Dit is een samenvatting van het boek A History of Western Society, geschreven door McKay. Deze samenvatting is geschreven voor het vak AGC voor de opleiding Geschiedenis aan de Universiteit Leiden.
De samenvatting beslaat de stof van beide deeltentamens!
HOOFDSTUK 20
THE REVOLUTION IN ENERGY AND INDUSTRY
De Industriële Revolutie begon in Groot Brittannië, de Europese pionier op gebied van industriële
technologie, sociale relaties, economische vooruitgang en stedelijk leven.
De reden dat de Industriële Revolutie in Groot Brittannië begonnen is (en niet ergens anders) is
waarschijnlijk dat Groot Brittannië simpelweg over de beste mogelijkheden en materialen beschikte,
zoals kolen, een relatief stabiele overheid, hoogontwikkelde ambacht en een cultuur van innovatie.
Als gevolg van de Wetenschappelijke Revolutie en de Verlichting waren de Britten intellectueel en
gericht op vernieuwing. Ook de Nijverheidsrevolutie speelde een rol bij de ontwikkeling van de
Industriële Revolutie doordat de economie als gevolg hiervan gegroeid was en er veel vraag was naar
Britse goederen. Daarnaast speelde de landbouw een rol door de technologische ontwikkelingen op
het land waardoor er minder mankracht nodig was op het land en steeds meer boeren ander werk
moesten zoeken en zo een groep van potentiele fabrieksarbeiders creëerden. Ook was het zo dat
Britten steeds meer loon ontvingen (door de hoge vraag naar Britse goederen) waardoor zij nu ook
‘luxegoederen’ konden kopen en er vraag ontstond naar deze goederen die nu op grotere schaal
geproduceerd moesten worden. Een laatste factor die bijdroeg aan de ontwikkeling van de
Industriële Revolutie was de op belastinggerichte Britse overheid. Al deze factoren samen leidden tot
de (niet geplande) Industriële Revolutie.
De druk om steeds meer goederen te produceren en om zo min mogelijk geld uit te geven aan arbeid
leidde tot de eerste fabrieken met machines in de Britse textielindustrie. Het ‘putting out systeem’
dat voorheen werd gebruikt was niet effectief genoeg en er waren te veel spinners nodig per wever.
Men ging experimenteren met nieuwe werktuigen/spinnenwielen. In 1765 werd de Spinning Jenny
uitgevonden door James Hargreaves, een met de hand bestuurd spinnenwiel dat het spinnen
versnelde. Richard Arkwright vond de Waterframe uit, een spinmachine dat niet op mankracht
werkte maar met behulp van een watermolen. Door innovaties als deze kwam de industriële
textielindustrie in de jaren 1770 en 1780 langzaam op gang, maar er zaten nog veel nadelen aan;
machines waren duur, lonen waren laag en er werd weinig geïnvesteerd.
De werkomstandigheden waren zeer slecht en veel mensen waren onwillig om in een fabriek te
werken. Fabriekseigenaren lieten vaak wezen en jonge kinderen in hun fabrieken werken als
‘leerling’ bij een volwassen fabrieksmedewerken. Dit deden zij omdat kinderen goedkoper waren dan
volwassenen.
Steenkool werd gebruikt om huizen te verwarmen en in de industrie. Kool werd geproduceerd met
behulp van dieren die machines bestuurden. Dit was duur en kostte veel tijd en daarom werden de
eerste primitieve stoommachines die in de mijnen gebruikt zouden worden uitgevonden, in 1698
door Thomas Savery en in 1705 door Thomas Newcomen. In 1769 vond James Watt een verbeterde
versie van de machine van Newcomen uit. Deze stoommachine van Watt was de meest
fundamentele technologische ontwikkeling in de Industriële Revolutie. Stoomkracht verving
waterkracht.
De eerste stoomlocomotief, genaamd Rocket, werd uitgevonden door Richard Trevithick. Deze trein
die tussen Liverpool en Manchester reed was een groot technologisch en economisch succes en als
gevolg breidde het spoorwegennetwerk zich uit. Het vervoeren van goederen werd nu makkelijker en
goedkoper. Ook gaf het ontstaan van een spoorwegennetwerk een impuls aan de verbetering van
andere vervoersmiddelen en zo werd ook de stoomboot uitgevonden.
