Psychopathologie samenvatting
Fried, E.I., van Borkulo, C.D., Cramer, A.O.J. et al. (2017). Mental disorders as networks of
problems: a review of recent insights. Soc Psychiatry Psychiatr Epidemiol 52: 1.
https://doi.org/10.1007/s00127-016-1319-z
Mentale ziekten als netwerken van problemen:
Doel: het netwerkperspectief op psychopathologie ziet psychische stoornissen als complexe
netwerken van op elkaar inwerkende symptomen. Ondanks zijn recente debuut, met
conceptuele grondslagen in 2008 en empirische grondslagen in 2010, heeft het kader de
afgelopen jaren veel aandacht en erkenning gekregen.
Methoden: dit artikel geeft een overzicht van alle empirische netwerkstudies die tussen 2010
en 2016 zijn gepubliceerd en bespreekt ze volgens drie hoofdthema's: comorbiditeit,
voorspelling en klinische interventie.
Resultaten: met betrekking tot comorbiditeit biedt de netwerkbenadering een krachtig nieuw
kader om uit te leggen waarom bepaalde aandoeningen vaker voorkomen dan andere. Voor de
voorspelling is uit onderzoeken consequent gebleken dat symptoomnetwerken van mensen
met psychische stoornissen andere kenmerken vertonen dan die van gezonde personen, en
voorlopig bewijs suggereert dat netwerken van gezonde mensen vroege
waarschuwingssignalen vertonen voordat ze in een wanordelijke toestand veranderen. Voor
interventie, centraliteit - een meeteenheid die meet hoe verbonden en klinisch relevant een
symptoom in een netwerk is - is het meest bestudeerde onderwerp, en vele onderzoeken
hebben gesuggereerd dat het richten op de meest centrale symptomen nieuwe therapeutische
strategieën kan bieden. Conclusies We schetsen toekomstige richtingen voor de
netwerkbenadering die betrekking hebben op zowel klinisch als methodologisch onderzoek,
en concluderen dat netwerkanalyse belangrijke inzichten heeft opgeleverd en een belangrijke
weg kan banen naar gepersonaliseerde geneeskunde door de netwerkstructuren van
individuele patiënten te onderzoeken.
Norton, P.J. & Paulus, D.J. (2017). Transdiagnostic models of anxiety disorder: Theoretical and
empirical underpinnings. Clinical Psychology Review, 56, 122-137.
Abstract: ondanks de toenemende ontwikkeling, evaluatie en acceptatie van transdiagnostische
cognitieve gedragstherapieën, is er relatief weinig geschreven om het conceptuele en
empirische psychopathologiekader te beschrijven dat ten grondslag ligt aan transdiagnostische
modellen van angst en gerelateerde aandoeningen. In dit overzicht worden de diagnostische,
genetische, neurobiologische, ontwikkelings-, gedrags-, cognitieve en interventionele
gegevens die aan het model ten grondslag liggen beschreven, met de nadruk op het
benadrukken van elementen die transdiagnostische conceptualisaties ondersteunen en
tegenspreken. Ten slotte wordt een transdiagnostisch model van angststoornis gepresenteerd
en worden belangrijke gebieden voor toekomstige evaluatie en verfijning besproken.
Clark, D.M. (1999). Anxiety disorders: why they persist and how to
treat them. Behaviour Research and Therapy, 37, s5-s27
Abstract: angststoornissen worden gekenmerkt door verstoorde opvattingen over de
gevaarlijkheid van bepaalde situaties en/ of interne stimuli. Waarom blijven dergelijke
overtuigingen bestaan? Zes processen (veiligheid zoekend gedrag, aandachts-implementatie,
spontane beelden, emotioneel redeneren, geheugenprocessen en de aard van de
bedreigingsrepresentatie) die angst gerelateerde negatieve overtuigingen kunnen handhaven,
worden uiteengezet en hun empirische status wordt beoordeeld. Manieren waarop kennis over
onderhoudsprocessen is gebruikt om gerichte cognitieve therapieprogramma's te ontwikkelen,
worden beschreven en evaluaties van de effectiviteit van dergelijke programma's worden
, samengevat. Ten slotte worden manieren besproken om de effectieve ingrediënten in
cognitieve therapieprogramma's te identificeren.
