Leerdoelen Logopedische interventie bij kinderen
Leerdoel 1:
De student interpreteert anamnese- en onderzoeksgegevens, formuleert een passende
diagnose/conclusie en geeft de cliënt een advies op maat.
1.1 De student interpreteert anamnese- en onderzoeksgegevens bij diverse casussen (TOS,
meertaligheid, fonologische stoornis, ASS, verstandelijke beperking, laaggeletterdheid)
A1 Spraakproductie:
Mondmotoriek: Korte beschrijving, op dit moment wordt ervan uitgegaan dat
mondmotoriek niet per se de basis is voor verstaanbaar spreken, omdat de neurologische
banen van spreken en mondmotoriek vanaf ongeveer 2 jaar gescheiden lopen.
Spraak: Beschrijving articulatie, eventueel fonologische analyse, dus zo mogelijk ook de aard
van het spraakprobleem, uitspraak meerlettergrepige woorden.
Verstaanbaarheid: Beschrijving van mate van verstaanbaarheid, kost het moeite om
duidelijk te spreken, wel verstaanbaar voor bekenden/onbekenden, verstaanbaarheid bij
praten buiten hier-en-nu, vloeiendheid (stotteren broddelen).
Stem: Kan behandeldoel zijn als het de communicatie belemmert, bijv. te zacht spreken of
continue heel hees zijn.
A2 Auditieve verwerking:
Gehoor: Testresultaten vanuit AC of DC of een observatie van het gehoor (huh? Wat zeg je?)
Auditieve verwerking in dagelijks functioneren & luisterhouding: Snelheid van verwerken,
ondanks goed begrip toch grote problemen, spraakverstaan in ruis, auditieve aandacht,
luisterhouding (gelaatgericht, aandacht voor de ander, rustig zitten)
Auditieve vaardigheden: CELF-FB, maar ook CELF-BAV, CELF-ZH, CELF-CHT eventueel
beschrijven wat je tijdens de test ziet/observeert (en werkgeheugenindex: CH-T, RO)
A3 Grammaticale kennisontwikkeling:
Zinsbegrip, zinsbouw, morfologie: Je kunt ook beschrijvingen toevoegen van de
verschillende onderdelen. Bij veel kinderen is er verschil tussen wat ze in de test laten zien
en wat ze in de spontane taal laten zien. Beschrijf de verschillen en verklaar ze.
A4 Lexicaal semantische kennisontwikkeling:
Passieve woordenschat, actieve woordenschat, woordvinding, verhaalopbouw,
taaldenken:
Begrip: (CELF-BAV, CELF-TB)
Passieve woordenschat: (PPVT)
Actieve woordenschat: (CELF-AW)
Woordvinding: (CELF-SBt)
Verhaalopbouw: (TAK-verteltaak) DISCUSSIE OF DIT ONDER A5 hoort!
Taaldenken: (VLDP, CELF-WCT)
,A5 Pragmatiek:
Communicatieve functies: Informatie geven, emoties/gevoelens verwoorden, voorstellen
doen, overleggen, leggen en onderhouden sociale contacten
Conversatievaardigheden: Oogcontact, beurtgedrag, deelname aan (kring)gesprekken,
spreekinitiatief en spreekdurf, rekening houden met luisteraar, topic-handhaving,
wisselende onderwerpen inbrengen/bespreken, praten buiten hier-en-nu.
Taalontwikkelingsstoornis TOS
Specifieke taalontwikkelingsstoornis: TOS
• Een specifieke TOS is een neurobiologische ontwikkelingsstoornis van genetische
oorsprong die gekenmerkt wordt door een taalontwikkeling die beduidend achterblijft
bij die van leeftijdgenoten, met inbegrip van de normale individuele variaties daarin,
binnen de regionale en sociale variëteit van de taal die het kind aan het verwerven is
• Een specifieke TOS staat op zichzelf, er is geen duidelijke verklaring voor. Het kind heeft
geen gehoorverlies, geen lage non-verbale intelligentie, geen afwijking aan de
spraakorganen, geen duidelijke aanwijsbare neurologische afwijkingen en geen
contactstoornis.
Niet specifieke taalontwikkelingsstoornis: TOS
• Er is sprake van een niet- specifieke stoornis als de taalachterstand wordt veroorzaakt
door een andere, op de voorgrond staande zintuigelijke of ontwikkelingsstoornis.
