HOOFDSTUK 11
The Later Middle Ages
BEGRIPPEN
Engels Nederlands
Great Famine Grote Hongersnood
Black Death Zwarte Dood
Flagellants Zelfkastijders
Hundred Years’ War Honderdjarige Oorlog (1337-1453)
Representative assemblies Volksvertegenwoordigingen
Babylonian Captivity Babylonische Ballingschap
Great Schism Westers Schisma
Conciliarists Conciliaristen
Confraternities Broederschappen
Jacquerie Jacquerie
English Peasants’ Revolt Engelse boerenopstand
Statute of Kilkenny Statuten van Kilkenny
De periode van 1300 tot 1450 stond bekend als de ‘kleine ijstijd’, wat gevolgen had op zaken als
voedselproductie en vervoer. Dit leidde in het noorden van Europa tot een grote hongersnood (1315
– 1322). De klimaatverandering en de agrarische crisis hadden vele sociale consequenties, zoals dat
men bezit moest afstaan aan rijkere boeren om eten te kopen. Ook kromp de populatie door ziekte,
honger, maar ook doordat men in deze tijden later trouwde en kinderen kreeg. Oplossingen van de
vorsten/regeringen waren ineffectief.
Door het koude weer en het gebrek aan eten was men vatbaarder voor ziekten. Dit maakte men ook
vatbaar voor de Zwarte Dood, een ziekte die op schepen van kooplieden naar Europa mee is
gekomen. De ziekte werd onder andere door hoesten en niezen van persoon tot persoon
overgedragen. De ziekte verspreidde zich erg snel en roeide uiteindelijk ongeveer een derde van de
populatie uit. Zover we weten komt de pest uit China en delen van het Mongoolse rijk en heeft het
zich door door ratten geïnfecteerde kooplieden en legers zich meer naar het westen verspreid. De
conditie van middeleeuwse steden waren ideaal voor het verspreiden van de ziekte: smalle vieze
straatjes met afval en dode dieren, huizen die makkelijk door ratten betreden konden worden en
natuurlijk de verzwakte door de honger en kou getroffen bevolking, die ook nog eens onhygiënisch
leefde. Vlooien en luizen waren zo ook een makkelijke manier om de ziekte te verspreiden. De pest
was een ziekte die na de grote epidemie van de 14 e eeuw in latere eeuwen nog terugkeerde, maar
toen minder effect had omdat men resistenter was geworden.
Men had zekere kennis over de ziekte en had ook pogingen gedaan om deze te bestrijden met
verschillende medicijntjes en ritueeltjes. Ook werden er maatregelen getroffen om het overdragen
van de ziekte te voorkomen voor zover dat kon, door bijvoorbeeld de stadsdeuren te sluiten en door
(als rijke burger) van de stad naar het platteland te verhuizen.
De pest had veel negatieve, maar ook een aantal positieve gevolgen. Zo kwam er meer grond
beschikbaar en ging men zich specialiseren op agrarisch gebied. Er was echter wel minder productie
gaande, doordat veel arbeiders ziek of dood waren, wat leidde tot inflatie.
De pest beïnvloedde het religieuze bestaan van de mens. De ziekte werd als een straf van god gezien
wat leidde tot een mentaliteit van beter en liefdadiger moeten leven. Het leidde ook tot extreme
religieuze groeperingen, zoals de zelfkastijders, die zichzelf pijnigden als straf voor de zonden van
zichzelf en de samenleving.
,Een ander positief gevolg van de pest was een stijging in scholing. Er was een tekort aan priesters,
waardoor meer mensen naar de universiteit gingen.
Van 1337 tot 1453 vochten Frankrijk en Engeland tegen elkaar in de Honderdjarige Oorlog. De
Honderdjarige Oorlog had meerdere oorzaken, waaronder meningsverschillen over recht tot
grondgebied en economische conflicten. Veel van deze conflicten gingen over het hertogdom van
Aquitaine, dat onder Engels gezag kwam te vallen, tegen de zin van het op expansie gerichte Frankrijk
in. De directe politieke oorzaak van de oorlog was het meningsverschil over wie de troonopvolger
van Karel IV van Frankrijk zou moeten zijn.
In 1329 werd Filip VI, neef van koning Filips IV, landsheer van Aquitaine waar hij een Franse jurisdictie
uit wilde voeren. Edward III, koning van Engeland en directe afstammeling van Filips IV wilde dit
gebied echter ook hebben. De oorlog veranderde in een Franse burgeroorlog waarin sommigen de
Engelsen supporten , omdat zij het idee van Franse centralisatie niet supporten.
