Inleiding Tweedetaalverwerving
Dr. Johanneke Caspers (j.caspers@hum.leidenuniv.nl)
09-09-2019: kindertaalverwerving
- waarom aandacht voor T1-verwerving?
- alle T2-leerders hebben als kind ten minste één taal verworven (hun moedertaal, T1)
- T2-verwervingsonderzoek wordt beïnvloed door wat we weten over T1-verwerving
- T2-verwerving wordt vaak afgezet tegen T1-verwerving (verschillen en overeenkomsten)
- T1-verwerving:
- begint al voor de geboorte
- lijkt min of meer vanzelf te gaan
- verloopt via vaste patronen
- verloopt bij kinderen met verschillende moedertalen grotendeels op dezelfde manier
- wordt nauwelijks beïnvloed door factoren als intelligentie of kwaliteit van het taalaanbod
- stadia in T1-verwerving:
- 1) de eerste 3 jaar:
- a) voortalige periode (tot ongeveer 1 jaar)
- 3 mijlpalen: - huilen
- vocaliseren (tussen 6 en 8 weken)
- brabbelen (na 6-8 maanden)
- consonant-vocaal-combinaties: b ababa
- niet gericht op communicatie
- ook dove kinderen brabbelen - effect van biologische rijping
- deze ontwikkeling is universeel (niet afhankelijk van de moedertaal)
- baby’s kunnen al heel vroeg subtiele fonetische verschillen horen
- vermogen om niet-fonetische verschillen waar te nemen verdwijnt (invloed moedertaal)
- baby’s produceren (bij het brabbelen) ook klanken die niet in hun moedertaal voorkomen
(maar afnemend)
- geen woordproductie, wel woordbegrip
- eindigt als de eerste woordjes verschijnen (ca. 1e verjaardag)
- b) vroegtalige periode (tussen 1 en 3 jaar) - éénwoordfase, twee- en meerwoordfase
- van brabbelen naar betekenisvol taalgebruik
- grote passieve kennis
- ca. 2 jaar - zinnetjes zonder functiewoorden en grammaticale morfemen: Ikke ziek. Dit nou?
- beperkte fonologie - geen clusters, weglaten onbeklemtoonde lettergrepen, reduplicatie
- woordenschat van ca. 50 woorden
- ‘mean length of utterance’ (MLU)
- een maat voor grammaticale ontwikkeling
- vanaf de meerwoordfase is het een betere maat voor taalontwikkeling dan leeftijd (tot
een MLU van ca. 4)
- berekenen door het totale aantal morfemen te delen door het aantal uitingen
- taalontwikkeling verloopt grotendeels volgens voorspelbare patronen
, - ontwikkelingsstadia zijn deels gerelateerd aan de cognitieve ontwikkeling
- onderzochte patronen - grammaticale morfemen, negatie en vragen
- grammaticale morfemen:
- vaste volgorde voor de verwerving
- dezelfde volgorde van verwerving maar niet in hetzelfde tempo of op dezelfde leeftijd
- volgorde volgend Brown ( Engels):
1. -ing 6. lidwoorden
2. meervoud 7. regelmatige verleden tijd
3. onregelmatige verleden tijd 8. 3e persoon enkelvoud, presens
4. bezit 9. hulpwerkwoord
5. koppelwerkwoorden
- 2) de voorschoolse jaren (4 en 5 jaar) - differentiatiefase
- basisstructuren van de moedertaal zijn verworven
- complexe structuren als passieve en relatieve bijzinnen worden verworven
- uitbreiding van de woordenschat (meerdere woorden per dag)
- begin van ontwikkeling metalinguïstisch bewustzijn
- kinderen onder de 5 begrijpen niet dat woorden uit klanken zijn opgebouwd
- meeste kinderen onder de 5 verwarren het woord met wat het benoemt - ze kunnen taal niet
zien als een object, los van betekenis
- 3) de schooljaren (6+) - voltooiingsfase
- leren lezen heeft veel invloed op de ontwikkeling van het metalinguïstische bewustzijn
- lezen zorgt ook voor een enorme groei van woordenschat (tot wel een paar 1000 woorden per jaar)
- op school maken kinderen kennis met verschillende registers en leren deze te gebruiken
- geen nieuwe aspecten
- bewust taalleren komt wel erbij
- regels zijn bekend, uitzonderingen nog niet allemaal (*schippen, *ik valde)
- visies op T1-verwerving:
- voegen aspecten toe aan kennis over taalverwerving (imitatie + aangeboren leermechanisme +
interactie)
- sommige aspecten van bepaalde theorieën zijn achterhaald (niet alles)
- 1) behaviorisme (Skinner)
- jaren 40 en 50
- imitatie + ‘positive reinforcement’
- de taalontwikkeling wordt gestuurd door de kwaliteit en de kwantiteit van het taalaanbod
- de omgeving speelt een zeer belangrijke rol
- kritiek: - niet alle kinderen imiteren in dezelfde mate (ze leren allemaal even snel)
- niet alles wordt geïmiteerd
- kinderen zeggen dingen die ze nooit gehoord hebben
- overgeneralisatie is hier moeilijk te verklaren
- toepassen van regels: - op onregelmatige gevallen (meegebrengd, klimde, meis)
- op elementen waar ze niet op passen (He can doc my leg.)
, - 2) nativisme (Chomsky)
- reactie op behaviorisme: het kan niet verklaren dat kinderen ontdekken welke dingen in hun
moedertaal (on)grammaticaal zijn - taalaanbod (en correctie) is daarvoor te beperkt en
incompleet - ‘logical problem of language acquisition’
- “The gap between available experience and attained competence forms what has been called
the logical problem of language acquisition. [...] The gap is bridged by an innate UG.”
