Overzicht verplichte jurisprudentie Ondernemingsrecht II 2019-2020
College 1 – corporate governance en de macht van de kapitaalverschaffer
1. Stork - Hof Amsterdam (OK) 17 januari 2007, ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ6440,
JOR 2007/42, m.nt. Blanco Fernández, RO 2007/26 zie ook colleges 2 en 9 (niet in
bundel)
In dit college wordt niet ingegaan op de beschermingsconstructie, zie daarvoor college 9. Deze
beschikking ziet op art. 2:161a Rv (ontslag van de gehele structuur RvC door de AV)
- Het is in beginsel niet aan de Ok te beslissen welke strategie een vennootschap met
betrekking tot haar ondernemingsbeleid dient te volgen of welke visie in geval van verschil
van inzicht daaromtrent de juiste is.
- Discussies daaromtrent dienen te worden gevoerd in het kader van het Nederlandse
vennootschapsrecht en heersende opvattingen omtrent corporate governance, die er kort
gezegd op neer komen dat het bepalen van de strategie in beginsel een aangelegenheid is
van het bestuur, dat indien een RvC is ingesteld deze daarop toezicht houdt en dat de AV
haar opvattingen tot uitdrukking kan brengen door uitoefening van de haar in de wet en
statuten toegekende rechten, waaronder in geval van een structuurvennootschap het recht
het vertrouwen in de RvC op te zeggen
- Dat neemt niet weg dat de uitoefening van rechten en bevoegdheden kan worden getoetst,
ook in rechte
- De Ok toetst terughoudend aan de ook door aandeelhouders in acht te nemen r&b van 2:8
BW. Zonder de uitkomsten van het verrichte onderzoek kan Stork in verband met de
mogelijke risico’s niet worden gedwongen haar strategie te verlaten door middel van art.
2:161a BW.
- Ok: Stork kan voorshands niet gedwongen worden tot een min of meer radicale wijziging
van haar strategische koers enkel omdat in verband met art. 2:161a BW de AV haar daartoe
zou kunnen dwingen.
2. ABN Amro - HR 13 juli 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7970, NJ 2007/434, m.nt.
Maeijer, JOR 2007/178, m.nt. Nieuwe Weme, zie ook colleges 2 en 9
Dit arrest ziet op het (niet bestaan van een) consulatie- en goedkeuringsrecht van de AV op grond van
het ongeschreven recht dan wel art. 2:107a BW bij de verkoop van een bedrijfsonderdeel.
- Het bepalen van de strategie van een vennootschap en de daaraan verbonden onderneming
is in beginsel een aangelegenheid van het bestuur van de vennootschap
- De RvC houdt daarop toezicht
- De AV kan haar opvattingen terzake tot uitdrukking brengen door uitoefening van de haar
in de wet en in de statuten toegekende rechten.
- In het algemeen betekent dit laatste dat het bestuur van een vennootschap aan de AV
verantwoording heeft af te leggen van zijn beleid maar dat het, behoudens afwijkende
wettelijke of statutaire regelingen, niet verplicht is de AV vooraf zijn besluitvorming te
betrekken als het gaat om handelingen waartoe het bestuur bevoegd is.
- De verkoop van LaSalle (als zodanig) is in beginsel een aangelegenheid van het bestuur van
ABN-AMRO.
- De omstandigheid dat er een bedrijfsonderdeel verkocht wordt terwijl er een
overnamesituatie is waarbij ook een groep bieders heeft in de gehele onderneming, maakt
dit niet anders. Voor een oordeel in andere zin is onvoldoende steun te vinden in de wet en
in de in Nederland heersende algemene rechtsovertuiging zoals deze onder meer tot uiting
komt in de Nederlandse corporate governance code
- Aan deze verplichting tot voorafgaande consultatie zijn ook zodanige bezwaren verbonden,
dat zij niet kan worden aanvaard zonder een wettelijke of statutaire regeling, met name
omtrent de omstandigheden waaronder de verplichting ontstaat en het tijdstip waarop een
consultatie zou moeten plaatsvinden, alsmede omtrent de consequenties die aan de niet-
naleving van die verplichting zouden moeten worden verbonden. Bij gebreke van een
dergelijke nadere regeling zou een verplichting tot voorafgaande consultatie van de
algemene vergadering van aandeelhouders tot onaanvaardbare rechtsonzekerheid leiden
- In het bijzonder de in het handelsverkeer vereiste rechtszekerheid verzet zich ertegen dat
bij het ontbreken van een wettelijke of statutaire regeling de algemene vergadering van
aandeelhouders zodanig verstrekkende bevoegdheden zouden toekomen enkel op grond
1
, van regels van ongeschreven recht, die afhankelijk van de omstandigheden van het concrete
geval toepassing zouden moeten vinden.