In 1851 werd in Londen een industriële beurs gehouden in de Crystal Palace, genaamd de Great
Exhibition. De beurs trok miljoenen bezoekers uit heel Europa. Met de beurs werd een nieuw tijdperk
,van industriële technologie en de rol van het koninkrijk als economische leider gevierd. Groot
Brittannië produceerde een groot deel van alle steenkool, ijzer en katoenstof op de wereld waardoor
de economie groeide. Hiermee groeide ook het inwoneraantal van Groot Brittannië wat voordelig
was voor de industrie; meer mensen betekent meer arbeiders. Een aantal mensen waren bang dat de
enorme bevolkingsgroei zou leidden tot rampen. David Ricardo zijn IJzeren Loonwet ging er vanuit
dat de lonen zouden dalen als gevolg van de bevolkingsgroei tot het punt dat de lonen net hoog
genoeg waren om uithongering te voorkomen.
Na de Napoleontische oorlogen namen andere Europese landen de vernieuwingen die in Brittannië
plaats hadden gevonden over. In de laatste decennia van de 19 e eeuw industrialiseerde West-Europa
en ook landen buiten Europa, waaronder Japan en de Verenigde Staten.
De 18e eeuw in Europa was een periode van agrarische vernieuwingen, bevolkingsgroei, buitenlandse
handel en huisnijverheid. Meegaan in de industriële veranderingen van Groot Brittannië was voor het
Europese vasteland moeilijk door de Napoleontische oorlogen, maar toen de vrede terugkeerde in
1815 werd het makkelijker om mee te gaan met de ontwikkelingen. Dit ging echter niet gemakkelijk.
Allereest waren Britse uitvindingen zo geavanceerd dat het voor buitenlandse technici moeilijk was
om de techniek erachter te begrijpen. Daarnaast was stoomkracht duurder geworden doordat er
investeringen in de industrie en spoorwegen nodig waren. Landen in West-Europa hadden een aantal
middelen tegen deze problemen. Allereest hadden zij een traditie van ondernemen en goed
geschoolde arbeiders en handelaren. Ten tweede hoefden zij zelf geen vernieuwingen te bedenken
maar konden zij die van Groot Brittannië makkelijk kopiëren. Ten derde hadden West-Europese
landen sterke onafhankelijke regeringen die hun macht konden gebruiken voor het promoten van
industrie.
Groot Brittannië probeerde zijn technologie voor zichzelf te houden om zo een voorsprong te
behouden en het was voor een lange tijd verboden om als ambachtsman het land uit te gaan of om
machines te exporteren. Hoewel dit verboden was verlieten een aantal mensen het land om de
Britse kennis te verspreiden.
De overheid speelde een grote rol in de industrialisatie op het Europese vaste land. Belangrijk hierbij
was tariefbescherming. Een voorbeeld hiervan is het verhogen van de belasting op geïmporteerde
goederen. Regeringen waren ook verantwoordelijk voor de financiering van (spoor)wegen en
kanalen, die belangrijk waren voor transport.
Ook banken speelden een belangrijke rol. Voorheen waren banken vaak geprivatiseerd, maar banken
gingen nu nieuwe richtingen op om investeerders voor de industrie aan te trekken.
Voor 1860 had de Industriële Revolutie weinig impact buiten Europa (met uitzondering van Japan en
de VS). Landen waren wel bezig met technologische vooruitgang maar niet genoeg om te transitie
naar industriële samenleving te maken. Door de industrialisatie van het Westen en Japan werden
andere landen economisch afhankelijk.
De eerste fabrieken van de Industriële Revolutie waren molens. Fabrieken veranderde de manier
waarop gewerkt werd; er ontstonden vaste werkdagen en werktijden en men werkte nu onder de
supervisie van een fabrieksbaas. Men werkte niet meer onafhankelijk en vanuit huis volgens eigen
tempo.
Toen stoommachines een ding werden verplaatsten de fabrieken zich naar de steden. Families die
zochten naar werk binnen de industrie verhuisden mee naar de stad en zo ontstond de
arbeidersklasse (loonwerkers).
