Embryologie borst, buik en bekken - Keuzevak - Q7
———————————————————————————————————————————
In de weken na de bevruchting maakt het embryo de volgende ontwikkelingen door:
Week 1: Klievingsdelingen en het begin van de implantatie
Week 2: De volledige implantatie en een tweelagig embryo
Week 3: Er ontstaat een drielagig embryo
Week 4 t/m 8: Dit is de fase van organogenese. Dit is de belangrijke periode voor de aanleg van
alle orgaansystemen in het lichaam. Tijdens week 7 start de geslachtelijke
ontwikkeling.
Week ≥9: De foetale periode waarin alles in beginsel is aangelegd en alleen groei nog
centraal staat
De embryonale periode wordt gevormd door de eerste acht weken van de zwangerschap,
gerekend vanaf de bevruchting. De weken 1 tot en met 3 noemen we de voorbereidingsfase.
Hierin vindt de voorbereiding plaats om later in de zwangerschap groei mogelijk te maken. De
weken 4 tot en met 8 noemen we de organogenese. In deze fase worden alle organen in basis
aangelegd. Tijdens de organogenese is de invloed van schadelijke factoren op het embryo het
grootst. Het risico op het ontstaan van grote aangeboren aandoeningen is in deze fase daarom
ook het grootst. Aangeboren afwijkingen kunnen een genetische oorzaak hebben, maar het kan
ook door factoren van buitenaf, de zogenaamde teratogenen. Voorbeelden zijn bijvoorbeeld
alcohol of ziekte. Na de periode van 8 weken komt de foetale fase, waarin groei en verdere
differentiatie van weefsel plaatsvindt.
Week 1: transport naar de uterus
In deze week vindt het transport van de eierstok naar uterus plaats. De bevruchting vindt al plaats
in het uiteinde van de eierstok. Om de bevruchte eicel zit een een laag, de zogenaamde zona
pellucida, die voorkomt dat de bevruchte eicel groeit en kan innestelen. De cel kan echter al wel
delen. Deze delingen waarbij dus geen plasmagroei optreedt, noemen we klievingsdelingen. Er
ontstaat een bolletje van cellen die we een morula noemen. Na vijf dagen komt de bevruchte eicel
aan in de uterus. Bij die aankomst heeft er een verandering in de vorm van de cellen
plaatsgevonden. Eerst waren alle cellen hetzelfde, maar nu zie je tegen de zona pellucida aan hele
platte cellen met ergens een klompje. In het midden is er een holte gevuld met vocht (cyste). Dit
stadium noemen we het blastocyst stadium. Het klompje cellen, dat uiteindelijk het embryo wordt,
noemen we het embryoblast. De buitenste laag die later uit gaat groeien tot placenta heet de
trophoblast. Door de aanwezigheid van de zona pellucida kan de eicel nog niet innestelen. De
eicel moet daarom eerst als een kuiken uit een ei door de zona pellucia breken. De blastocyst
breekt hier in zijn geheel doorheen.
Week 2: innesteling en kiemschijf
Aan het einde van de tweede week is de blastocyst ingenesteld in de baarmoederwand. De
embryoblast is verder gegroeid tot twee kleine blaasjes die tegen elkaar aanliggen. Deze blaasjes
liggen in een grotere holte, de chorionholte. De blaasjes zitten met een hechtsteel vast aan de
wand van de blastocyst/de chorionholte. De cellen van de buitenkant van de blastocyst zijn in
deze week ook gaan delen in een grillig patroon in de baarmoederwand. In deze week vindt er
dan ook voor het eerst contact plaats met het bloed van de moeder. Vanaf dit moment kunnen er
dan ook hormonen in het bloed zitten en kan een zwangerschapstest gedaan worden. De
contactplek tussen de amnionholte (het
blauwe blaasjes) en het gele blaasje (de
dooierzak) is de kiemschijf. De eerste
voedingsstoffen voor de groei van het
embryo zitten in de dooierzak. De
dooierzak groeit later uit tot het
darmstelsel van de baby.