- De verplichting tot consultatie/goedkeuring van de AV vloeit dus niet voort uit
ongeschreven recht.
- Deze verplichting vloeit ook niet voort uit art. 2:107a BW.
- Het besluit tot afsplitsing en verkoop van LaSalle kan niet worden aangemerkt als een
besluit omtrent een ‘belangrijke verandering van de identiteit of het karakter van de
vennootschap of de onderneming’.
- Bij de totstandkoming van art. 2:107a kwam weliswaar aan de orde dat een rol voor de
algemene vergadering van aandeelhouders ook is weggelegd bij besluiten die onder meer
betrekking hebben op het beschikken over delen van de met de vennootschap verbonden
onderneming, maar daaraan is toegevoegd dat dit alleen geldt in gevallen waarin die
besluiten zo ingrijpend zijn dat zij de aard van het aandeelhouderschap veranderen in dier
voege dat de aandeelhouder daardoor als het ware kapitaal gaat verschaffen aan — en een
belang gaat houden in — een wezenlijk andere onderneming. Daarvan is in dit geval geen
sprake, ook al gaat het om een op zichzelf zeer omvangrijke (‘majeure’) transactie.
- Ook is geen van de in art. 2:107a lid 1, onder a–c, genoemde gevallen aan de orde. Uit de
totstandkomingsgeschiedenis blijkt dat art. 2:107a lid 1 geen limitatieve opsomming bevat,
maar dat wel is beoogd met de aldaar specifiek genoemde gevallen een duidelijke indicatie
te geven wanneer deze bepaling behoort te worden toegepast. De wetgever heeft onderkend
dat het niet goed mogelijk is in alle denkbare situaties te voorzien en heeft een in beginsel
open norm gegeven, die echter in verband met de vereiste rechtszekerheid in zoverre een
duidelijke beperking inhoudt dat aan de algemene vergadering van aandeelhouders een
goedkeuringsrecht uitsluitend toekomt wanneer een bestuursbesluit zodanig ingrijpend is
dat daardoor de identiteit of het karakter van de vennootschap of de onderneming en de
aard van het aandeelhouderschap veranderen in vorenbedoelde zin.
- Voor een ruimere toepassing van deze bepaling dan binnen voormelde strekking ervan past,
is dus geen plaats.
3. ASMI I - HR 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0976, NJ 2010/544, m.nt. Van
Schilfgaarde, JOR 2010/228, m.nt. Van Ginneken, RO 2010/55, ARO 2010/111, zie
ook college 9
In deze zaak staat de ondernemingsstrategie en de corporate governance structuur van een
beursvennootschap centraal.
- Het bestuur van de vennootschap behoort bij de vervulling van zijn bij wet of statuten
opgedragen taken het belang van de vennootschap en de daaraan verbonden onderneming
voorop te stellen en de belangen van alle betrokkenen, waaronder die van de
aandeelhouders, bij zijn besluitvorming in aanmerking te nemen.
- De door ASMI te volgen strategie is derhalve in beginsel een aangelegenheid van het bestuur
en het is aan het bestuur, onder toezicht van de RvC, te beoordelen of, en in hoeverre, het
wenselijk is daarover in overleg te treden met externe aandeelhouders.
- Het bestuur van een vennootschap heeft weliswaar aan de AV verantwoording af te leggen
van zijn beleid maar is, behoudens afwijkende wettelijke of statutaire regelingen, niet
verplicht de AV vooraf in zijn besluitvorming te betrekkingen als het gaat om handelingen
waartoe het bestuur bevoegd is.
- De Hoge Raad vindt de beslissing van de OK op een aantal punten niet goed gemotiveerd,
omdat het bestuur wel degelijk is ingegaan op de verzoeken van Hermes en Fursa en het
bestuur ook de kwestie van de corporate governance structuur ‘ter bespreking’ heeft
voorgelegd aan de AV. Uit de vaststaande feiten blijkt volgens de Hoge Raad dat het bestuur
de dialoog is aangegaan met de externe aandeelhouders, op hun argumenten is ingegaan en
deze met goed onderbouwde en verdedigbare tegenargumenten heeft verworpen, waarbij
het bestuur het belang van alle betrokkenen bij de vennootschap op de lange termijn in
aanmerking heeft genomen. De corporate governance van ASMI is dan ook in
overeenstemming met de code Frijns.
