Romeins recht, verbintenissenrecht aantekeningen
Week 1
Twaalftafelenwet, 451/450 v. Chr.
Sinds 367 v. Chr kenden de Romeinen de praetor. Hij maakte samen met de
volksvertegenwoordiging het ius civile. Op grond van imperium kon hij 1 jaar geldend
praetorisch recht maken. Hij had een rechtsvormende taak.
Er ontstonden twee rechtsbronnen, ius civile en ius praetorium (oog op algemeen
belang). Dit laatste gemaakt om ius civile aan te vullen, verbeteren en helpen uit te
voeren.
Augustus 1e keizer: 27 v. Chr – 14 n. Chr. Hij probeerde praetor bij de keizer te
krijgen. Allereerst door praetor op forum augustus te plaatsen en daarnaast door
juristen in zijn kamp te krijgen, door ze het recht om in het openbaar te adviseren te
geven (ius publice respondendi).
Juristenrecht = geheel van boekjes, adviezen etc van juristen. Autoriteit van adviezen
bij de keizer. Ook commentaar op ius civile en praetorium, dit kreeg dus gezag.
Hadrianus verzocht aan Salvius Julianus om het praetorisch edict af te schaffen en er
een definitieve versie van te maken, rond 135. Juristen bleven invloed houden.
Keizerlijk recht bleef met ius over (juristenrecht).
leges: keizerlijke constituties
edicta: wetten
rescripta: terugschrijvingen
decreta
mandata (bestuurlijke maatregelen)
Justinianus 527 – 565. Door wapenen en wetten wilde hij het keizerrecht ordenen. Zijn
wetgeving bestond uit 4 onderdelen:
Codex Justinianus (uitputtend, eerst bijv. codex Theodosianus in 438 en
codex Gregorianus. In 462; poging tot scheppen helderheid tussen de leges en
de ius. De constituties (leges) bestonden uit leges generales en rescripta. Voor
de rechter mocht alleen nog een beroep op lex generalis. Dit stopte met de
Theodosianus, want leges en ius werd daar weer geordend. Constituties werden
geordend in 438. Alles wat hier niet instond, had geen rechtskracht meer. In
529 deed Justinianus dit met deze codex).
Digesten of Pandekten (533, codificatie juristenrecht (ius -> lex citandi dus
afgeschaft hierbij, digesten kracht van 1 keizwrlijke constitutie). Bekendste is
lex citandi. Daardoor mocht enkel beroep worden gedaan op de werken van
papinianus, paulus, gaius, ulpinianus en modestinus. In 533 lex citandi
afgeschaft. Digesten hadden exclusieve werking. Niemand kon het lezen, het
werd als keizerlijke constitutie uitgevaardigd en bij de leges gevoegd. Dingen
die waren afgeschaft, golden weer, omdat deze nog in de oude
juristengeschriften stonden en volgens de lex posteroir regel ineens weer
geldig waren). Codex Iuris Civilis: digesten & instituten, kon niet
tegenstrijdig zijn, geen lex posterior regel dus. Allemaal op hetzelfde moment
gemaakt, bij tegenstrijdigheid: weg interpreteren.
Instituten of Elementen (leerboek met grondbeginselen van het Romeinse
recht, 533).
Novellen (constituties).
Basilica: verzameling juristengeschriften in het Grieks, zodat iedereen deze
kon lezen, eind van de 12e eeuw werd dit een codificatie. Vanaf 1530 werd
, hiervan een uittreksel gemaakt, Hexabiblos. In 1835 werd dit het wetboek van
Griekenland.
Eind elfde eeuw: receptie van het Romeinse rijk (aanname Romeins recht als
subsidiair geldend, door West-Europa). 1809: invoering wetboek Napoleon.
Drie procesvormen:
1. Wettelijke actie (per legis actionem)
Eerste fase bij een magistraat en daarna naar een rechter (Romeinse
burger). Leverde een executoriale titel op. In de eerste fase stond een
iurisconsultus bij, tweede fase de orator. Kenmerk: opzeggen spreuken 1e
fase. Indien de verkeerde werd opgezegd, werd het proces verloren. Als het
proces werd gewonnen, was er weer een aparte actie voor de
tenuitvoerlegging. Verhaal werd gehaald op persoon.
2. Tenuitvoerlegging wettelijke actie (personele executie)
De actie die een eiser instelde op grond van het vonnis, was de manus
iniectio. De eiser mocht de schuldenaar gevangennemen. Na drie weken
mocht hij hem als slaaf verkopen (over de rivier, trans tiberin). Later werd
het gehele vermogen geëxecuteerd, in plaats van de persoon.
