HC 1, 2-6
Vroege embryogenese
Structuur namen:
- dorsaal/posterior – rugzijde - mediaal – bij middenlijn
- anterior/ ventraal – buikzijde - lateraal – van middenlijn
- craniaal/superior – schedelzijde - proximaal – bij aanhechting
- caudaal/inferior – staartzijde - distaal – van aanhechting
Centrale vraag in de embryologie: Hoe kan het dat uit een bevruchte eicel een zelfstandig
organisme kan groeien met een grote diversiteit aan cellen, weefsels en functies?
- want als we begrijpen hoe een embryo zich ontwikkelt, dan kunnen we ook beter begrijpen
hoe deze ontwikkeling fout kan lopen.
- en hoe we dit mogelijk kunnen voorkomen – met behulp van diagnostiek, therapie en preventie.
Hele embryonale periode is opgedeeld in 23 stadia -> Carnegie stadia of Human development.
- deze zijn gebaseerd op veranderingen van uiterlijke kenmerken.
- beschreven door drie onderzoekers van het Carnegie instituut in Washington DC.
- vergelijkbaar met de Theiler stadia (bij de muis) en de Hamburger Hamilton stadia (bij de kip).
-> een embryonale periode is de eerste 8 wkn – aanleg fase van organen
- hierna: foetale fase – de uitgroei en rijping.
Abnormale ontwikkeling – risicofactoren en gevoeligheid
Embryonaal – genetisch
- ouders zijn drager van een mutatie.
- er is spontane mutatie in de geslachtscellen of vroeg in de ontwikkeling.
- verschillende soorten mutaties, zoals puntmutaties (silence of missense), nonsense, deleties of
veranderingen in het chromosoom aantal bij bijv. syndroom van Down (p21).
Maternaal – genetisch of omgevingsfactoren
- genetisch – gezondheid, de moeders is ziek.
- bijv. diabetes is niet bevorderlijk voor een zwangerschap, belangrijk dat glucosewaardes stabiel zijn.
- omgeving – infectie
- bijv. toxoplasmose (een parasiet in de kattenpak en rauw vlees), parvovirus, rubella (rodehond),
- misschien COVID-18? Effect is nog niet bekend. cytomegalovirus of Zika virus.
- bepaalde stoffen – drug of medicijnen.
- bijv. alcohol, cocaïne en heroïne.
- bijv. valproïne zuur tegen epilepsie veroorzaakt neurale neus defecten.
- bijv. softenon (slaap- en kalmeringsmiddel in de jaren ’60) tegen ochtendmisselijkheid, maar dit verstoort
de uitgroei van ledematen (ook wel Thalidomide).
- omgevingsfactoren zoals roken, chemicaliën, zware metalen en pesticiden.
- dieet – wat je eet kan ook effect hebben.
- te weinig foliumzuur is geassocieerd met van neurale buis defecten, bijv. spina bifida.
Externe factoren – teratogenen
- teratogenen -> stoffen of toestanden die tijdens de zwangerschap de normale ontwikkeling verstoren en
prenatale schade veroorzaken.
- naamgeving Grieks: monster-veroorzakend.
- teratologie -> leer van stoffen en toestanden die schadelijk zijn voor de ongeboren vrucht.
- effect: dood, misvorming, groeistoornis of functievermindering (van organen).
- afhankelijk van hoeveelheid, tijdstip, wijze en patroon van blootstelling – omvang ernst beschadiging.
- dus: wanneer, op welke manier (bijv. oraal of via de huid) en eenmalig of met een bepaalde frequentie
- maar 1 teratogeen die ze alle 4 kan veroorzaken: alcohol.
- duidelijk verband tussen hoeveelheid en omvang van de schade.
,Externe factoren – teratogenen (vervolg)
- als een ongeboren vrucht bijv. vroeg in
de zwangerschap wordt blootgesteld aan
een teratogeen, leidt dat tot
misvormingen, maar in een later fase
beïnvloedt dat de grootte van het kind.
- zo leidt af en toe zwaar drinken tot
andere beschadigingen dan minder
zwaar maar regelmatig drankgebruik.
- de embryonale periode is het meest
gevoelig voor teratogenen, omdat hier de
organen worden aangelegd.
- de eerste 2 wkn meestal niet.
- de foetale periode is minder gevoelig,
want daarin vindt groei en rijping plaats.
- volgorde (in systemen): CZ, hart, armen, ogen, benen, tanden, gehemelte, externe genitaliën en oren.
- centrale zenuwstelsel is het langs gevoelig gedurende de hele zwangerschap.
Van bevruchting tot twee-lagige kiemschijf
Bevruchting – een secundaire oöcyt (eicel) omgeven door:
- omgeven door: - corona radiata -> follikelcellen.