1
,Week 3: ontwikkeling van de kiemschijf
In deze week vindt de ontwikkeling van twee naar drie kiembladen plaats. In de kiemschijf van
twee lagen ontstaan twee deukjes van membranen. Het membraan oropharyngea en het
membraan cloacalis. Ook ontstaat er aan de kant van de amnionholte een ophoping van cellen:
de primitiefstreep. De primitiefstreep ligt het dichtst bij het membrana cloacalis. De blauwe laag
van de kiemschijf die van de amnionholte afkomstig is noemen we de epiblast. De gele laag van
de kiemschijf die van de dooierzak komt heet de hypoblast. Vanuit de primitiefstreep migreren de
blauwe epiblastcellen door de primitiefstreep om de onderliggende gele hypoblastcellen te
vervangen. Vervolgens groeien ze een hele nieuwe laag van cellen tussen de amnionholte en de
dooierzak in. Deze laag noemen we het mesoderm. Nu is er een kiemschijf van drie lagen
gevormd, waarbij de kant van de amnionholte (blauw) het ectoderm is, de middenlaag (rood) het
mesoderm en de kant van de dooierzak (geel) het endoderm. De vorming van een kiemschijf met
drie bladen heet gastrulatie.
Week 4: buisvorming
Vanuit de platte kiemschijven worden in de vierde week buizen gevormd. Dit komt door
verschillen in groeisnelheid tussen de drie lagen. Het ectoderm en het mesoderm groeien in week
vier heel hard. Ze sluiten dan het endoderm op den duur in en vormen een buis. De buisvorming
heet de laterale kromming. Hierdoor ontstaat het buis-in-buisbouwplan. Het endoderme buisje in
het embryo wordt uiteindelijk het spijsverteringskanaal. Tegelijkertijd met de laterale kromming
vindt er ook een craniale en een caudale kromming plaats, de craniocaudale kromming. Hierbij
bewegen kop en staart van het embryo naar elkaar toe. Door de laterale en de craniocaudale
kromming samen wordt de dooierzak steeds meer afgeknepen en komt het embryo in zijn geheel
in de amnionholte te liggen. De enige verbinding die overblijft tussen het embryo en de
amnionholte is dan de navelstreng. Met de middendarm blijft het embryo nog even met de
dooierzak verbonden. Het embryo in de amnionholte groeit uit tot de uiteindelijke baby in de
vruchtzak. Tijdens de lateraalkromming vormt het mesoderm ook twee holten in het embryo. Dit
2
,zijn de intra-embryonale coeloomholten. Deze holten
vergroeien later en zijn de voorloper van de
beukholte, pleuraholte en pericardholte.
Uit het ectoderm, de buitenkant, groeien vervolgens
het zenuwstelsel en de epidermis. Uit het endoderm,
de binnenkant, groeit het spijsverteringskanaal, de
longen, de thymus, de schildklier en delen van het
urogenitaal stelsel (blaas). Uit het mesoderm groeit
de rest: spieren en botten die niet uit de neurale lijst
ontstaan, hart en bloedvaten, delen van het
urogenitaal stelsel (nier) en de bekleding van de
borst- en buikholte.
In de vierde week ontstaan er binnen het mesoderm ook verschillende celgroepen, waaronder het
notochord, het paraxiale (naast de lengteas) mesoderm, het intermediaire mesoderm en het
laterale plaatmesoderm. Het paraxiale mesoderm gaat craniaal beginnen met het vormen van
bolletjes langs de neurale buis die we somietenen noemen. De ontwikkeling van de somieten
begint aan de craniale zijde en gebeurt later ook aan de caudale zijde van het embryo.
Segmentatie is in de embryologie het proces van herhaling in ontwikkeling, waarbij de herhaling
ongeveer op elkaar lijken. Je ziet dat bijvoorbeeld bij de wervellichamen of de ribben.
