Toetsmatrijs Integrale toets 1A
ONDERDEEL1: Klinisch redeneren / verpleegproces
. .
[35% van totaal aantal punten te behalen .
Klinisch redeneren / verpleegproces Aan de hand van een korte casus wordt een aantal open vragen
gesteld over het onderdeel klinisch redeneren / verpleegproces
uitleggen wat het verpleegkundig beroep inhoudt en welke invloed maatschappelijke ontwikkelingen
hierop hebben. (dit staat op de eerste blz van de toetsmatrijs en komt nergens in een van de drie
onderdelen meer terug)
V&VN (beroepsvereniging Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland) definitie verplegen:
“Het bevorderen van gezondheid, herstel, groei en ontwikkeling, en het voorkomen van ziekte,
aandoening of beperking”.
Zieken: pijn en lijden minimaliseren.
Beperkingen: mee leren omgaan
Palliatief: verzorgen en kwaliteit van leven bieden
Uitleggen en leren over een behandeling en de gevolgen van een ziekte of beperking
Preventie
Je moet kunnen omgaan met verschillende verpleegsituaties,
vanuit verschillende (culturele) achtergronden,
kunnen samenwerken met verschillende disciplines
en zorg bieden vanuit verschillende invalshoeken.
Het verplegen zoals dat op dit moment inhoud en vorm krijgt, is sterk bepaald door de geschiedenis van de
verpleging, de beroepsgroep en de gezondheidszorg(systemen). Ook allerlei maatschappelijke waarden en
normen, het politieke en economische beleid, de regionale ontwikkelingen en allerlei visies op patiëntenzorg
hebben een belangrijke invloed op het verplegen.
Aan de basis van het beroepsprofiel en het verpleegkundig onderwijs liggen dan ook een aantal visies ten
grondslag:
visies op mens en omgeving
visies op gezondheid en ziekte
visies op zorg en zorgverlening.
MAATSCHAPPELIJKE ONTWIKKELINGEN
Vergrijzing, dubbele vergrijzing
Toename mensen met multimorbiditeit
Multiculturele samenleving
Schaarste arbeid en geld
Technologische ontwikkelingen / E-health
Digitalisering
Mondige patiënten, willen meer regie
Tweedeling hoog-laag opgeleiden
Extramuralisering
Participatiesamenleving
Zelfmanagement en Samen beslissen
, CanMEDS
1. De zorgverlener
2. De communicator
3. De samenwerkingspartner
4. De reflectieve EBP-professional
5. De gezondheidsbevorderaar
6. De organisator
7. De professional en kwaliteits-
bevorderaar
1. De zorgvelener
De belangrijkste rol die je hebt als verpleegkundige. Alle andere rollen – of ‘bekwaamheden’ – krijgen richting door
deze rol. Als zorgverlener breng je in kaart welke vragen en problemen je patiënt heeft. En wat hij of zij nog wel zelf
kan. Vervolgens zoek je uit welke verpleegkundige zorg daar het best bij past. Je richt het verpleegkundig proces in
en geeft daar vorm aan in samenwerking met andere zorgprofessionals.
2. De communicator
In deze rol onderzoek je welke informatie je patiënt nodig heeft in zijn of haar ziekteproces. In je communicatie
houd je rekening met culturele achtergrond, taalbeheersing, begripsniveau en draagkracht van je patiënt en diens
naasten. Oftewel: je “communiceert op maat”. Communiceren doe je niet alleen face-to-face, maar ook online: je
past technologische zorgondersteuning toe en biedt zorg op afstand, bijvoorbeeld via e-health.
3. De samenwerkingspartner
Als verpleegkundige werk je nooit alleen. Je probeert de zorg altijd zo goed mogelijk af te stemmen met je patiënt
en diens naasten. En je werkt samen met andere professionals uit de zorg en andere disciplines. Je zorgt ervoor dat
alle partijen de juiste informatie hebben, zodat de zorg optimaal kan worden uitgevoerd.
