Keesjan Heerikhuisen
Hogeschool Rotterdam | Masteropleiding Sportfysiotherapie
TESTEN EN PATRONEN
van de voornaamste aandoeningen aan de extremiteiten
, Masteropleiding Sportfysiotherapie Testen en patronen van de voornaamste aandoeningen aan het bewegingsapparaat
Bovenste extremiteiten
Schouder en bovenarm
Neurologie
n. accessorius m. trapezius (alle delen) C2-3-4
n. dorsalis scapulae m. rhomboïdeus C4-5
n. axillaris m. deltoïdeus C5-6
m. teres minor
nn. pectoralii m. pectoralis major C5-6
n. suprascapularis m. supraspinatus, C5-6
m. infraspinatus
n. subscapularis m. teres major C5-6-7
n. thoracicus longus m. serratus anterior C5-6-7
n. musculacutaneus m. biceps brachii C5-7
m. brachiradialis
m. coracobrachialis
n. thoracodorsalis m. latissimus dorsi C6-7-8
n. radialis m. tricpes brachii C5-6-7-8-Th1
m. extensor digitorum minimi
m. anconeus
m. extensor pollicis longus
m. brachioradialis
m. abductor pollicis longus
m. ext. carpi radialis longus
m. extensor pollicis brevis
m. extensor carpi radialis
brevis m. flexor pollicis brevis
m. supinator
m. extensor digitorum
m. extensor carpi ulnaris
n. medianus m. pronator teres, C5-6-7-8-Th1
m. flexor carpi radialis
m. flexor digitorum
superficialis
m. flexor pollicis longus
m. pronator quadratus
n. ulnaris m. flexor carpi ulnaris (C7) C8-Th1
m. flexor digitorum profundus
m. flexor digitorum minimi
m. opponens digitorum minimi
m. flexor pollicis brevis
m. adductor pollicis
Versie 1.3
1
, Masteropleiding Sportfysiotherapie Testen en patronen van de voornaamste aandoeningen aan het bewegingsapparaat
Neurologische testen Validiteit Opmerkingen
Spurling’s compressie test LR+ 3,5 | LR- 0,58 UITVOERING
De spurling’s test wordt in 3 verschillende stadia uitgevoerd. De test is
Sensitiviteit: 50%
positief wanneer de patiënt herkenbare (radiculaire) klachten ervaart
Specificiteit: 83% tijdens het uitvoeren van de test. Als er bij de eerste of tweede stap
een provocatie van klachten optreed is de test positief en dient er niet
verder getest te worden. De testen worden in de onderstaande
volgorde uitgevoerd, omdat een opvolgende stap het foramen
intervertebrale telkens iets kleiner maakt dan de voorgaande stap.
1. Therapeut geeft een axiale druk richting caudaal op het hoofd van
de patiënt. De cervicale wervelkolom van de patiënt is in neutrale
positie
2. Therapeut geeft een axiale druk richting caudaal op het hoofd van
de patiënt. De cervicale wervelkolom van de patiënt is in extensie.
3. Therapeut geeft een axiale druk richting caudaal op het hoofd van
de patiënt. De cervicale wervelkolom van de patiënt is in extensie en
rotatie (de rotatie gaat door het gewrichtsoppervlak in combinatie
met een lateroflexie)
BEOORDELING EN INTERPRETATIE
Het uitsluiten van radiculopathie in de cervicale wervelkolom bij een
negatieve test op kenmerkende (neuropathische) klachten.
ULTT 1 LR+ 1,3 | LR- 0,12 C5-7 | n. medianus | n. interosseus anterior
Sensitiviteit: 97%
Specificiteit: 22%
ULTT 2 Niet bekend n. medianus | n. axillaris | n. musculocutaneus
ULTT 3 LR+ 1,1 | LR- 0,85 C5-Th1 | n.radialis
Sensitiviteit: 72%
Specificiteit: 33%
ULTT 4 LR+ 1,1 | LR- 0,85 C8-Th1 | n. ulnaris
Sensitiviteit: 72%
Specificiteit: 33%
Versie 1.3
2
, Masteropleiding Sportfysiotherapie Testen en patronen van de voornaamste aandoeningen aan het bewegingsapparaat
Cluster van Wainner 3 uit 4 +: LR+ 6,1 | LR- 0,65 UITVOERING
(ULTT 1 | CWK rotatie <60o | Tractie- Sensitiviteit: 39% Het cluster bestaat uit 4 losse testen:
distractie test | Spurling’s Compressie - Actieve rotatie nek (test is positief bij minder dan 60o)
Specificiteit: 94% - Spurling’s test
test)
- Distraction test
4 uit 4 +: LR+ 30 | LR- 0,77 - ULTT A
Sensitiviteit: 24% De actieve rotatie van de nek wordt in zit uitgevoerd door de patiënt.