- alle natuurlijke talen hebben bepaalde onderliggende regels en eigenschappen (universalia)
- kennis van deze universalia is aangeboren - UG (universele grammatica)
- universeel biologisch taalvermogen dat taalverwerving stuurt
- er is een aparte module voor taal in hersenen
- rol van omgeving is beperkt - het is voldoende als er tegen een kind gesproken wordt - input
- ook dove en zwakzinnige kinderen verwerven taal
- ‘Critical Period Hypothesis’ - een kritische periode voor succesvolle taalverwerving - als je niet
vóór een bepaalde leeftijd taal hebt geleerd, lukt dat niet meer
- 3) interactionele benadering/cognitivisme
- cognitivisten menen dat nativisten te veel nadruk leggen op de kennis die volwassenen van
hun moedertaal hebben (‘competence’)
- ze geloven niet in een aangeboren taalvermogen - taalverwerving wordt gestuurd door een
aangeboren (en sterk) leervermogen (net als andere cognitieve processen)
- een hechte relatie tussen taalverwerving en de cognitieve ontwikkeling van kinderen
- interactie is essentieel
- uit onderzoek blijkt dat de manier waarop tegen kinderen gesproken wordt (‘child-directed
speech’) deels cultureel bepaald is
- in iedere samenleving verwerven kinderen de taal die om hen heen gesproken wordt
- volgens deze theorie is alles wat kinderen moeten weten al aanwezig in de taal in hun omgeving
- ‘usage based’ leren, connectionisme:
- woorden en hun betekenissen worden als verbindingen (connections) in de hersenen
opgeslagen
- deze verbindingen worden steeds aangepast en uitgebreid (via taalaanbod)
- grote invloed van frequentie in de input
- nadruk op ontwikkeling, niet op ‘end state’
- computers kunnen (net als kinderen) taal verwerven op basis van het taalaanbod, inclusief
fouten door overgeneralisatie
- taalstoornissen:
- oorzaken: doofheid, dyslexie, etc.
- van kinderen die op school een 2e taal moeten leren, wordt vaak ten onrechte aangenomen dat zij
een taalachterstand hebben
- vroege tweetaligheid:
- miljoenen kinderen op de wereld zijn tweetalig
- simultane taalverwerving - twee talen worden t egelijkertijd verworven
- successieve taalverwerving - twee talen worden na elkaar verworven
- geen negatieve gevolgen voor de taalontwikkeling
- kan een positief effect hebben op andere cognitieve vaardigheden (zoals het metalinguïstische
bewustzijn)
, 16-09-2019: werkgroep
Samenvatting Bley-Vroman (1989):
- the input underdetermines the output - er is een wanverhouding tussen wat een kind hoort en de abstracte
kennis die het van taal verwerft ⇒ aangeboren taalleervermogen (UG)
- grote verschillen tussen T1- en T2-verwerving: → vraag: werk de UG nog wel?
1. gebrek aan succes bij T2-verwerving
a. ‘lack of success’ - gegarandeerd succes bij T2-verwerving ontbreekt (p.43)
b. ‘general failure’ - compleet succes komt zeer weinig voor (p.44)
c. fossilisatie - proces stopt voortijdig (p.46)
d. onduidelijke intuïties over wat grammaticaal is en wat niet (p.47)
- geldt allemaal niet voor T1-verwerving
2. grote individuele verschillen bij T2-verwerving
a. in succes, verwervingsvolgorde en leerstrategie (p.45)
b. in doelen (p.46)
c. in rol van affectieve factoren (motivatie, attitude, zelfbeeld, ego, etc.) (p.49)
- deze variatie ontbreekt bij T1-verwerving
3. belang van sturing bij T2-verwerving
a. instructie (p.47)
b. expliciete negatieve evidentie (p.48)
- beide niet nodig bij T1-verwerving
⇒ T1- en T2-verwerving zijn fundamenteel verschillende processen (volgens Bley-Vroman)
- T1-verwerving - generatief regelsysteem (UG)
- T2-verwerving - ‘probleemoplossing’, verzameling strategieën gericht op communicatieve
doelen, waarin de T1 de plaats van de UG inneemt
- ‘the logical problem of foreign language learning’
- als je aanneemt dat een aangeboren specifiek taalleervermogen niet meer werkt als je volwassen
bent, dan kun je goed verklaren waarom het vaak mis gaat, maar niet waarom het soms heel goed gaat
- Bley-Vroman verklaart dit met de Fundamental Difference Hypothesis (FDH)
- er is een fundamenteel verschil tussen T1- en T2-verwerving
- T1-verwerving is gebaseerd op UG, gecombineerd met domeinspecifieke (dus talige)
leerprocedures
- T2-verwerving plaatsvindt met behulp van de kennis van de T1, in combinatie met algemene (dus
niet taalspecifieke) probleemoplossende vermogens
- werkt de UG bij volwassenen?
- als dit zo is heeft Bley-Vroman ongelijk
- beschikbare data zijn echter ambigu:
- niet duidelijk of tussentaal beperkt wordt door UG
- grammaticaliteitsoordelen in een T2 worden niet heel duidelijk beperkt door UG
- leerders lijken geen gebruik te maken van clusters van eigenschappen (pro-drop)
- er is meer onderzoek nodig om antwoord op deze vraag te kunnen geven - eerst moet de UG verder
ontwikkeld worden
- Bley-Vroman geeft zelf toe dat zijn hypothese wat ‘crude’ is
- kennis van T1:
- T2-leerder weet heel veel over taal
- er is pragmatiek, syntaxis, semantiek, lexicon, morfologie, fonologie