- De wettelijke taakopdracht van de raad van commissarissen brengt niet mee dat de raad de
verplichting heeft een bemiddelende rol te vervullen bij conflicten tussen bestuur en
aandeelhouders. De raad is dienaangaande aan de aandeelhouders ook geen
verantwoording verschuldigd.
- Iedere aandeelhouder heeft tijdens de ava zelfstandig het recht vragen te stellen — ongeacht
of deze betrekking hebben op punten die op de agenda zijn vermeld — en de vennootschap
2
, dient die vragen te beantwoorden. Daarbuiten hebben aandeelhouders geen recht op het
verstrekken van door hen afzonderlijk verlangde informatie.
4. AkzoNobel - Hof Amsterdam (OK) 29 mei 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:1965, JOR
2017/261, m.nt. Bulten, zie ook colleges 2, 3 en 9 (niet in bundel)
Deze beschikking ziet op het consulteren van de AV bij voorstellen van een potentiële bieder en de
verplichting (?) tot het onderhandelen van het bestuur met de bieder.
- Het bepalen van de strategie van een vennootschap en de daaraan verbonden onderneming
is in beginsel een aangelegenheid van het bestuur van de vennootschap, de RvC houdt
daarop toezicht en de AV kan haar opvattingen terzake tot uitdrukking brengen door
uitoefening van de haar in de wet en statuten toegekende rechten.
- In het algemeen betekent dit laatste dat het bestuur van een vennootschap aan de algemene
vergadering van aandeelhouders verantwoording heeft af te leggen van zijn beleid maar dat
het, behoudens afwijkende wettelijke of statutaire regelingen, niet verplicht is de algemene
vergadering vooraf in zijn besluitvorming als het gaat om handelingen waartoe het bestuur
bevoegd is.
- De positiebepaling van een doelvennootschap in reactie op voorstellen van een potentiële
bieder behoort tot het bepalen van de strategie van de doelvennootschap. Bij die
positiebepaling zal immers afgewogen (dienen te) worden hoe de voorstellen zich
verhouden tot alternatieven waaronder een stand alone scenario, al dan niet met aanpassing
van de bestaande eigen strategie, en aan welke financiële en niet-financiële voorwaarden
een bod zal moeten voldoen om in aanmerking te komen voor steun van de vennootschap.
- Er bestaat geen algemene rechtsregel die een doelvennootschap ertoe verplicht inhoudelijke
besprekingen te voeren met een serieuze potentiële bieder die ongevraagd een serieus
overnamevoorstel doet. Of inhoudelijke besprekingen of onderhandelingen geboden zijn
hangt af van de omstandigheden van het concrete geval.
- In een geval als het onderhavige – AkzoNobel had op het moment dat PPG zich aandiende
niet het strategische besluit genomen om het stand alone scenario te verlaten – zullen als
gezichtspunten, naast de voorgestelde biedprijs, onder meer een rol spelen wat de
strategische bedoelingen van de potentiële bieder zijn, wat naast de prijs de inhoud van de
voorstellen is, in hoeverre de doelvennootschap de voorstellen kan beoordelen zonder
inhoudelijke besprekingen met de potentiële bieder en de inhoud en het verloop van de
overige interactie tussen de doelvennootschap en de potentiële bieder.
- Voor zover een gehoudenheid bestaat tot inhoudelijke besprekingen of onderhandelingen,
vloeit die voort uit de taakvervulling waartoe bestuurders en commissarissen van de
doelvennootschap jegens de vennootschap gehouden zijn. De omstandigheid dat
inhoudelijk overleg met PPG kan bijdragen aan de oordeelsvorming door AkzoNobel over
de voorstellen van PPG en aan het vermogen van AkzoNobel om haar aandeelhouders en
andere stakeholders uit te leggen waarom zij de voorkeur geeft aan haar eigen stand alone
strategie, vestigt op zichzelf geen verplichting tot onderhandelingen of inhoudelijke
besprekingen met PPG.