Als de patiënt minder dan 60o graden rotatie kan maken is deze test
Specificiteit: 99%
positief voor het cluster. Voor de uitleg van de overige drie testen
wordt verwezen naar de beschrijving van de specifieke testen die
eerder in dit document zijn beschreven.
BEOORDELING EN INTERPRETATIE
Het cluster van Wainner is een clinical prediction rule voor cervicale
radiculopathie. Hij bepaalt de voorspellende waarde voor het
aanwezig zijn van een radiculopathie in de cervicale wervelkolom.
Test van Roos LR+ 1,2 | LR- 0,53 UITVOERING
De patiënt zit en brengt beide armen in 90 graden abductie met de
Sensitiviteit: 84%
ellebogen gebogen. De patiënt wordt gevraagd om gedurende
Specificiteit: 30% minimaal 3 minuten de handen herhaaldelijk te openen en sluiten.
BEOORDELING EN INTERPRETATIE
De test is positief wanneer herkenbare klachten optreden of wanneer
vermoeidheid optreed en patiënt niet in staat is dit 3 minuten vol te
houden.
Adson’s test LR+ 3,29 | LR- 0,28 UITVOERING
Diepe inademing, maximale extensie van de nek en rotatie van het
Sensitiviteit: 79%
hoofd richting de zijde die getest wordt.
Specificiteit: 76%
BEOORDELING EN INTERPRETATIE
Een positieve test, wanneer de radiale hartslag verdwijnt en/of de
herkenbare klachten weer optreden bij de patiënt.
Specifieke testen
Scapula assessment
SAT Niet bekend UITVOERING
Patiënt bevindt zich in staande positie. Met de ongelijknamige hand
wordt de clavicula en proximale deel van de scapula gefixeerd. De
gelijknamige hand de angulus inferior van de scapula. De patiënt voert
een abductie/anteflexie beweging uit, waarbij de scapula geassisteerd
en gestuurd wordt in de beweging.
BEOORDELING EN INTERPRETATIE
Wanneer de patiënt minder klachten heeft bij het uitvoeren van de
beweging, kan dit een symptoom zijn van zwakte in de
scapulastabilisatoren.
Versie 1.3
3
, Masteropleiding Sportfysiotherapie Testen en patronen van de voornaamste aandoeningen aan het bewegingsapparaat
SRT Niet bekend UITVOERING
Patiënt bevindt zich in staande positie. Met de ongelijknamige hand
wordt de clavicula, het proximale deel van de scapula gefixeerd en
met de onderarm wordt de scapula tegen de thorax gefixeerd. De
gelijknamige hand geeft weerstand tegen de test van Jobe. De patiënt
voert een abductie/anteflexie beweging uit, waarbij de scapula
geassisteerd en gestuurd wordt in de beweging.
BEOORDELING EN INTERPRETATIE
Wanneer de patiënt minder klachten heeft in vergelijking met de test
van Jobe zonder weerstand, kan dit een symptoom zijn van zwakte in
de scapulastabilisatoren.
Rotatorcuff
Klinisch perspectief
Een cuffletsel gaat vaak samen met een instabiliteit van het schoudergewricht. De causale relatie tussen een tendinitis en een instabiliteit is onbekend. Een mogelijke verklaring kan gezocht warden
bij de vicieuze cirkel waarin de scapula in een lichte mediorotatie staat, waardoor de functie van de m. supraspinatus moet veranderen.
Tijdens de inspectie valt vaak op dat de margo medialis niet meer parallel aan de wervelkolom verloopt en dat de spina scapulae horizontaal staat. De m. levator scapulae is voornamelijk
verantwoordelijk voor deze medio-rotatie.
De cavitas glenoïdalis ‘kijkt’ niet meer naar craniaal. De m. supraspinatus zal met de m.biceps brachii proberen de schouderkop in de kom te houden, terwijl de m. trapezius pars descendens zal
proberen de mediorotatie te compenseren.
In de praktijk is het opvallend dat deze spier bij patiënten met een schouderinstabiliteit vaak hypertoon is.
