Elen & Manders, deel III hoofdstuk 4 & 6:
Fonologisch georiënteerde benaderingen:
Een Fonologisch georiënteerde interventie bevat steeds de drie volgende karakteristieken.
Ten eerste is ze gebaseerd op het systematische karakter van fonologie. Ten tweede wordt
ze gekenmerkt door conceptuele, eerder dan motorische, activiteiten, waarbij het doel is om
het kind spraakklanken te leren gebruiken op een betekenisvolle en contrastieve manier.
Ten slotte heeft een dergelijke interventie generalisatie als ultiem doel.
De fonologische verwerving betreft het verwerven van de vaardigheid om spraakklanken als
‘contrasten’ te kunnen gebruiken. De drie therapiedoelstellingen hierbij zijn: (1) eliminatie
van de instabiliteit in de spraak van het kind (inconsistente producties wegwerken), (2)
homoniemen elimineren (de verstaanbaarheid wordt in hoge mate beïnvloed doordat het
kind vele woorden gebruikt met dezelfde fonetische vorm), en (3) opbouwen van contrasten
binnen het systeem van het kind.
Welke benadering men ook volgt, steeds dient men voor ogen te hebben dat de primaire
doelstelling de volgende is: het ontwikkelen van fonemische verschillen in de te hanteren
taal. Anders geformuleerd gaat het om het verbeteren/ontwikkelen van de fonologische
kennis van de patiënt. Het onderliggend probleem is conceptueel van aard.
Het einddoel van de therapie is niet te omschrijven in termen van 90% of 100% juiste
producties van spraakklanken en hun combinaties, dan wel in termen van verstaanbaarheid.
Het kind dient dus niet voor de volle 100% verstaanbaar te zijn. Algemeen mag aangenomen
worden dat het kind verder zal ontwikkelen. De verworven taalvaardigheden zal het ook niet
verliezen, net zoals volwassenen zelf niet ‘zomaar’ dingen verleren.
Diverse onderzoekers geven het volgende advies: ontslag wanneer het kind 85%
verstaanbaar is, gevolgd door een follow-up na 6 maanden. Blijkt er dan nog onvoldoende
vooruitgang te zijn, dan dient therapie heropgestart te worden. Bij vaststellen van een
eventuele terugval, wat zeer uitzonderlijk zal zijn, dient terug grondige diagnostiek
uitgevoerd te worden met aandacht voor alle mogelijke oorzaken (neurologische aspecten,
depressie, misbruik).
Samenvattend zijn dit de drie belangrijkste therapieprincipes:
1. De focus ligt op het modificeren van een groep van spraakklanken, aangetast door
hetzelfde proces.
2. De nadruk ligt op fonologische contrasten, die eerder geneutraliseerd werden
3. De nadruk ligt vooral op het gebruik van spraakklanken voor communicatieve
doeleinden.
Minimale paren-behandeling en varianten:
Deze benadering berust op het aanbieden van woorden die onderling verschillen op basis
van een foneem, leidend tot een verschil in betekenis. De focus van deze benadering berust
dan ook op semantische contrasten. Bekende voorbeelden berusten op het onderscheid
stemhebbend – niet-stemhebbend en op het onderscheid fricatief versus stopklank. Worden
,dergelijke verschillen niet gerealiseerd dan ontstaan homonymie. Het contrast vervalt, met
een direct effect op de verstaanbaarheid van het kind door de luisteraar. Met gebruik van
minimale paren wordt dan ook getracht de contrasten, die niet aanwezig zijn in het
fonologisch systeem van het kind, aan te brengen. Minimale paren worden voornamelijk
gebruikt om de aandacht van de betrokkene erop te vestigen dat betekenis geïnduceerd
wordt op basis van het verschil tussen twee spraakklanken.
Mogelijke beperkingen van deze benadering zijn o.a. de volgende: (1) te weinig minimale
paren binnen een taal ter beschikking voor het gebruik bij kinderen, (2) om dit tekort weg te
werken, dient vaak gebruik gemaakt te worden van woorden waarmee het kind niet
vertrouwd is – anderzijds dient vermeld te worden dat de introductie van nieuwe woorden/
woordenschat de fonologische ontwikkeling kan ondersteunen, (2) het routinematig gebruik
van minimale paren, in alle therapiefasen, is vaan te moeilijk voor jonge kinderen omdat een
zekere vaardigheid op het vlak van redeneren en ‘problem solving’ vereist is, naast een zeker
cognitief ontwikkelingsniveau, en ten slotte (4) sommige kinderen vertonen een hoog
tolerantieniveau voor homofonie. Dit laatste betekent dat sommige kinderen niet van nature
geneigd zijn homofonie te vermijden. Het gebruik van minimale paren helpt het kind wel zich
te realiseren waar structurele verschillen gerealiseerd dienen te worden maar helpt niet bij
het leren begrijpen waarom en hoe deze veranderingen gemaakt moeten worden.