De opinies van zowel het Franse als Engelse volk werden beïnvloed door hun regeringen. Het Engelse
volk dacht dat Edward III onrechtvaardig de Franse kroon niet had gekregen en de Fransen werden in
propaganda als kwaadaardig beschreven. In beide landen ontstond een vorm van nationalisme en
patriottisme.
De oorlog begon met een reeks van Franse zee aanvallen op kuststeden van de Engelsen, maar het
waren de Engelsen die overwinningen boekten en de Franse vloten verwoestten. Engeland had een
succesvolle periode aan het begin van de oorlog, maar tussen 1370 en 1380 begonnen de Fransen
aardig terug te vechten en wonnen zij territorium terug. In 1415 nam de Engelse koning Hendrik V
Frankrijk in en een aantal jaar trouwde hij met de Franse prinses, waardoor hij heerser van zowel
Engeland als Frankrijk zou worden. Echter stierf hij al snel en doordat zijn zoon nog een baby was kon
de kroon niet aan de kroonprins worden overgedragen.
Het ultieme Franse succes kwam met Jeanne D’Arc wiens militaire leiderschap Frankrijk naar
overwinningen leidde. In 1430 werd ze gevangen genomen, verkocht aan de Engelsen en vervolgens
in Engeland beschuldigd voor ketterij waarvoor zij op de brandstapel zou moeten sterven. Jeanne
werd vrijgesproken en zo ook een symbool voor Frankrijk, de kerk en religie.
De oorlog eindigde na een Franse overwinning in 1453. De oorlog had negatieve gevolgen gehad op
de handel en de economie en daarnaast was de sociale orde in zowel Frankrijk als Engeland
verstoord. Een positief gevolg van de oorlog is technologische vooruitgang door verbetering van
wapens. De oorlog heeft ook effect gehad op het politieke klimaat. Zo heeft het de ontwikkeling van
het Engelse parlement gestimuleerd en werden representieve vergaderingen een opbloeiend
fenomeen in de Europese politiek.
Conflicten tussen Europese heersers en de pausen kwamen vaak voor in de hoge middeleeuwen.
Gedurende het Babylonisch Ballingschap, de periode van 1309 tot 1376, leefden de pausen
geforceerd door koning Filips IV van Frankrijk in Avignon, zodat de koning controle over de kerk had.
De invloed en positie van de kerk (in Rome) veranderde op deze manier. Toen Urbanus VI tot paus
verkozen werd uitte hij kritiek op de kerk en pleitte hij voor hervormingen, waarna zijn verkiezing
snel als ongeldig verklaard werd. Clemens VII werd nu als paus gekozen. Urbanus nam echter geen
afscheid van zijn titel als paus en ging als paus in Rome verder, terwijl Urbanus in Avignon bleef. Dit
leidde tot het Westers Schisma dat tot 1417 een splitsing in het westerse christendom betekende.
Europese landen kozen zelf welke paus ze erkenden. Frankrijk en bondgenoten kozen voor Clemens,
Engeland en Duitsland voor Urbanus. Italiaanse stadstaten kozen eerst voor Urbanus maar kozen
later voor Clemens.
Er was kritiek op het schisma en op de kerk, vaak van geestelijken. Er werd kritiek geleverd op de
machtsverhouding tussen kerk en staat en de rollen die deze instituties speelden in de samenleving.
Er ontstond een beweging van conciliaristen die geloofden dat een algemeen concilie de hoogste
macht van de kerk moest zijn waaraan ook de paus gehoorzaamheid verschuldigd is. Christelijken
begonnen broederschappen te vormen en vormden zo hun eigen vormen van vroomheid. Deze
,broederschappen hielden zich bezig met religieuze activiteiten zoals bidden voor mensen en geld
inzamelen en het organiseren van gilden.
Boeren moesten belasting betalen en eten afstaan aan de adel en de geestelijken. De uitbuiting van
boeren leidde tot boerenopstanden in geheel Europa, beginnende in Vlaanderen. Toen in Frankrijk
de belasting omhoog moest vanwege de Honderdjarige Oorlog ontstond er een enorme opstand, de
Jacquerie, die enorme verwoestingen veroorzaakten en bruut geweld tegen de adel gebruikte. In
Engeland ontstond (ook als gevolg van hoge belastingen in de oorlog) de Engelse Boerenopstand die
op een soortgelijke manier als de Jacquerie te werk ging.