In de eerste plaats wordt de m.trapezius pars descendens geactiveerd door de nocisensoriek uit het kapsel-bandapparaat. Ten tweede probeert de spier de mediorotatie van de m. Ievator scapulae
en de depressie van de m.deltoïdeus tegen te werken.
Dit resulteert in een elevatiestand van de scapula. De vascularisatie in de bocht van de pees van de m. supraspinatus (bekend van het ‘wringing out’-fenomeen bij marathonlopers), juist proximaal
van de distale insertie, is ‘kritisch’. Het lokale adaptieve vermogen dus ook.
Pathofysiologie
- Hypercellulariteit en zwelling van de pezen
- Peeszwakte door veranderde collageenmatrix
- Toename vascularisatie en zenuwinnervatie
- Calcificaties
Klinisch beeld
- Painfull Arc
- Capsulair patroon (m.n. endorotatie)
- Verschillende vormen van instabiliteit en/of dead-arm-syndrome
- Insertiepijn m. supraspinatus (palpatie en weerstandstest)
- Verminderde kracht rotator cuff
- Impingement-testen (Michener +)
- SAT en SRT test (bij verdenking scapulaire dyskinesie)
External Rotation Lag Sign LR+ 7,2 | LR- 0,57 m. supraspinatus | m. infraspinatus | m. teres minor
Sensitiviteit: 46%
UITVOERING EN BEOORDELING
Specificiteit: 94% Bij de drop sign of lateral rotation lag sign wordt de patiënt in zit
getest. De schouder wordt in 90 graden abductie en maximale
exorotatie geplaatst of in 0 graden en maximale exorotatie. De
therapeut laat vervolgens de arm los, en als de patiënt niet in staat is
de arm op deze positie te houden wordt de test positief beschouwd
voor een volledige ruptuur van de m. supraspinatus.
Lift-off test LR+ 6,2 | LR- 0,00 m. subscapularis
Sensitiviteit: 100%
UITVOERING EN BEOORDELING
Specificiteit: 84% Bij de lift off test wordt de hand van de aangedane zijde tegen het
mid-lumbale deel van de rug geplaatst. Vervolgens wordt de patiënt
gevraagd de arm te endoroteren en de hand richting posterior van de
rug af te liften. De test is positief wanneer de patiënt dit niet uit kan
voeren.
Versie 1.3
4
, Masteropleiding Sportfysiotherapie Testen en patronen van de voornaamste aandoeningen aan het bewegingsapparaat
Drop Arm Sign LR+ 3,2 | LR- 0,3 m. supraspinatus | m. infraspinatus
Sensitiviteit: 73%
Specificiteit: 77%
Subacromiaal Pijnsyndroom
Klinisch perspectief
- Impingement: - Intern (glenoïdaal) impingement: - Posterosuperieur en anterosuperieur impingement
- Extern (subacromiaal) impingement: - Primair en secundair impingement
o Intern (glenoïdaal) impingement:
• Posterosuperieur impingement:
- Inklemming tussen tuberculum majus en de posterosuperieure rand van het labrum glenoïdale
- Pijn aan de dorsale zijde van de schouder
- Inklemming van m. infraspinatus en het posterieure deel van de m. supraspintus
- Provocerende houding: Late cocking fase
• Anterosuperieur impingement:
- Inklemming tussen tuberculum minus en het anterosuperieure rand van het labrum glenoïdale
- Ingeklemde structuur is de m. subscapularis, caput longum van de bicepspees en lig. coracohumerale
- Excentrische remming
- Provocerende houding: follow-throughfase
o Extern impingement:
• Primair impingement: Drie vormen van mechanische druk onderscheiden:
- De mechanische druk komt van craniaal
- De mechanische druk komt van caudaal op de junctura subacromialis
- De weke delen in de junctura zijn gezwollen en veroorzaken zelf de drukverhoging
• Secundair impingement: In de volgende situaties kan een glenohumerale instabiliteit met craniale dispositie van de humeruskop ontstaan:
- Het betreft een biomechanisch en functioneel probleem (intra- of extra-articulair):
- Insufficiëntie van het labrum zelf (Bankart-laesie, SLAP-laesie), inclusief een laesie van de m. biceps brachii caput longum, m. supraspinatus en/of een laesie van de
m. subscapularis
- Insufficiëntie van de glenohumerale ligamenten (o.a. GIRD)
- Scapuladyskinesie
- Totale ruptuur van de pees van de m. supraspinatus; hierdoor ontstaat door de relatief hoge tonus van de m. deltoïdeus een (statische) craniale dispositie van de humeruskop
- Chronische overbelasting door repeterende micro-traumata (AIOS)
- Foutief en/of eenzijdig trainen van de spieren van de schoudergordel. Hierdoor kan een sterke hypertrofie ontstaan van de m. deltoïdeus of m. pectoralii in relatie tot de spieren
van de rotatorcuff
- Degeneratieve veranderingen in de rotatorcuff, zoals vervetting, verkalking, atrofie
Bij iedere sporter met impingement is het belangrijk om eventueel letsel aan de bovenzijde van het labrum of instabiliteit te beoordelen.
