Kennistoets 4.1 Leerdoelen voor Geneeskunde
Inhoudsopgave
Les 4.1 Geriatrie, veranderingen ouder worden..............................................................................................4
Formuleren wat het begrip kwetsbaarheid in het kader van de oudere zorgvrager inhoudt.............................4
Benoemen wat palliatieve zorg is en op welke 4 verschillende domeinen deze vorm van zorg zich kan richten 5
Les 4.2 Cognitieve stoornis, dementie & delier............................................................................................... 6
Benoemen welke verschillende vormen van dementie er zijn.............................................................................6
De symptomen, diagnostiek en behandeling van dementie benoemen..............................................................7
Benoemen wat een delier is en op welke manier je dit kunt behandelen............................................................8
Wat is een delier...................................................................................................................................................8
Een delier is een acute psychische stoornis waarbij er sprake is van een bewustzijnsstoornis (verminderde
helderheid van besef van de omgeving) met een verminderd vermogen de aandacht ergens op te richten,
vast te houden of te verplaatsen, en van een verandering in cognitief functioneren (incoherent denken,
geheugenstoornis, onsamenhangende spraak en desoriëntatie). Tevens kunnen zich
waarnemingsstoornissen voordoen zoals hallucinaties en wanen......................................................................8
Risicofactoren voor het ontstaan van een delier.................................................................................................8
Ouder dan 65 jaar................................................................................................................................................8
Pre-existente cognitieve stoornis of dementie.....................................................................................................8
Delier tijdens eerder doorgemaakte ziekte en/of ziekenhuisopname.................................................................8
Ernst van de ziekte...............................................................................................................................................8
Visusstoornis........................................................................................................................................................8
(Heup)fractuur bij opname...................................................................................................................................8
Urineretentie........................................................................................................................................................8
Infectie..................................................................................................................................................................8
Acuut trauma.......................................................................................................................................................8
Slaaptekort...........................................................................................................................................................8
Dehydratie............................................................................................................................................................8
Afwezigheid van klok, kalender, leesbril of vertrouwde familieleden..................................................................8
Kamerwisselingen tijdens ziekenhuisverblijf........................................................................................................8
Toepassing van vrijheidsbeperkende middelen...................................................................................................8
Gebruik van geneesmiddelen met psychoactieve werking..................................................................................8
Diagnostiek...........................................................................................................................................................8
De Confusion Assesment Method (CAM) geldt als standaard. Het betreft een interview, gebaseerd op de
DSM-criteria.........................................................................................................................................................8
Interventies...........................................................................................................................................................8
Het opsporen en indien mogelijk behandelen van de oorzaken van de delier.....................................................8
1
, Het optimaliseren van de communicatie (met de patiënt) en de oriëntatie........................................................8
Het zorgen voor een passende, veilige omgeving en een goede nachtrust.........................................................8
Les 4.3 Urine-incontinentie, urineweginfecties, prostaatproblemen...............................................................9
Benoemen wat de verschillende vormen van urine-incontinentie zijn, en welke klachten een zorgvrager
hiervan kan ervaren.............................................................................................................................................9
Benoemen wat de oorzaken, symptomen en behandeling zijn van de urineweginfectie..................................10
Zie tabel op pagina 8..........................................................................................................................................10
Benoemen wat de oorzaken, symptomen en behandeling van prostaatklachten zijn......................................10
Prostaataandoeningen.......................................................................................................................................10
Les 4.4 Mond- en keelpathologie, problemen spijsvertering, ondervoeding..................................................12
Benoemen welke oorzaken en gevolgen er zijn van obstipatie en diarree.......................................................12
Obstipatie...........................................................................................................................................................12
Verklaren op welke wijze klachten van het (gehele) spijsverteringskanaal kunnen leiden tot ondervoeding bij
ouderen..............................................................................................................................................................13
Les 4.5 bouwplan: bouwstenen: neuronale werking en impulsoverdracht....................................................16