4. De reflectieve EBP-professional
In je werk als verpleegkundige is het van belang dat je altijd op zoek bent naar de best beschikbare onderbouwing
voor je handelen: Evidence-based Practice (EBP). En die ook toepast in de praktijk. Daarnaast werk je mee aan
onderzoek van (verpleegkundig) specialisten en onderzoekers. Je handelt naar de laatste stand van de wetenschap.
5. De gezondheidsbevorderaar
In de maatschappij verschuift de aandacht steeds meer van ‘zorg en ziekte’ naar ‘gedrag en gezondheid’. Als
verpleegkundige ben je daarom meer en meer bezig met het bevorderen van gezondheid in plaats van genezen. Je
beïnvloedt de leefstijl en het gezond gedrag van burgers en patiënten. En stelt daarbij altijd de wens van de
zorgvrager voorop.
6. De organisator
Als verpleegkundige kun je in uiteenlopende organisaties werken: grote ziekenhuizen, kleinschalige teams of als
zzp’er. Waar je ook werkt, je hebt altijd een coördinerende rol. Je beslist over de zorg die je je patiënten verleent,
zorgt voor een goede patiëntveiligheid en geeft leiding bij veranderingen.
7. De professional en kwaliteitsbevorderaar
In je beroep als verpleegkundige zorg je er altijd voor dat de zorg die je verleent past binnen de geldende wet- en
regelgeving. Systematisch onderzoek jij of die zorg aan alle kwaliteitseisen voldoet. En waar nodig verbeter je de
zorg. Tot slot vind je het een uitdaging om met mensen te werken. Je hebt aandacht voor ieder uniek individu.
, VERSCHIL MEDISCHE DIAGNOSE EN VERPLEEGKUNDIGE DIAGNOSE
De arts formuleert een diagnose op basis van de klachten van een zorgvrager om de stoornis te behandelen.
De verpleegkundige formuleert een diagnose vanuit de gevolgen deze stoornis, beperking of handicap. Hieruit
volgen dan de verpleegkundige interventies.
Het gaat niet over de ziekte maar over de gevolgen ervan voor de zorgvrager
Bv: Medische diagnose: cystitus Vpk diagnose: dysurie (pijn bij plassen)
zorgvragers aan de hand waarvan het verpleegproces doorlopen dient te worden:
HET KIND
Bij 4-jarigen zijn de hersenen 2x zo groot als bij de geboorte. Gedurende de volgende tien jaar bepalen de
ervaringen grotendeels welke gebieden en functies van de hersenen het best worden ontwikkeld.
Synaptic pruning: proces waarbij ongebruikte verbindingen inde hersenen verloren gaan en neuronen
beschikbaar komen voor toekomstige ontwikkeling.
Aanraking bevordert intellectuele ontwikkeling, betere spijsvertering, verbeterde bloedsomloop en
verminderde productie van stresshormoon.
De motorische ontwikkeling verloopt volgens een vast patroon:
- Van hoofd naar stuit (craniaal caudaal). Eerst goede hoofdbalans, daarna romp en later zitten en staan.
- Van binnen naar buiten (centraal perifeer). Bewegingen armen, daarna elle boog, pols, hand en vinger.
- Van grof motorisch naar fijn motorisch. Eerst met hele hand grijpen en later pincetgreep kruimels oprapen.
Cognitieve ontwikkeling zuigeling:
- Leert herkennen, onderscheid maken tussen bekenden en onbekenden en leert gebruik van eenvoudige
voorwerpen kennen. Mama zien = borstvoeding krijgen, jas aan = naar buiten, slaapkamer = naar bed.
- Leren dat iets wat je niet ziet, niet absoluut weg is (kiekeboe spelletjes)
- Leren van eenvoudige begrippen: ga je mee? Hond zegt woef.