De Bankart-laesie, Hill-Sachs-Iaesie en de SLAP-laesie hebben een sterke relatie met het impingement-syndroom.
Test van Jobe (Empty can) LR+ 1,23 | LR- 0,87 UITVOERING EN BEOORDELING
De Empty can test, ook bekend als de Jobe test, wordt uitgevoerd met
Sensitiviteit: 74%
de schouder van de patiënt geabduceerd tot 90 graden met de arm
Specificiteit: 30% geëndoroteerd met de duim naar beneden. Met een caudaal gerichte
druk op de onderarm wordt de patiënt gevraagd weerstand te bieden.
Het is een postitieve testuitslag wanneer een zwakte wordt
geconstateerd in vergelijking met de andere schouder.
Versie 1.3
5
, Masteropleiding Sportfysiotherapie Testen en patronen van de voornaamste aandoeningen aan het bewegingsapparaat
Test van Neer LR+ 1,79 | LR- 0,47 UITVOERING EN BEOORDELING
De Neer impingement test wordt uitgevoerd in stand. De scapula van
Sensitiviteit: 72%
de patiënt wordt gestabiliseerd door de therapeut, waarbij de arm
Specificiteit: 60% voorwaarts wordt bewogen door de therapeut. Hierbij wordt er net
zolang anteversie gemaakt, tot de patiënt pijn aangeeft of wanneer er
volledige anteflexie/ elevatie bereikt is.
De test is positief wanneer de patiënt tussen 90° en 140° anteversie
pijn aangeeft aan de ventrale of laterale zijde van de schouder.
Hawkins Kennedy test LR+ 1,84 | LR- 0,35 UITVOERING EN BEOORDELING
De arm wordt geplaatst in 90° anteversie en 90o elleboogflexie en
Sensitiviteit: 80%
vervolgens voorzichtig richting endorotatie bewogen. De eindstand
Specificiteit: 56% van de endorotatie is bereikt wanneer de patiënt pijn ervaart of
wanneer de therapeut een rotatie van de scapula waarneemt.
De test wordt als positief beoordeeld wanneer de patiënt pijn ervaart
tijdens de uitvoering van de manoeuvre.
Painfull Arc LR+ 2,25 | LR- 0,62 UITVOERING EN BEOORDELING
Bij de painful arc sign test wordt de patiënt gevraagd een actieve
Sensitiviteit: 53%
elevatie van de arm te maken in het scapulaire vlak tot volledige
Specificiteit: 76% elevatie is bereikt. Vervolgens wordt de arm in hetzelfde vlak actief
terug bewogen.
De test is positief wanneer de patiënt pijn aangeeft tussen 60° en 120°
elevatie gedurende de manoeuvre.
Cluster van Michener 3 uit 5 +:LR+ 2,93 | LR- 0,34
(Bovenstaand + exorotatie tegen Sensitiviteit: 75%
weerstand) Specificiteit: 74%
Versie 1.3
6
, Masteropleiding Sportfysiotherapie Testen en patronen van de voornaamste aandoeningen aan het bewegingsapparaat
Instabiliteit
Klinisch perspectief
o Anterieure instabiliteit
Anterieure instabiliteit kan posttraumatisch zijn, met een duidelijk causaal verband (TUBS). Daarnaast kan het beeld ook atraumatisch zijn (AIOS/AMBRI), zonder duidelijk causaal verband. Informatie
vanuit de anamnese is dan ook zeer waardevol.
Klinische kenmerken: - Herhaalde (sub)luxatie met mogelijke crepetatie / klik
- Schouderpijn (zeurend) en gevoelloze arm (dead-arm-syndrome)
- Apprehension-relocation (+) | Schuiflade-test (+)
o Posterieure instabiliteit
Het meest voorkomende type posterieure instabiliteit bij sporters is het atraumatische type dat onderdeel is van een multidirectionele instabiliteit (AMBRI).