Benoemen op welke manier het zenuwstelsel (anatomisch en fysiologisch gezien) is ingedeeld en wat de
belangrijkste onderdelen zijn.............................................................................................................................16
Anatomisch gezien kan het zenuwstelsel in twee grote gedeelten worden verdeeld. Het centrale zenuwstelsel
(CZS), dat uit de hersenen en het ruggenmerg bestaat, integreert en coördineert de verwerking van
sensorische informatie en het doorgeven van impulsen naar de spieren. In het CZS zetelen ook de hogere
functies, zoals intelligentie, het geheugen en emoties. Alle communicatie tussen het CZS en de rest van het
lichaam vindt plaats via het perifere zenuwstelsel (PZS), dat al het zenuwweefsel buiten het CZS omvat......16
Beschrijven wat de algemene bouw en functie is van de verschillende componenten (cellen) die je vindt in het
zenuwstelsel.......................................................................................................................................................17
Neuronen............................................................................................................................................................17
Beschrijven op welke wijze de drie hersenvliezen ervoor zorgen dat de hersenen en ruggenmerg binnen de
schedel en wervelkolom worden beschermd en gevoed....................................................................................19
Les 4.6 Onderdelen van hersenen en ruggenmerg: perifere zenuwstelsel: autonome zenuwstelsel...............21
Benoemen op welke manier de verschillende onderdelen van het centrale en perifere zenuwstelsel zich tot
elkaar verhouden (in anatomische zin) en wat hun functies zijn.......................................................................21
Benoemen wat de belangrijkste sensorische en motorische banen zijn en op welke wijze deze een bijdrage
leveren bij het behouden en tot stand komen van bewegingen........................................................................22
Benoemen wat de verschillende onderdelen en functies van het parasympatische en sympathische
zenuwstelsel zijn en daarbij een aantal voorbeelden van vegatieve reacties en functies herkennen...............23
Les 4.7 Neurologische symptomen: aanvullend neurologisch onderzoek: neurologische syndromen.............24
Verklaren op welke manier bepaalde symptomen ontstaan bij neurologische ziektebeelden (aan de hand van
de anatomie & fysiologie)..................................................................................................................................24
Benoemen met welk lichamelijk/aanvullend onderzoek neurologische ziektebeelden gediagnosticeerd
kunnen worden...................................................................................................................................................25
Het neurologisch onderzoek...............................................................................................................................25
Anamnese...........................................................................................................................................................25
2
, Ingangsklacht uitvragen.....................................................................................................................................25
ALTIS...................................................................................................................................................................25
Verdere anamnese:............................................................................................................................................25
AMPLE, familieanamnese, psychosociaal..........................................................................................................25
Roken, drinken, drugs, alcohol, hypertensie, DM, moeheid, afvallen, neerslachtig, depressief, recente reizen
............................................................................................................................................................................25
Andere klachten:................................................................................................................................................25
Hoofdpijn, braken, sufheid, duizeligheid............................................................................................................25
Doofheid, oorsuizen............................................................................................................................................25
Reukstoornissen.................................................................................................................................................25
Stoornissen in het slikken en spreken.................................................................................................................25
‘Toevallen” met bewustzijnsverlies en/of trekkingen........................................................................................25
Psychische stoornissen.......................................................................................................................................25
Krachtverlies met stuurloosheid in armen en/of benen.....................................................................................25
Nekklachten, rugpijn..........................................................................................................................................25
Mictie- en potentieproblemen............................................................................................................................25
............................................................................................................................................................................26
Les 4.8 Herseninfarct (beroerte), Hersenbloeding.........................................................................................27
Circulatiestoornissen indelen op de grond van het pathologisch proces dat het ziektebeeld veroorzaakt.......27
Herkennen met welke klachten/symptomen een willekeurige zorgvrager kan ervaren bij het doormaken van
een CVA of TIA....................................................................................................................................................28
Gehele of gedeeltelijke blindheid van één oog..................................................................................................28
Benoemen welke diagnostische en therapeutische mogelijkheden er zijn voor een CVA/TIA, en welke
complicaties er eventueel kunnen optreden......................................................................................................29
3