Segmentatie zie je ook terug bij spieren en zenuwen. Een repeterende eenheid heet dan een
segment. Een somiet is een segment van het paraxiele mesoderm, dat zich ontwikkelt tot bot,
dwarsgestreept skeletspierweefsel en bindweefsel. Elke somiet wordt een segment. De somieten
liggen dus als kleine bolletjes naast de neurale buis. Het zijn tijdelijke structuren die later de
wervelkolom,
de ribben, een
deel van de
huid, de m.
rectus
abdominis en
de rugspieren
(dorsale
spieren) zullen
vormen.
Neurulatie is
het proces
waarbij het
nog primitieve
centrale
zenwustelsel
(hersenen en
3
, ruggenmerg) wordt gevormd. Dit begint in de derde week na de bevruchting. De neurulatie begint
met het ontstaan van een staafvormige structuur in de mediaanlijn van de kiemschijf: het
notochord dat uit cellen van het mesoderm bestaat. Onder invloed van signalen uit het notochord
differentiëren de bovenliggende ectodermale cellen. De ectodermale cellen vormen dan de
neurale plaat. Deze is aan de craniale zijde breder dan aan de caudale zijde. Ook vindt er
convergente extensie plaats. De neurale plaat wordt langer en
smaller, doordat de cellen van de neurale plaat door migratie
achter elkaar gaan liggen. Vervolgens zinkt de verdikte
neurale plaat naar beneden in het onderliggende mesoderm.
Het mediale gedeelte van de neurale plaat zinkt het eerst weg
en hierdoor ontstaan aan de zijkanten de neurale wallen. Als
de neurale plaat verder naar beneden zakt, komt de
bovenrand van de beiden neurale wallen steeds dichter naar
elkaar toe. Als ze fuseren is de neurale buis gevormd. Vanuit
het midden sluit de buis richting de uiteinden. De craniale
opening sluit een paar dagen eerder dan de caudale opening.
Aan de rand van de neurale plaat liggen cellen die om deze
plaat heen liggen. Deze neurale lijstcellen krommen bij het
vormen van de neurale buis pas als laatste naar binnen. De
neurale lijstcellen ontwikkelen zich net als de cellen van de
drie kiemlagen tot verschillende weefsels. Hiervoor migreren
deze lijstcellen na de vorming van de neurale buis door het
embryo. Neurale lijstcellen zijn dus een soort vierde kiemlaag.
Cellen uit de neurale lijst vormen onder andere cellen van het
autonome zenuwstelsel, schedelbeenderen en bijnieren. In de
afbeelding is neural crest het engels voor neurale lijst.
In een embryo ontwikkelt het spijsverteringskanaal zich uit de oerdarm. Het spijverteringskanaal
ontstaat uit het endoderm, maar dit is alléén de cellaag die de bekleding van de darm aan de
binnenkant vormt (het epitheel). Kijk je naar de rest van de darmwand (spieren, bindweefsel en
bloedvaten), dan is die ontstaan uit het mesoderm. De oerdarm loopt van het membraan
oropharyngea dat later de mond vormt tot het membraan cloacalis dat later de anus vormt. De
oerdarm wordt verdeeld in een voordarm, middeldarm en einddarm. De voordarm krijgt bloed van
de truncus coeliacus, de middendarm van de a. mesenterica superior en de einddarm van de a.
mesenterica inferior. Als de darm in het embryo groeit, dan groeit deze eerst de navelstreng in.
Vervolgens draait en kronkelt de darm in de navelstreng en trekt zich vervolgens in de juist vorm
terug het embryo in.
De darm is met een vlies opgehangen in de buikholte. Dit vlies is de dorsale ophangend of
mesenterium. De voordarm heeft ook nog een ventrale ophangband. Organen die eerst in de
buikholte lagen, primair intraperitoneaal, maar daar later uit zijn gegroeid, noemen we secundair
retroperitoneaal. Voorbeelden hiervan zijn het colon ascendens en descendens.
De primitieve
4