Voorbeelden zijn een autisme spectrum stoornis (ASS) of het syndroom van down.
Blootstellingsachterstand:
• Deze vorm van taalachterstand komt vooral voor bij gezinnen waar thuis geen of
nauwelijks Nederlands wordt gesproken of in Nederlandstalige gezinnen waar het
taalklimaat ontoereikend is. Door beperkte kennis van de Nederlandse taal kunnen deze
kinderen niet optimaal profiteren van het onderwijsaanbod en blijven hun prestaties
achter.
• De thuistaal is dan meestal wel goed ontwikkeld, maar door onvoldoende input van het
Nederlands blijft de vaardigheid in deze (tweede) taal achter. Wanneer ook de thuistaal
niet goed ontwikkeld is, kan er sprake zijn van TOS.
Gevolgen TOS
• Negatieve gevolgen voor het socaal, emotioneel en cognitief functioneren van kinderen.
In de vroege ontwikkeling kan TOS leiden tot een verstoorde interactie tussen ouder en
kind.
• Minstens 50% van de kinderen met TOS hebben ernstige lees en spellingsproblemen.
• Vaak leerproblemen en gemiddeld minder succesvol.
• Initiëren en onderhouden van vriendschappen en relaties kost hun veel moeite.
• Vaker gepest en faalangst.
• Bij de adolescenten vermindert het gedrags- en emotionele problemen en is er meer
sprake van schaamte, een lage eigenwaarde, angst en depressie.
, Logopedie en TOS
• De logopedist is de primaire behandelaar bij TOS en betrokken bij (psycho-)educatie,
signalering, diagnostiek en begeleiding van kinderen en jongvolwassenen met TOS. In
alle fasen van interventie wordt er met ouders afgestemd en worden ouders betrokken.
> Indirecte taaltherapie.
• De logopedist werkt samen met andere professionals die betrokken zijn bij de zorg en
educatie van het kind met TOS.
• Interdisciplinair samenwerken met bijvoorbeeld: leerkrachten en pedagogisch
medewerkers.
Logopedische behandeling bij TOS
• Behandeling moet gericht worden om de barrières tot spreken te verminderen en het
communiceren te verbeteren.
• Meertaligheid wordt er indirecte therapie gegeven. De logopedist heeft een coachede rol
waarbij materialen rondom verschillende talen gehanteerd wordt (liedjes, boeken etc.)
Signaleren
• Mogelijk TOS
• SNEL toepassen > 2 jaar
• Meertalig? Signalering op alle talen die het kind spreekt.
Diagnostiek
• Tot 3 jaar altijd vermoedelijke TOS (herstel mogelijk)
• Hoe gaat het? CELF afnemen. Naast test ook dagelijks taalgebruik en communicatieve
redzaamheid meenemen
• Taalbegrip en taalproductie testen
Richtlijn Logopedie bij TOS
Aanbeveling: De logopedist dient vast te stellen of wordt voldaan aan het inclusiecriterium
voor TOS. Dit doet zij door aan te tonen met behulp van testen dat de taalvaardigheid van
het kind achterblijft en het kind hierdoor beperkt wordt in activiteiten in het dagelijks leven
en er een verwachting is dat er geen spontaan herstel zal optreden. Aan de hand van het
schrijven met behulp van de deelgebieden dat de taalvaardigheid achterloopt en dat het
kind ook beperkt wordt in activiteit in het dagelijks leven. De exclusiecriteria (andere
oorzaken voor de aanwezige taalproblemen) dient zij te laten uitsluiten. Je kijkt dan of het
gehoor goed is, kind stuur je dan door naar een KNO-arts of audiologisch centrum te sturen.
Ook het IQ laten checken want als ze een laag IQ heeft wordt er geen TOS gesteld. Dit zijn
taken die je als logopedist hebt.
Om de diagnose TOS te kunnen stellen, dienen andere oorzaken voor de taalproblemen van
het kind uitgesloten te worden (exclusiecriteria). Andere oorzaken kunnen zijn:
• Gehoorverlies
• Lage niet-verbale intelligentie
• Afwijkingen aan de spraakorganen à anatomische zaken moeten kloppen
• Duidelijk aanwijsbare neurologische afwijkingen
• Contactstoornis