Klinische kenmerken: - Recidiverende (sub)luxatie naar posterieur
- Schuiflade-test (+)
- Mogelijke crepetatie / klik vanuit Kim-laesie / Reversed Bankart laesie (posterieure labrum)
Classificatie schouderinstabiliteit
TUBS (traumatisch) AMBRI (atraumatisch) Habitueel nonstructureel (AIOS)
Traumatisch Atraumatisch Atraumatische overbelasting
Unidirectioneel Multidirectioneel Capsulaire dysfunctie
Unilateraal Bilateraal Soms bilateraal
Bankart-leasie Structurele gewrichtsschade Geen structurele gewrichtsschade
Geen abnormale musclepatterning Geen abnormale musclepatterning Abnormale musclepatterning
TUBS: De duidelijkste vorm van instabiliteit is de traumatische vorm (TUBS), zoals hierboven beschreven.
AMBRI: Een andere oorzaak voor instabiliteit van de schouder is een te ruim aangelegd kapsel, leidend tot hypermobiliteit en eventueel instabiliteit (AMBRI).
Bij de schouder is vaak sprake van een glijdende schaal van normaal via hyperlaxiteit naar instabiel. Bij een normale schouder is sprake van een fysiologische translatie van de humeruskop in het
cavum glenoïdale.
Bij hyperlaxiteit is er een toegenomen translatie van de humeruskop niet leidend tot een luxatie van de kop. Bij instabiliteit is er een pathologische beweeglijkheid opgetreden waardoor de kop kan
luxeren.
AIOS: Bij herhaalde microtraumata, zoals bij frequente bovenhandse werpbewegingen, kunnen door microrupturen in het kapsel en labrum instabiliteitspatronen ontstaan .
Het evenwicht tussen actieve en passieve stabiliserende structuren kan verstoord worden door verschillende mechanismen. Door een trauma kan het kapsel beschadigen en een luxatie optreden.
Door herhaalde micro-traumata, bijvoorbeeld bij bovenhandse sport, kan het kapsel insufficiënt worden, wat kan leiden tot een instabiliteit die de bovenhandse activiteit onmogelijk maakt (‘dead
arm syndroom’) (AIOS).
Sulcus sign Sensitiviteit: 17-28% UITVOERING EN BEOORDELING
De patiënt zit ontspannen, waarbij de elleboog van de patiënt richting
Specificiteit: 85-93%
caudaal wordt gebracht.
Als bij de patiënt een sulcus van > 2 centimeter gecreëerd kan worden
onder het acromion, dan is er een grote kans op driedimensionale
instabiliteit.
Apprehension - Relocation Apprehension: UITVOERING EN BEOORDELING
De Apprehension test wordt uitgevoerd met de patiënt in rug lig. De
LR+ 17,21 | LR- 0,39
beginpositie is met de schouder in 90° abductie, neutraal positie
Sensitiviteit: 66% tussen flexie en extensie, de elleboog in 90° flexie en de therapeut
Specificiteit: 96% steunt de elleboog met zijn knie, om extensie van de schouder te
Relocation: voorkomen.
Twee vingers van de therapeut worden op de palmaire zijde van de
LR+ 5,48 | LR- 0,55
pols geplaatst en zorgen voor de exorotatie beweging in de schouder.
Sensitiviteit: 65% De schouder wordt geëxoroteerd tot dat de patiënt het niet verder
Specificiteit: 90% kan tolereren. Het aantal graden exorotatie wordt geregistreerd. Op
Gecombineerd: dit punt, wanneer de patiënt een gevoel van rek, pijn of apprehension
van de schouder aangeeft, wordt de test als positief beoordeeld. Als
LR+ 39,68 | LR- 0,19
de patiënt pijn ervoer, wordt verder gevraagd naar de locatie van de
Sensitiviteit: 81% pijn; meer posterior, superior, anterior of lateraal van de schouder.
Specificiteit: 98%
De Relocation test wordt uitgevoerd met de patiënt in rug lig. Na
uitvoering van de Apprehension test, wordt arm terug geplaatst naar
de beginpositie en plaatst de therapeut de andere hand op het
proximale deel van de humerus en geeft een druk naar posterior.
Vervolgens wordt de schouder verder geexoroteerd. De reactie van de
patiënt en het aantal graden exorotatie worden geregistreerd. De test
is positief wanneer de patiënt vermindering van klachten ervaart,
t.o.v. de apprehension positie. Dit gaat meestal gepaard met een
vergroting van de exorotatie.
Versie 1.3
7