Met de tijd gingen loonwerkers protesteren tegen de lage lonen die zij ontvingen en de slechte
, omstandigheden waarin zij en hun kinderen moesten werken. Verlichte werkgevers gingen nadenken
over deze omstandigheden en dit leidde tot de Fabriekswetten die werden ingevoerd tussen 1808 en
1833. Kinderen mochten nu alleen een bepaald aantal uur werken en er kwamen bepaalde hygiëne
en veiligheidseisen.
Door de veranderende werkomstandigheden en de Fabriekswetten die kinderarbeid beperkte
ontstonden er nieuwe taakverdelingen gebaseerd op gender (afzonderlijke sferen). De man was
degene die de kost verdiende. Getrouwde vrouwen werkten amper. Alleen getrouwde vrouwen uit
zeer arme families en weduwen werkten als loonwerkers, andere getrouwde vrouwen deden dat
niet. Vrouwen die werkten waren aangewezen op de slechts verdienende baantjes. Getrouwde
vrouwen werkten amper omdat het moeilijker werd om de taak van huisvrouw/moeder en werk te
combineren; een zwangere vrouw kon moeilijk machines gaan bedienen en daarnaast was het
onderhouden van een gezin in de armoedige stedelijke omstandigheden al een fulltime job.
Mannen en vrouwen verrichtten niet hetzelfde werk; zij werden gescheiden om zo controle uit te
oefenen op seksualiteit. Vrouwen werkten vaak zonder shirt vanwege de warmte in bijvoorbeeld
mijnen. Met de Mine Acts van 1848 werd het voor vrouwen verboden om in mijnen te werken.
Loonarbeiders ontvingen lage lonen, onder andere als gevolg van oorlogen waar geld voor nodig was.
Door de lage lonen waren de levensomstandigheden slecht. Arbeiders woonden in kleine,
overbevolkte appartementjes zonder riolering. Ziektes, kindersterfte en ongelukken waren dagelijkse
kost. De omstandigheden verbeterden vanaf 1840 als gevolg van prijsverlagingen en
loonsverhogingen.
Door de Industriële Revolutie ontstonden er nieuwe sociale groepen waaronder die van
fabriekseigenaren en kapitalisten.
Al van begin af aan hadden sommigen kritiek op de Industriële Revolutie, waaronder de Luddieten
die fabrieken aanvielen en machines sloopten. Ook dokters en hervormers hadden kritiek op de
industrialisatie en met name de slechte omstandigheden waarin arbeiders leefden.
Friedrich Engels en Karl Marx hadden ook kritiek en met name op het effect dat het kapitalisme op de
sociale verhoudingen had. Zij sprake over verschillende sociale klassen die met elkaar in conflict
waren en klassenbewustzijn.
Tegelijk waren er ook mensen die heel optimistisch dachten over de nieuwe omstandigheden en
geloofden dat de omstandigheden voor arbeiders juist verbeterden,
Niet iedereen werkte in de mijnen en de fabrieken, in 1850 waren de meeste mensen nog steeds
actief in de landbouw en de huisnijverheid. Hoewel fabrieken steeds groter werden konden kleine
bedrijven met goed geschoolde vakmannen blijven bestaan.
Klassenbewustzijn was zowel in de fabrieken als in de onafhankelijke kleine werkplaatsen aanwezig,
wat leidde tot antikapitalistische gevoelens en een opleving van liberale gevoelens onder de
werkende klasse.
In 1799 werden de Combination Acts doorgevoerd, waarmee verboden vakbonden en collectieve
handelingen tussen arbeiders werden voorkomen. Vervolgens werden er nog meer wetten opgesteld
waarmee onder andere lonen gereguleerd werden, waarmee traditionele regels ondermijnd werden
en kapitalistische regels werden doorgevoerd. Deze wetten werden slecht ontvangen door de
arbeidersklasse en leidden tot stakingen. Ook werd er een poging gedaan tot een nationale vakbond,
maar zonder succes. Daarnaast gingen veel arbeiders zich bezig houden met politiek (en de eis voor
algemeen stemrecht) en campagnes voor betere werkomstandigheden. Acties en gedachtegoederen
als deze laten zien dat arbeiders bewust waren van hun eigen identiteit en dat zij een rol speelde in
het vormen van het industriële systeem.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper britneybeck. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €5,49. Je zit daarna nergens aan vast.