3. Formulaproces (iudicium ordinarium)
Er kwam een nieuw proces, met algemene voorwaarden waaraan
moest worden voldaan. (1) Degene moest Romeins burger zijn, (2)
proces moest in Rome zijn en (3) vonnis moest binnen 1,5 jaar
gewezen worden. Indien processen niet aan deze eisen voldeden,
kon de praetor daarvoor aparte rechtsregels maken, die golden zo
lang hij praetor was.
Procedure bleef in twee delen, eerste deel werd vastgelegd in een
schriftelijke akte. Rechter moest zaak behandelen als hij werd
gekozen, tenzij het te moeilijk was. Hij moest de aanwijzingen van
de praetor opvolgen.
Praetor keurde de formula van partijen goed. Als een van beide
partijen niet meewerkte, dan werd hij uit zijn gehele vermogen
ontzet (persoonlijke actie) bij een zakelijke actie kreeg de ander het
bezit. De formula zorgde voor schuldvernieuwing. Oude actie ging
teniet, bij veroordeling ontstond een nieuwe actie (ne bis in idem).
Bij de praetor ving het geding aan met een dagvaarding en daarna
werden de partijen opgeroepen.
Confessus: bekentenis in rechte bij de praetor? Dan veroordeling
(gelijkgesteld aan vonnis)
Restitutieclausule: opgenomen in formula, indien afgifte van een
zaak werd gevorderd. Dit kon echter niet, want elk proces ging om
geld. Indien iemand het vrijwillig gaf, dan werd hij vrijgesproken.
Anders werd de geldsom die hij moest betalen geschat door de
rechter, of eisende partij.
Exceptio (doli): verweermiddel.
Clausula bona fidae: mocht alleen bij meerzijdige
overeenkomsten, indien dit er niet in stond, mocht de rechter
partijen alleen houden aan wat in de formula stond, niet meer en
niet minder. Exceptio doli bleef dan wel mogelijk, maar alleen
voor de gedaagde.
, Fictie: handelen naar situatie die er niet echt is. Actio heres esset:
handelen alsof is iemand erfgenaam, acsi anno/biennio
possedesset: alsof verjaringstermijn was vervuld.
Tweede fase was bij de rechter. Na veroordeling, was nog een actie
uit vonnis nodig voor de executie. Dit moest nog langs de praetor.
Opnieuw schuldig? Dubbele bedrag werd tenlastegelegd op gehele
vermogen.
Later werd dit proces afgeschaft. Uit het subjectief recht werd het
recht om een actie in te stellen afgeleid.
Buitengewone rechtsgang: gehele proces voor de rechter, praetor
had geen rol meer, rechtsverhouding ging niet meer teniet en hoger
beroep was mogelijk.
Verjaring: na dertig jaar
Week 2
Persona
Drager van rechten en plichten (absolute rechten, vorderingen, schulden). Een slaaf was geen
persoon, maar een rechtsobject. Vreemdelingen bestonden juridisch gezien niet, want het
Romeinse recht gold enkel voor Romeinse burgers (personaliteitsbeginsel). Gold ook niet
voor vreemdelingen, peregrinus. Iemand onder het vaderlijk gezag, patria potestas, kon
slechts met toestemming van de vader dingen doen, ze hadden wel juridische persoonlijkheid.
Slaven
Slaven waren vermogensobjecten. Het was in strijd met het natuurrecht, maar omdat iedereen
het deed werd het geaccepteerd. Handgeld = perculium. Waren verschillende manieren om
slaaf te worden:
1. Oorlog (krijsgevangenen)
2. Executie vonnis (verkocht op de slavenmarkt)
3. Geboren uit slavin
Indien een slaaf geld had geleend en later werd vrijgelaten, ontstond een natuurlijke
verbintenis. Hij was dan niet aansprakelijk.
Als slaaf kon je vrijgelaten worden, manumissio.
Civitas
Praetor urbanus: stadspraetor.
Praetor peregrinus: praetor voor vreemdelingen. In 212 werden de meesten Romeins
burger.
Familia
Sui iuris: van eigen recht, alieni iuris: van andermans recht. Je kon van eigen recht
worden, door driemaal verkocht te worden.
Adoptie: van alieni iuris naar alieni iuris. Adrogatie: van sui iuris naar alieni iuris.
Hele vermogen ging mee.
Huwelijk: door genegenheid (consensus) al getrouwd. Scheiden ging ook heel
makkelijk. Als iemand al tegen de ander zei dat hij zijn spullen mocht pakken, waren
ze al gescheiden. Kon divortum (wederzijds goedvinden) en repedum (eenzijdig)
Vrouw kon voorkomen dat ze in de macht van de man kwam, door drie nachten per
jaar buiten te slapen. Een schenking tijdens het huwelijk was nietig.
Handelingsonbekwaamheid speelt pas bij alieni iuris. Iemand werd dit, door een
stoornis of verkwisting.