Samenvatting inleiding: Cognitieve theoretici stellen dat angststoornissen het gevolg zijn van
verstoorde opvattingen over de gevaarlijkheid van bepaalde situaties, sensaties en/ of mentale
gebeurtenissen. In overeenstemming met dit voorstel hebben talloze onderzoeken aangetoond
dat patiënten met angststoornissen de gevaarlijkheid van verschillende stimuli overschatten.
Als de overtuigingen van angstige patiënten zich vergissen, waarom blijven de overtuigingen
dan bestaan? Anders gezegd, als de wereld niet zo gevaarlijk is als patiënten aannemen,
waarom merken ze dit dan niet op en corrigeren ze hun denken? Antwoorden op deze vraag
zullen waarschijnlijk bijzonder nuttig zijn bij het begrijpen van het onderhoud van
angststoornissen en het ontwikkelen van efficiënte behandelingen.
Opmerkingen:
o Ten eerste, als we naar de natuurlijke geschiedenis van angststoornissen kijken, is het
duidelijk dat er veel mensen in de gemeenschap zijn die een angststoornis
ontwikkelen en dan herstellen zonder enige behandeling. Voor deze mensen lijkt hun
negatieve denken zichzelf te corrigeren. Er lijkt iets te voorkomen dat dergelijke
zelfcorrectie optreedt bij patiënten die zich presenteren voor behandeling.
o Ten tweede, voor veel patiënten met chronische angststoornissen lijkt de persistentie
van hun angsten vreemd irrationeel.
Chronische paniekstoornis: deze mensen denken tijdens hun aanvallen dat
ze een hartaanval hebben. Voordat ze voor behandeling komen, hebben ze
heel veel paniekaanvallen gehad, waarvan ze denken dat ze doodgaan (maar
in het echt niet van doodgaan). Hun herhaalde falen – het niet doodgaan
terwijl ze denken een hartaanval te hebben – komt niet overeen met het idee
dat de sensaties die ze ervaren bij een paniekaanval een teken zijn van een
hartaanval.
Cardiologen melden niet dat ze patiënten hebben gezien die duizenden
niet-fatale hartaanvallen hebben gehad
Sociale fobie: een soortgelijk probleem doet zich voor bij sociale fobie.
Patiënten met sociale fobie zijn bang voor negatieve evaluatie van andere
mensen. Als kinderen werden ze vaak gepest en gepest op school. Als
volwassenen ontvangen ze echter bijna nooit expliciete negatieve
beoordelingen van andere mensen, ondanks dat ze vaak in moeilijke sociale
situaties terechtkomen. Waarom merken ze daarom niet dat ze beter
overkomen dan ze denken?
Factoren die identificeren voorkomen dat patiënten veranderen van hun negatieve denken naar
normaal denken. Zes verschillende onderhoudsprocessen:
o Veiligheid zoekgedrag
o Aandacht inzet
o Spontane beelden
o Emotioneel redeneren
o Bepaalde soorten geheugenprocessen
o De aard van bedreigingsrepresentaties
Jack Rachman:
o Als mentor moedigde hij mijn collega's en ik aan om patiënten nauwlettend te
observeren en verschijnselen te herkennen die niet in overeenstemming waren met de
huidige theorieën en zich zorgen te maken over deze verschijnselen.
o Als een bevlogen dagboekredacteur heeft hij consequent ongewone bijdragen van
gedragswetenschappers gezien en ondersteund die uiteindelijk van invloed zijn
geworden.
o Als een klinische supervisor leerde hij me de waarde van 'goonery' in therapie, hoewel
ik niet kan beweren zijn uitzonderlijke beheersing van de kunst te hebben bereikt. Ten
slotte was hij een pionier en een expertleraar van het soort klinische experiment dat
een centraal kenmerk van het werk van de Oxford Group is geworden.