Spraak, taal, gehoor ontwikkeling:
- Leeftijd 0-9 maanden: huilen, vooral eh-klanken, het eerste brabbelen
- Leeftijd 9-12 maanden: imiterend brabbelen
- Leeftijd 11 maanden – 2 jaar: uitgebreid brabbelen/ eerste woordjes
Lichamelijk: lengte,
omvang, gewicht,
zintuigen, tanden krijgen
Motorisch: Grove
motoriek: rollen, zitten,
kruipen, staan, lopen
Fijne motoriek: kleine
bewegingen van de
spieren die nodig zijn om
iets te pakken.
Psychosociaal: beseft dat hij een eigen individu is, interacties met vaste verzorgers, veilige hechting ->
vertrouwen om te onderzoeken. Basic security en basic trust zijn belangrijk
Spraak-taal: verbaal en non-verbaal. Stimuleren van ouders is belangrijk
Cognitief: reflexen worden gecoördineerde bewegingen. Het leert dat als je iets niet ziet het er toch nog
kan zijn, leert eenvoudige begrippen (pak de fles), leert herkennen.
DE ZWANGERE
DE ZWANGERSCHAP
trimester 1
Misselijk en braken mn door verhoogde spiegel HCG en BHCG
Moe
, Zere borsten
Stemmingswisselingen
Veranderde eetlust
Advies: rustig aan doen, goede nachtrust, kleine beetjes eten, goede bh
trimester 2
Obstipathie -> aambeien)
Pigmentatie (oiv hormonen)
Hartslag omhoog
Vaginale afscheiding
Anemie (bloedarmoede)
Maagzuur oiv hormonen
Veel plassen want de nieren filteren meer door toegenomen bloedvolume
Advies: benen omhoog, kleine hoeveelheden eten, niet te vet, als in de zon goed smeren, geen suikers,
drinken, vezels
trimester 3
Benauwdheid (baarmoeder drukt tegen diafragma)
Bekkeninstabiliteit (gewrichten worden soepeler voor de bevalling)
Spataderen (baarmoeder drukt op onderste holle ader)
Moe
Rugpijn
Advies: niet teveel lopen, niet tillen, platte schoenen, zwangerschapsgym, kleine slaapjes doen.
DE BEVALLING
Fase 1: de latente fase
de eerste weeën, 10 min uit elkaar, niet heel belastend, af en toe wat bloederig slijm
Fase 2: de ontsluitingsfase
Weeën om de 5 minuten die een minuut duren en je moet opvangen. Baarmoedermond drie a
vier cm geopend . Vliezen breken als dit al niet gebeurd was.
de overgangsfase- foetus daalt verder in en maakt de spildraai.
Fase 3: de uitdrijvingsfase
Volledige ontsluiting en mag je dus gaan persen.
Fase: de nageboorte
15 min. Na de geboorte moet de placenta (en eventueel vliezen) geboren worden. Meestal voel je nog
een paar weeën die ervoor zorgen dat je baarmoeder samentrekt en verkleint.
Controles:
Bloeddruk i.v.m. infecties/ helpsyndroom
Houding kind
Temperatuur moeder
Heeft ze weeën/ ontsluiting
Echo
Beweging kind
Vruchtwater – moet helder zijn, niet te weinig en geen ontlasting en verhoogd infectierisico dan standaard
antibiotica.
o Na breken vruchtwater moet vrouw binnen 24uur bevallen anders infectierisico hoger.
o Bij te veel vruchtwater: vrouw diabetes/ meerling/ kind heeft syndroom/ afwijking slokdarm
o Bij te weinig: gescheurde vliezen (al verloren)/ placenta loslating (heel gevaarlijk)
Maken CTG, weeën checken
Inwendig onderzoek
De student kan de rol van de verpleegkundige benoemen bij de bevalling en de kraambedperiode.
Assisteren arts en verloskundige die doet medische deel en vangt kind op
Ondersteuning partner