- Jegens de potentiële bieder bestaat geen verplichting tot onderhandelen. De
rechtsverhouding tussen de doelvennootschap en potentiële bieder wordt weliswaar in
zoverre door de redelijkheid en billijkheid beheerst dat het bestuur van de
doelvennootschap onder omstandigheden gehouden is de gerechtvaardigde belangen van
potentiële (‘serieuze’) bieders te respecteren en zich te onthouden van maatregelen die
mogelijke biedingen kunnen frustreren en die de belangen van de desbetreffende bieders
onevenredig kunnen schaden (HR ABN AMRO), maar dat geeft degene die ongevraagd een
voorstel tot overname doet geen aanspraak op onderhandelingen met de doelvennootschap.
3
, College 2 – aandeelhoudersactivisme
5. Stork - Hof Amsterdam (OK) 17 januari 2007, ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ6440,
JOR 2007/42, m.nt. Blanco Fernández, RO 2007/26 zie ook colleges 1 en 9 (niet in
bundel)
Zie onder 1 bij hoorcollege 1.
6. ABN Amro - HR 13 juli 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7970, NJ 2007/434, m.nt.
Maeijer, JOR 2007/178, m.nt. Nieuwe Weme, zie ook colleges 1 en 9
Zie hierover onder 2 bij hoorcollege 1.
7. AkzoNobel - Hof Amsterdam (OK) 29 mei 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:1965, JOR
2017/261, m.nt. Bulten, zie ook colleges 1, 3 en 9 (niet in bundel)
Zie hierover onder 4 bij college 1.
8. Boskalis/Fugro – HR 20 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:652, NJ 2018/331, m. nt.
Van Schilfgaarde JOR 2018/142, m. nt. Leijten, zie ook college 9 (niet in bundel)
Dit arrest ziet op het agenderingsrecht (2:114a BW) en is van belang voor de strategie omdat de HR
hier voor het eerst spreekt over ‘het bepalen van het beleid en de strategie’ van een vennootschap.
- De HR herhaalt hier de overwegingen van ABN AMRO en ASMI maar voegt hier ook het
beleid toe
- Het bepalen van het beleid en de strategie van een vennootschap en de met haar verbonden
onderneming is in beginsel een aangelegenheid van het bestuur van de vennootschap. De
RvC houdt daarop toezicht. De AV kan haar opvattingen terzake tot uitdrukking brengen
door uitoefening van de haar in de wet en de statuten toegekende rechten.
- Dit laatste betekent in het algemeen dat het bestuur van een vennootschap aan de algemene
vergadering verantwoording heeft af te leggen van zijn beleid, maar dat het, behoudens
afwijkende wettelijke of statutaire regelingen, niet verplicht is de algemene vergadering
vooraf in zijn besluitvorming te betrekken als het gaat om handelingen waartoe het bestuur
bevoegd is. Ook is het bestuur niet verplicht de algemene vergadering in zo’n geval te
consulteren.
- Het bestuur heeft een eigen verantwoordelijkheid om zich te richten naar het belang van de
vennootschap en de met haar verbonden onderneming (Cancun)
- Dat belang kan de invoering, handhaving of beëindiging meebrengen van een bepaalde
inrichting van de (vennootschappelijke) organisatie. Daarbij geldt dat iedere vennootschap
binnen de grenzen van de wet vrij is haar (vennootschappelijke) organisatie naar eigen
inzicht in te richten. Voor zover bevoegdheden omtrent de inrichting van de
(vennootschappelijke) organisatie toekomen aan het bestuur, valt de uitoefening daarvan
samen met het bepalen van het beleid en de strategie van de vennootschap.
- Dit stelt grenzen aan de uitoefening van het agenderingsrecht (art. 2:114a BW)
- Nu het bepalen van het beleid en de strategie van een vennootschap en de met haar
verbonden onderneming in beginsel een aangelegenheid is van het bestuur van de
vennootschap en het bestuur niet verplicht is de algemene vergadering daaromtrent te
consulteren, kunnen de in art. 2:114a BW bedoelde aandeelhouders en certificaathouders
de vennootschap niet ertoe verplichten een onderwerp dat een aangelegenheid is van het
bestuur ter stemming op te nemen in de agenda van de algemene vergadering.
- Daarbij doet niet ter zake dat die stemming geen rechtsgevolg heeft en wordt betiteld als
een informele stemming, een aanbeveling, een motie of een peiling.
College 3 – Openheid
9. AkzoNobel - Hof Amsterdam (OK) 29 mei 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:1965, JOR
2017/261, m.nt. Bulten, zie ook colleges 1, 2 en 9 (niet opgenomen in de bundel)
Zie onder 4 bij hoorcollege 1.
4