, Voor al deze geschenken, voor zijn onberispelijke smaak in wijn en voor zijn
vriendschap, ben ik zeer dankbaar.
Veiligheids-zoekend gedrag: is het gedrag dat wordt uitgevoerd om een gevreesde catastrofe
te voorkomen of te minimaliseren (volgens Salkovskis) hierdoor zijn deze mensen nog niet
doodgegaan
o Hij suggereerde dat dergelijk gedrag vaak verklaart waarom het niet voorkomen van
een gevreesde gebeurtenis mislukt om de negatieve overtuigingen van patiënten te
veranderen.
o VB: in het geval van hartpatiënten betekende hij dat ze zouden blijven denken dat ze
zouden kunnen sterven aan een paniekaanval, omdat ze elke keer als ze
paniekaanvallen krijgen, gaan zitten, rusten, hun ademhaling vertragen of een andere
veiligheids-zoekend gedrag en geloven ten onrechte dat het uitvoeren van het gedrag
de enige reden is dat ze niet zijn gestorven.
o Onderzoek: onderzoek van Salkovskis, Clark en Gelder (1996) toonde aan dat
patiënten die zich bezighouden met veiligheidsgedrag hun negatieve overtuigingen
handhaven. Zodra ze dit veiligheidsgedrag los moesten laten, leidde dit tot een
aanzienlijk grote afname van negatieve overtuigingen en veroorzaakte een significant
grote verbetering van angst in de volgende gedragstesten.
Agoraphobic Cognitions Questionnaire (gedachten tijdens een paniekaanval)
Correlatieanalyse
o Het cognitieve model van Clak en Wells (1995): benadrukt verschillende aanvullende
interessante kenmerken van veiligheidsgedrag.
Ten eerste zijn gedragingen interne mentale processen
VB: patiënten met sociale fobie die zich bijvoorbeeld zorgen maken dat
wat ze zeggen niet logisch zijn en stom klinken, melden vaak dat ze
onthouden wat ze hebben gezegd en het vergelijken met wat ze gaan
zeggen, terwijl ze spreken. Als alles goed gaat, zullen patiënten
waarschijnlijk denken “het ging alleen goed omdat ik al het
onthouden en controleren had gedaan, als ik gewoon mezelf was
geweest, zouden mensen zich hebben gerealiseerd hoe dom ik was”.
Op deze manier blijft hun fundamentele angst bestaan.
Ten tweede, er bestaan een groot aantal verschillende veiligheidsniveaus
Omdat de angsten van sociale fobieën vaak veel niveaus kennen, is het
gebruikelijk dat patiënten zich in een gevreesde situatie gedragen met
een groot aantal verschillende veiligheidsgedragingen.
Tabel 1 illustreert dit punt
Ten derde, kan veiligheidsgedrag sommige symptomen veroorzaken die
mensen met een sociale fobie vrezen
VB: als u zweten in de oksels verbergt door een jas te dragen of uw
armen dicht bij de zijkanten van je lichaam te houden, ga je meer
zweten
Ten vierde, kunnen sommige veiligheidsgedrag de aandacht van andere
mensen op de patiënt vestigen.
VB: een secretaresse die bijvoorbeeld haar gezicht met haar armen
bedekte wanneer ze voelde dat ze bloosde, ontdekte dat collega's in
haar kantoor veel vaker naar haar keken wanneer ze dit deed dan
wanneer ze gewoon bloosde
Tot slot, sommige veiligheidsgedragingen beïnvloeden andere mensen op
een manier die de angsten van sociale fobieën gedeeltelijk bevestigt