Variaties op de minimale paren benadering zijn de multiple oppositie behandeling en de
benadering gebaseerd op maximale oppositie. Doorgaans wordt gewerkt op basis van vier
stappen: (1) introductie van paren op basis van plaatjes en/of objecten, (2) identificeren van
door de therapeut genoemde paren/objecten, (3) de rollen worden nu omgedraaid: het kind
benoemt plaatjes/objecten, en (4) het kind wordt door de therapeut beloond bij de selectie
van een correcte stimulus of krijgt de kans de niet accurate productie van een spraakklank te
herstellen/corrigeren.
Minimale paren:
Deze benadering wordt vaak geassocieerd met ‘fonologische interventie’ omdat het de
aandacht vestigt op de semantische verwarring die veroorzaakt wordt doordat het kind
homoniemenparen produceert. De benadering op basis van minimale paren laat een grote
flexibiliteit toe in functie van de selectie van behandelingsstimuli en in functie van
behandelingsactiviteiten.
De bedoeling van deze benadering is het kind te helpen bij het ontdekken dat het gebruik
van de doelklank vereist is om een verschil in betekenis te realiseren tussen twee woorden,
die identiek geproduceerd worden door het kind. Therapie op basis van minimale paren kan
zowel individueel als in groep uitgevoerd worden. Op basis van vier stappen worden
fonemische contrasten aangeleerd door gebruik te maken van activiteiten op het vlak van
perceptie en productie. Deze stappen kunnen als volgt omschreven worden:
Stap 1: perceptie (optioneel)
De therapeut selecteert plaatjes en biedt deze aan de cliënt aan met als doel het
gebruik ervan tijdens de therapie te stimuleren.
Stap 2: productie (optioneel – enkel zo nodig)
, De therapeut onderzoekt de fonetische productievaardigheden van de cliënt en leert
hem de articulatieplaats van de bedoelde spraakklanken.
Stap 3: minimale paren
Door de therapeut worden minimale paren (gekozen in functie van de typische
foutieve productie door het kind en van de doelproductie) aangeboden. De cliënt
dient deze te produceren.
Stap 4: minimale paren in context
De minimale paren worden geïncorporeerd in contextueel oefenmateriaal (vaak door
gebruik te maken van stereotiepe ondersteunende zinnen). Het betreft carry-over
activiteiten.
Hoe gaat dit alles concreet in zijn werk? In stap 1 (perceptie/optioneel) worden de vier tot
acht sets van minimale paren geselecteerd, die voorgesteld kunnen worden door middel van
plaatjes of concreet materiaal. Alle plaatjes worden aan het kind voorgelegd en door de
therapeut benoemd. Daarna wordt overgegaan op een perceptuele taak (‘toon mij het
plaatje met de…’). Eventueel kan gebruik gemaakt worden van cognitieve processen om het
fonologisch contrast te ontwikkelen op basis van zogenaamde semantische ‘ankers’.
Bijvoorbeeld: stopklanken worden omschreven als spraakklanken die niet lang duren en
worden geplaatst in contrast met fricatieven die omschreven worden als spraakklanken die
lang kunnen duren. Kort en lang zijn beschrijvende termen die gebruikt worden om het
behandelde feature contrast te ‘labelen’. Op deze wijze worden ‘kort en lang’ ankers voor de
zogenaamde ‘stopklanken’ en ‘fricatieven’.
In de tweede stap, productie, wordt kort nagegaan of de patiënt over voldoende fonetische
vaardigheden beschikt. Deze stap is optioneel indien er voldoende fonetische vaardigheid is.
In principe is dit al geweten op basis van voorafgaand diagnostisch onderzoek. Zo er
problemen zijn, wordt de articulatieplaats van de te verwerven spraakklanken aangeleerd
zodat de patiënt de spraakklank op woordniveau kan imiteren.
In stap drie (minimale paren) worden de minimale paren afzonderlijk aangeboden en dient
de cliënt elk item te produceren. Bij juist benoemen wordt positieve feedback gegeven. Zegt
het kind bijvoorbeeld ‘thee’ bij het plaatje ‘zee’, dan krijgt de cliënt de afbeelding waar de
zee op staat. Waarschijnlijk zal het kind het er niet mee eens zijn dat het dit plaatje krijgt,
wat leidt tot het ontstaan van een belangrijk inzicht (als ik een fout zeg, krijg ik niet dat wat
ik bedoelde).
In de vierde stap (minimale paren in context) worden de minimale paren in een context
gehanteerd, meestal op basis van zinnen (bijvoorbeeld: ik zie een …. En een…/ ik wijs naar de
…). Deze uitbreiding naar zinnen vormt de basis voor generalisatie naar andere contexten.
Het is duidelijk dat hierbij veel afhankelijk is van het generalisatievermogen van de cliënt.
Voor het Nederlands werd in 2008 de MPS-koffer uitgebracht. Deze koffer bevat een
handleiding, verschillende spellen en tevens 430 gekleurde losse plaatjes, die gebruikt
kunnen worden om de meest voorkomende fonologische problemen aan te pakken.
Multiple opposities: