Samenvatting Pathofysiologie P3
Voeding bij gezondheid 8.5-8.5.3
Overgewicht
Overgewicht: een te hoog vetpercentage als gevolg van een langdurige positieve energiebalans
Energie-inname = energieverbruik + energieopslag
Hogere energie-inname dan energieverbruik + bewegingsarmoede > overgewicht.
Energiebronnen
- Koolhydraten: directe energielevering, klein deel opslag tot glycogeen in lever of spieren.
- Vetten: opslag tot lichaamsvet. Bij energierijke voeding: remmen vetoxidatie.
- Eiwitten: snelle oxidatie en opslag tot lichaamsvet.
- Alcohol: omzetting tot warmte, remt vetoxidatie en bevordert vetopslag rond de buikholte (>
abdominale obesitas)
Cardio- en krachttraining bevorderen de vetoxidatie > afname vetophoping buikholte.
Slankheidsideaal: slanke, lange mensen.
- Gewicht ligt 13-19% onder het normale gewicht
Mensen gaan afvallen door middel van lijngericht eetgedrag > eetstoornissen.
Psychosociale problemen
- Niet voldoen aan het slankheidsideaal
- Problemen bij sollicitaties, kleren kopen etc.
Negatief zelfbeeld, vinden zichzelf onaantrekkelijk
Fysieke complicaties
- Kortademigheid
- Verminderde glucosetolerantie
- Risicofactor voor ziekten (bijv. diabetes, hypertensie, hart- en vaatziekten, etc.)
Onder fysieke problemen vallen:
1. Mechanische factoren (overbelasting knieën bijv.)
2. Mechanische stoornissen (het metabole syndroom: abdominale obesitas)
Energiebalans en hormonen
Corticosteroïden
Hormonen van de bijnierschors: bevorderen van vastleggen van vet in het lichaam.
Teveel van hormoon (door medicijnen):
- Overgewicht met vetopslag rond buik
- Verhoogde afbraak spiermassa: sarcopene obesitas
Schildklierhormoon
Wanneer de schildklier onvoldoende werkt, kan gemakkelijker overgewicht ontstaan. Het
schildklierhormoon bepaalt het basaalmetabolisme. Hoe lager, hoe minder energie er wordt verbruikt.
Bij hypothyreoïdie (te trage schildklierwerking)
Artikel volksgezondheid
2019: 50.1% van de Nederlanders (>18jaar) matig of ernstig overgewicht. 14.7% obesitas.
Overgewicht komt vaker voor bij mannen, obesitas bij vrouwen.
,UN 9.1
Hogere energie-inname dan energieverbruik: opslag van energie in vetcellen/weefsels.
Hogere energieverbruik dan energie-inname: de grootte van de vetcellen neemt af, maar het aantal
niet.
Obesitas: triglyceriden (vetcellen) hopen zich op, worden groter > stimulatie snelle toename van aantal
vetcellen
Hoe meer vetcellen, hoe sneller je afvalt, maar hoe sneller je ook weer aan kunt komen.
Overmaat aan vet: de volgorde van opslag
1. Aanvullen van de natuurlijke opslagplaats in het lichaam: vetweefsel
2. Opslag in organen (hart, lever) > grote rol in ontwikkeling van o.a. hartfalen, leververvetting
Vetweefsel kan adipokines produceren > metabole veranderingen waarbij groter risico op ziekten
(insuline-resistentie) en chronische ontstekingen zich ontwikkelen.
- Adipokine vermindert bij een gewichtsverlies van 5% en afname in de grootte van vetcellen.
De andere metabole veranderingen zullen dan ook het risico op ziekten verminderen.
Vetcelmetabolisme
Enzym LPL (lipoproteïne lipase): rol in metabolisme en transport van vetten, ontwikkeling obesitas.
- Triglyceriden van bloed naar vetweefselopslag en spiercellen.
- Hoe dikker je bent, hoe meer LPL aanwezig in de vetweefsels.
- Zelfs een kleine overmaat aan energie-inname heeft een groot effect op dikkere mensen.
- Wanneer dikke mensen hun energie-inname verlagen om gewicht te verliezen, vermindert hun
LPL activiteit.
- De LPL activiteit in verschillende gebieden van het lichaam hangt af van geslacht: vrouwen
meer LPL rond benen en heupen. Mannen meer rond de buik > verminderde vetafbraak rond
die gebieden.
Bij gewichtsverlies komen mensen snel weer aan door de enzymactiviteit. De enzymen willen graag
vet opslaan, dus reageert sneller op maaltijden.