De boerenopstanden gingen hand in hand met opstanden in de steden. Door een nieuw systeem in
de gilden die ‘massaproductie’ bevorderde was er een grotere kloof ontstaan tussen rijkere en
armere gildemeesters. De rijkdom en status van de minder succesvolle gilden ging zo achteruit, wat
leidde tot opstanden. Economische factoren waren niet de enige factoren die meespeelden bij de
opstanden. Ook zaken als huwelijk, geweld en misdrijf waren factoren.
Etnische diversiteit was een opkomend fenomeen, gestimuleerd door migratie en kolonisatie. Dit
leidde tot etnische spanningen en discriminatie. Ook werd taalgebruik om verschil in ras en zelfs
‘soort’ aan te geven gebruikt.
Naast de spanningen die etnische diversiteit en ontwikkeling met zich mee bracht, nam het ook
positieve ontwikkelingen met zich mee, zoals de ontwikkeling van een volkstaal en literatuur in deze
volkstaal.
, HOOFDSTUK 12
EUROPEAN SOCIETY IN THE AGE OF THE RENAISSANCE
BEGRIPPEN
Engels Nederlands
Renaissance Renaissance
Patronage Patronage
Communes Communes/gemeenschappen
Popolo Popolo (letterlijk: volk)
Signori Signori (stad waar één man de macht had)
Courts Hoven
Humanism Humanisme
Virtù Virtù (mensen die hun leven inrichtten zoals zij dat wilden)
Christian humanists Christelijk humanisten
Debate about women Debat over vrouwen
New Christians Nieuwe christenen (conversos; bekeerde moslims en joden)
Noord Italiaanse steden leidden de weg naar de commerciële opbloei van de elfde eeuw. Belangrijke
steden in deze ontwikkeling waren Venetië en Florence. Florence was ook de stad waar de
Renaissance zou beginnen. Florence ontwikkelde een succesvol systeem van bankieren, waarbij
handelaren geld leenden en investeerden. De families die over de banken gingen waren degene die
het politieke en culturele gezag in de stad hadden.
Noord Italiaanse steden waren communes (gemeenschappen). Deze communes werden gevormd
door de gilden, die over het innen van belasting, het regulieren van handel en het houden van de
orde gingen. Dit systeem creëerde een oligarchie, een bestuursvorm waarin de macht in de handen
lag van een kleine groep mensen die tot een bepaalde klasse of stand behoorde. Het normale volk,
de popolo, moest veel belasting betalen en hun werd het burgerrecht afgenomen waardoor zij geen
invloed hadden. Gedurende de 13e eeuw kwam de popolo in opstand en namen zijn regeringen over.
Veel Italiaanse steden werden signori, steden waarin één man de macht had. Dit kon zowel iemand
van een hoge klasse zijn als bijvoorbeeld een handelaar. In de praktijk verschilde dit systeem niet veel
van dat van de oligarchie.
Gedurende de 15e en 16e eeuw kwamen hoven op, waarmee de oligarchen en de signori hun rijkdom
lieten zien.
Het Italië van de Renaissance hechte een sterke waarde aan haar individuele stadstaten, wat de
eenwording van een Italiaanse staat verhinderde. Er waren 5 ‘grootmachten’ die Italië domineerden:
Venetië, Milaan, Florence, de Pauselijke Staat en Napels. –
Francesco Petrarch stelde rond 1350 een nieuw soort studie voor, één waarin het werk van oude
Romeinse auteurs werd onderzoekt. De studie van de Latijnse klassieken werd de studia humanitates
genoemd en de mensen die zich met deze studie bezig hielden waren humanisten. Het humanisme
was een onderdeel van de renaissance en ging over de filosofie van de menselijke natuur.
In de 15e eeuw raakte men naast de oude Romeinse literatuur ook geïnteresseerd in de oude Griekse
filosofie, met name de ideeën van Plato. Plato’s ideeën over de het spirituele dat boven het
materiële staat pasten goed in de Christelijke leer.
Individualisme werd een belangrijk punt in de Renaissance. Individuen hadden de kwaliteit om hun
leven zelf in te richten zoals zij zelfs willen. Dit wordt virtu genoemd.
Humanisten geloofden erin dat hun leer essentieel was voor politici, diplomaten, militaire leiders etc.
Om hun ideeën in praktijk te brengen werden er humanistische scholen geopend. Op deze scholen
leerde men Latijn, Romeinse geschiedenis en politieke filosofie, Grieks en Griekse literatuur en