- tijdens ovulatie vanuit ovarium mee in de eileider.
- zona pellucida -> laag van eiwitten en suikers.
- gelei achtige laag direct om de eicel.
- eicel is gestagneerd in 2e meiotische deling.
- zaadcellen komen eraan.
- zijn gecapaciteerd in het vrouwelijk lichaam – dit betekent dat ze nu volledig zijn gerijpt.
- capacitatie -> acrosoom wordt voorbereid om enzymen uit te scheiden, activatie in female genital tract.
- hoe: 1 zaadcel bindt aan de ZP3 (zona pellucida 3) receptor.
- leidt tot acrosoomreactie -> enzymen worden uitgescheiden en de zaadcel doorboort/penetreert de ZP.
- vervolgens fusie met eicelmembraan.
- gevolgd door de corticale reactie -> hierbij komt intracellulair calcium vrij waardoor corticale blaasjes (rood)
worden geleegd en de ZP3 receptor veranderd – hierdoor kunnen andere zaadcellen niet meer binden.
- corticale reactie -> uitscheiding in perivitelline ruimte, ZP3 wijzigt en blokkade van sperma.
- eicel rondt de 2e meiotische deling af.
- er zijn 2 pronucleï (van vader en moeder) met ieder 23 chromatiden.
- beide repliceren afzonderlijk het DNA – ieder heeft nu 23 chromosomen (met ieder 2 zusterchromatiden).
- 2 enveloppen van de pronucleï worden afgebroken, meer er vormt GEEN gemeenschappelijke kern.
- vorming van een spoelfiguur waar de chromosomen samenkomen.
- bij 1e deling gaat van ieder chromosoom (46 in totaal) 1 chromatide naar de dochtercel.
- pas in de tweecellig stadium is er sprake van gemeenschappelijke diploïde kern.
Eerste week van de ontwikkeling
- ovarium met rijpende eicellen volgen de rode pijl.
- volgorde: primordiaal, primair, secundair, Graafse follikel, ovulatie.
- Graafse follikel -> volledig gerijpt met een antrum.
- corpus luteum (gele lichaam -> follikel restant dat in de eerste 2 wkn
progesteron produceert om het endometrium (baarmoederslijmvlies) in
goede conditie te houden voor een mogelijke innesteling.
- bij zwangerschap gaan de syncytiotrofoblasten HCG uitscheiden.
- HCG -> humaan choriongonadotrofine
- hierdoor blijft het corpus luteum in stand en progesteron produceren.
- later, na ± 8 wkn, wordt de progesteronproductie overgenomen door de placenta.
- het gele lichaam breekt af tot corpus albicans (wit lichaam).
, Eerste week van de ontwikkeling (vervolg)
- de eicel wordt na ovulatie opgenomen door de fimbriae van de eileider.
- bevruchting vindt meestal plaats in het infundibulum – begin van de eileider vanaf het ovarium.
- na bevruchting vinden de klievingsdelingen plaats.
- ontstaat de morula ‘moerbei’
- deze cellen worden blastomeren genoemd, met de tight junctions (buitenkant) en gap junctions
- dit gebeurt binnen de cona pellucida. (tussen).
- morula begint te differentiëren met embryoblasten (binnenkant) en trofoblasten (buitenkant).
- het embryo heet nu: blastocyst.
- trofoblasten differentiëren in 2 celtypen: cytotrofoblasten en syncytiotrofoblasten.
- bij syncytiotrofoblasten zijn celmembranen verdwenen en cellen zijn dus versmolten.
- hatching -> blastocyst kruipt uit de zona pellucida
- implantatie / nidatie -> innestellen van blastocyst, aan het einde van de eerste week.
- hierbij ‘boren’ syncytiotrofoblasten zich in het endometrium totdat het embryo volledig is opgenomen.
Luteïniserend hormoon veroorzaakt
vorming geel lichaam (corpus luteum)
hormonale regeling van de voortplanting ->
<- hypofysaire hormonen FSH en LH in het bloed
Begin en einde tweede week van de ontwikkeling.
- cytotrofoblasten (licht groen(beide)) en syncytiotrofoblasten (donkergrond(L) en paars (R)).
- bloedvaten in het endometrium worden geraakt door syncytiotrofoblasten.
- dit zijn spiraalarteriën.
- gevolg: deze bloedvaten stromen leeg in holtes die in syncytiotrofoblasten zijn ontstaan -> lacunae.
- dit is het prille begin van het ontstaan van de placenta.
- ook worden klieren in het endometrium geraakt – waardoor voedginsstoffen, groeifactoren en cytokines
vrijkomen ten behoeve van het embryo.
- er is nu sprake van een tweelagige kiemschijf met een epiblast (boven) en een hypoblast (onder).