Set point
De homeostase hangt af van set-point regulators: in stand houden van variabelen binnen bepaalde
grenzen. Na verandering hiervan (bijv. gewichtsverlies) past het lichaam zijn metabolisme aan: de
afname in de metabolisme snelheid is groter dan verwacht, kijkend naar lichaamssamenstelling >
moeilijk in stand houden van gewichtsverlies/op gewicht blijven.
UN 9.2
Oorzaken van overgewicht
Genen en epigenetica
Genen hebben interactie met het voedings- en beweegpatroon wat kan leiden tot overgewicht + de
metabole wegen beïnvloeden de verzadigdheid en energiebalans.
Genoom: volledige aantal chromosomen met erfelijke eigenschappen.
Epigenoom: baas over genoom, bepaalt welke genen wel/niet tot expressie komen.
Je kunt de genomen die je geërfd hebt niet veranderen, maar kunt wel de epigenomen
beïnvloeden. Fysieke activiteit kan bijvoorbeeld de genetische invloed op BMI verkleinen, een
, voedingspatroon met veel vet en suiker en weinig beweging kan de genetische invloed op obesitas
stimuleren.
Genen bepalen hoeveel een persoon aankomt bij overeten.
Leptine
Het ‘ob’-gen (codeert voor het eiwit leptine) is een gen die obesitas beïnvloedt.
- Voornamelijk tot uiting in de vetweefsels
- Werkt als een hormoon (grotendeels in hypothalamus): homeostase door reguleren van
energie-inname en –verbruik, als reactie op vetweefsel.
- Toename BMI > toename hoeveelheid leptine
Lichaamsvet vermindert > leptine vermindert > onderdrukt de eetlust
Lichaamsvet neemt toe > leptine neemt toe > stimuleert de eetlust en onderdrukt het verbruik.
Tekort aan leptine in het bloed: constant honger. Dagelijkse injectie van leptine leidt tot reguleren van
hongergevoel en wat gewichtsverlies
Ghreline
Ghreline werkt net als leptine, als hormoon (grotendeels in hypothalamus).
- Wordt vrijgegeven door de maagcellen
- Promoot eten en aankomen door de toename van de geurgevoeligheid, eetlust en de
energieopslag.
- Lichaam in negatieve energiebalans (voeding met weinig calorieën) > hoog ghreline niveau >
afvallen is moeilijk in stand te houden.
Afvallen wordt makkelijker wanneer het ghreline niveau lager is:
- Veel fysieke activiteit
- Na maagoperatie
Wit- en bruinvetweefsel
Genen beveiligen ook eiwitten betrokken bij het energiemetabolisme. Deze eiwitten beïnvloeden de
opslag van energie met verschillende efficiëntie/verschillende soorten vet.
Het lichaam heeft 2 soorten vet: wit vetweefsel en bruin vetweefsel.
Wit vetweefsel: slaat vet op voor andere cellen die energie nodig hebben.
Bruin vetweefsel: geeft opgeslagen energie vrij als warmte > kou en obesitas voorkomen.
- Oxidatie wordt losgekoppeld van de ATP-vorming > produceert warmte > lichaam verbruikt
meer energie dan het opslaat
- Vooral metabool actief tijdens blootstelling aan kou (dieren die overwinteren)
- Hoeveelheid bruin vetweefsel neemt af naarmate je ouder wordt
- Mensen met obesitas hebben minder bruin vetweefsel in hun lichaam
Aankomen of afvallen hangt af van het feit of het lichaam de energie uit voeding gebruikt als warmte
(bruin vet) of als vetopslag (wit vet)
Witte vetcellen kunnen een proces ondergaan (browning) waarbij ze karaktereigenschappen van
bruin vet op zich nemen. Deze vetcellen worden beige adipocyten genoemd.
- Bij volwassenen meer aanwezig dan bruine vetcellen.
- Fysieke activiteit kan het ‘’browning’’ proces versterken: spiercellen geven een eiwit vrij het
myokine irisin, triggert de transformatie van witte vetcellen naar witte adipocyten. Dit verklaart
waarom fysieke activiteit zorgt voor energieverbruik en het op gewicht blijven.
Omgeving
Obesitas weerspiegelt de interacties tussen genen en omgeving. Een obesogene omgeving inclusief
alle dagelijkse omstandigheden stimuleert de vettoename. Wanneer een bekende obesitas heeft, is de
kans dat de persoon zelf obesitas krijgt groter.
Verklaringen voor obesitas: