SAMENVATTING
INFECTIEZIEKTEN &
TOXICOLOGIE
GZW, jaar 2
Inhoud
Samenvatting infectieziekten ........................................................................................................................................................................... 1
Inleiding infectieziekten .............................................................................................................................................................................. 1
Classificatie ................................................................................................................................................................................................. 4
Virussen ...................................................................................................................................................................................................... 4
Bacteriën..................................................................................................................................................................................................... 7
Parasieten ................................................................................................................................................................................................... 9
Diagnostiek ............................................................................................................................................................................................... 11
Antimicrobiële middelen .......................................................................................................................................................................... 13
Luchtweginfecties ..................................................................................................................................................................................... 18
Infectieziekten epidemiologie ................................................................................................................................................................... 21
SOA’s......................................................................................................................................................................................................... 22
Samenvatting toxicologie ............................................................................................................................................................................... 25
Toxicologische basisprincipes ................................................................................................................................................................... 25
Stofeigenschappen bepalend voor lotgevallen en opname ...................................................................................................................... 26
Zware metalen .......................................................................................................................................................................................... 28
Bestrijdingsmiddelen ................................................................................................................................................................................ 29
Organische microverontreinigingen.......................................................................................................................................................... 31
Polycyclische aromatische koolwaterstoffen ....................................................................................................................................... 31
Organochloorverbindingen.................................................................................................................................................................. 32
Migratieresiduen en additieven ................................................................................................................................................................ 34
Blootstellingsroutes .................................................................................................................................................................................. 36
Opname, interne verdeling en toxicokinetiek ........................................................................................................................................... 37
Biotransformatie van organische chemicaliën .......................................................................................................................................... 38
Oppervlakte-actieve stoffen ..................................................................................................................................................................... 40
Werkingsmechanismen en mengseltoxiciteit ........................................................................................................................................... 42
Luchtverontreiniging ................................................................................................................................................................................. 44
Giftige stoffen in de natuur ....................................................................................................................................................................... 45
Milieutoxicologisch bevolkingsonderzoek ................................................................................................................................................ 47
Toxiciteit van infectieziekten .................................................................................................................................................................... 48
,Samenvatting infectieziekten
Inleiding infectieziekten
Etiologie: postulaten van Koch → één pathogeen heeft een bepaalde klinische uitkomst
Dit wordt getest door middel van muizen. Micro-organismen vanuit een dode muis worden verder gekweekt in een
laboratorium. Vervolgens worden deze geïdentificeerd en in een levende muis geïnjecteerd. Wanneer deze muis dan
ook ziek (met dezelfde verschijnselen/klachten) wordt, worden de micro-organismen hieruit weer geïsoleerd.
Wanneer hier dan identieke micro-organismen uitkomen, blijkt het dat dit pathogeen zorgt voor deze uitkomst.
Hierdoor kan de kennis over het organisme en de bijbehorende symptomen gebruikt worden voor de behandeling.
Ook kan er geclassificeerd worden, zoals het onderscheidt tussen virussen, bacteriën en parasieten. Belangrijk hierbij
zijn ook de pathogenese en levenscyclus.
Transmissie
Een virus kan een RNA- of een DNA-virus zijn. Dit kan overdraagbaar zijn tussen
mensen (mens-mens) en tussen dier-mens (zoönose). Ook kan er sprake zijn tussen
vectoren (insecten), bijvoorbeeld mens-vector-mens of dier-vector-mens. Ook kunnen
besmette oppervlakken, voedsel, water en aarde zorgen voor transmissie. Dit zijn de
verschillende reservoirs van een pathogeen. Een virus zonder enveloppe overleeft
langer in de omgeving buiten de gastheer dan een virus met enveloppe. Belangrijk bij
transmissie is de bouw van het organisme. Hoe en wanneer transmissie plaatsvindt
zijn belangrijk voor preventie.
Er zijn verschillende fases bij ziekte:
- Incubatie: periode tot aan symptomen (ziekte) → toename pathogeen,
transmissie mogelijk
- Ziekte: afhankelijk van virulentie pathogeen en/of conditie gastheer
- Herstel: afname en verdwijning van symptomen (ziekte) → afname
pathogeen, maar bij sommige infecties kan na herstel nog steeds pathogeen
zijn en transmissie mogelijk zijn
Transmissie kan op horizontaal en verticaal plaatsvinden:
- Horizontaal: de hierboven genoemde reservoirs (dus mensen, dieren, vectoren, besmette oppervlakken)
- Verticaal: overdraging naar kinderen (tijdens zwangerschap, door genen, via placenta, via borstvoeding)
Er zijn ook verschillende transmissieroutes:
- Contacttransmissie (direct, indirect, druppels)
- Vehicle transmissie (water, eten, lucht)
- Vector transmissie (mechanisch (insect verspreidt het via plekken) en biologisch (bijvoorbeeld teken))
Subklinische infecties
Naast het klassieke ziektebeeld van een pathogeen, zijn er ook mildere klachten. Hiernaast kan er ook
asymptomatisch dragerschap zijn. Dit kan betekenen dat iemand zonder klachten toch anderen kan infecteren.
Belangrijk
Wie zijn de risicogroepen?
Wat? Hoe? Wanneer? Wie?
Risicofactoren: seizoen, klimaat, vochtigheid, insecten (beten en vectoren), hygiëne, crowding, leefomgeving,
huidaandoeningen, sociaaleconomische status, ras, leeftijd, hitte
- Hygiëne is erg belangrijk, veel gastro-intestinale infecties kunnen hiermee worden tegengegaan → hiermee
verwijder je mechanisch het pathogeen van je handen
- Sociaaleconomische status is ook belangrijk, omdat in veel landen de gezondheidszorg niet goed is geregeld
en je daardoor geen goede zorg krijgt als je niet genoeg geld hebt
1
,De meest voorkomende doodsoorzaken zijn in 100 jaar erg veranderd, door vaccinaties, antibiotica en verbetering
van de hygiëne (dit geldt voor welvarende landen). Globaal gezien zijn er nog wel veel overleden mensen door
infectieziektes. Met de komst van HIV/AIDS zagen we tuberculose ook weer terugkomen.
Pathogenen die infectieus zijn voor de mens
- Virussen: replicatiecyclus afhankelijk van gastheercel (obligaat intracellulair)
- Bacteriën: prokaryoten (simpele cellen) (intra- en extracellulair)
- Prokaryoten hebben losliggend DNA (geen celkern) en geen organellen
- Parasieten: eukaryoten (net als mensen) (intra- en extracellulair)
Pathogeen & infectie: definities
Pathogeen: een organisme dat ziekte veroorzaakt
- Primair: ziekte in gezonde gastheer
- Opportunistisch: alleen ziekte in verzwakte gastheer
Infectie: aanwezigheid van een vermenigvuldigend (micro-)organisme (hoeft niet schadelijk te zijn)
- Primair: veroorzaakt door primaire pathogeen
- Secundair: als gevolg van een primaire infectie, 2de infectie (bijvoorbeeld opportunistische infecties)
Infectieproces: vijf stappen
Het pathogeen moet kunnen hechten, anders wordt
het weer uitgescheiden. Vervolgens moet het
pathogeen ervoor zorgen binnen te blijven. Ook moet
het blijven overleven. Het kan leiden tot
weefselschade. Ten slotte moet het pathogeen de
gastheer weer verlaten, dit moet gebeuren voordat de
gastheer overlijdt. Het is belangrijk dat je weet hoe de
weefselschade optreedt, zodat je weet of je een vaccin
moet richten op het pathogeen zelf of juist de toxines.
Portals of entry
Mucosa: respiratoire-, darm-, urogenitale stelsel
Huid: wondje, haarzakje, zweetklier
Parenteraal: via injectie
Vrouwen: verticale overdracht via placenta
Portals of exit
Identiek aan ‘portals of entry’, uitgescheiden in
lichaamsvocht: bijvoorbeeld bloed, zweet, speeksel,
sputum, druppeltjes, urine, feces, sperma, afscheiding,
moedermelk, etc.
Feco-oraal: gastro-intestinale infecties
Gevecht gastheer-pathogeen
- Lysozym (aanwezig in speeksel, bacteriën afbreken)
- pH (laag in de maag, dus ook maar weinig pathogenen kunnen dat overleven)
- Normale flora = microbiota (de bacteriën die we altijd hebben, daar moet een pathogeen een
competitiestrijd mee aangaan om binnen te komen en binnen te blijven) → persoonlijk, veranderlijk
- Bescherming tegen pathogenen (competitie nutriënten, zuurstof, productie bacteriocines, lactobacillus
verlaagt pH)
- Digestie en productie van vitamine B, K (intestinale bacteriën)
- Stimuleert immuunsysteem
- Immuunsysteem: aangeboren en verworven
Samenlevingsvormen
- Commensalisme: voordeel voor het micro-organisme, de gastheer heeft geen voordeel en geen nadeel
- Mutualisme: zowel het micro-organisme als de gastheer hebben een voordeel
- Parasitisme: voordeel voor het micro-organisme, nadelig voor de gastheer
2
,Virulentiefactoren
Dit zijn alle pathogeeneigenschappen die nodig zijn om verschillende stappen (vooral 1-3) van het infectieproces
succesvol te doorlopen.
- Gereguleerde genexpressie: virulentiegenen worden sterk gereguleerd tot expressie gebracht
- Bijvoorbeeld quorom sensing: expressie virulentiegenen afhankelijk van populatiedichtheid
(bijvoorbeeld door een biofilm te formeren) → signaalmoleculen en autoinductie
- Via ‘quorum sensing’ wordt gevoeld dat de omgeving gunstig is en polysachariden worden gevormd
(glycocalyx) = biofilm → glycocalyx = suikerachtige slijmlaag buiten de celwand van de bacterie
- Biofilm: resistent tegen immuunsysteem, antibiotica niet effectief, delen van biofilm kunnen los
laten en infectie verspreiden of resulteren in tromboembolisme (dodelijk)
- Bacteriën: virulentiegenen geclusterd in ‘pathogenicity islands’ op chromosoom of plasmides (mobiel DNA)
Aanhechting & beweeglijkheid (bacteriën):
- Flagella & fimbria: belangrijk voor beweeglijkheid
- Pilus: plasmides (voor resistentie) overdragen naar andere bacteriën, beweeglijkheid
- Sommige pili van pathogenen bevatten invasines: invasines veranderen structuur actinefilamenten
(cytoskelet) van de gastheercel waardoor de celoppervlakte ‘ruffles’ en bacterie wordt ‘engulfed’ en
via endocytose opgenomen
- Glycocalyx: capsules (aanhechting, inhibitie aangeboren immuunreactie (passief, voorkomen van
fagocytose)) en slijmlagen
Overleving immuunsysteem: actief
- Uitscheiden van toxines, enzymen → vermijden van fagocytose
- Intracellulair: antigenen zijn verstopt
- Integratie van erfelijk materiaal in gastheer DNA
- Kolonisatie van specifieke plekken: CZS, gewrichten, placenta, testis
- Antigeenvariatie → elke keer een nieuwe variant zodat er geen passende immuunreactie optreedt
Weefselschade: direct vs. indirect
- Direct: pathogeen
- Indirect: pathogeenproducten
Dit is stap 4 en 5 van het infectieproces
Toxines en invasief vermogen:
- Toxines: vermogen van een organisme om een toxine te produceren dat als functie het doden van de
gastheercel of inhiberen van processen in de gastheercel heeft → weefselschade
- Productie hemolysine: doden cellen → verbreken van celmembraanstructuren: lysis gastheercel
- Productie hyaluronidase & collagenase: invasie → verbreken van extracellulaire structuren:
doordringen dieper gelegen weefsel
- Invasief vermogen: vermogen van een organisme om zich in grote getallen in de gastheer te
vermenigvuldigen → weefselschade
Mate van toxiciteit en/of invasief vermogen van een pathogeen zijn bepalend voor de virulentie van een pathogeen
(de mate van weefselschade)
Virulentie: de mate van pathogeniciteit geproduceerd door een pathogeen
LD50: de dosis die nodig is om 50% van de individuen te doden (lethaal)
ID50: de dosis die nodig is om 50% van de individuen te infecteren
Hoe lager deze maten voor een pathogeen, hoe virulenter het pathogeen (bij een lagere dosis een groot effect)
Verloop van infectie: acuut vs. persistent
- Eerste grafiek: zelflimiterend organisme, deze kan het
lichaam klaren (de andere drie kunnen we niet klaren, het
organisme blijft aanwezig in de gastheer →
chronische/persistente infectie)
3
, - Tweede grafiek: pathogeen is aanwezig, maar niet de hele
tijd actief → de gastheer is in staat om het onder controle te
houden (chronisch)
- Derde grafiek: door factoren (zoals stress) kan er reactivatie
plaatsvinden (latent)
- Vierde grafiek: infectie is aanwezig, kan langzaam groeien en
leidt uiteindelijk tot dood (‘slow infections’)
Classificatie
- Virussen
- Bacteriën (prokaryoten)
- Schimmels (eukaryoten)
- Schimmels (fungi)
- Parasieten (protozoa: eencelligen & metazoa: meercelligen (helminthen/wormen: zuigwormen,
lintwormen, rondwormen)
- Prionen (Proteinaceous and Infectious (+ on)
- Bevat geen DNA of RNA, maar is een eiwit
- De letale tweeling van een normaal eiwit: PrP (in gezonde zenuwcellen), de goed gevouwen eiwitten
raken uiteindelijk ook verkeerd gevouwen (vorm is gerelateerd aan functie) → zenuwcellen kunnen
niet meer goed functioneren (kan in hersenen terecht komen)
- Vaak orale inname, kan maagzuur weerstaan
- M-cellen (in de darmen, contact met lymfestelsel) spelen een rol in de opname van prionen: het zijn
een soort vervoerkanaaltjes voor alles wat vreemd is, en zo gaat het naar het lymfestelsel → zo
worden prionen verspreid in het lymfesysteem en kunnen ze overal in het lichaam komen
- Prionen zorgen o.a. voor het Creutzfeldt Jakob Disease (CJD) & variant (vCJD)
- Infectieverloop: het is geen vermenigvuldigend organisme, maar legt de vouwing op aan andere
eiwitten, dit is traag en daarom is er ook geen acute fase. Het kan 20-40 jaar duren voordat je
symptomen ziet, maar als je deze ziet dan overlijd je meestal binnen een jaar. De symptomen zijn
bijvoorbeeld slechte spraak, slechte motoriek en uiteindelijk verlamming en overlijden.
Virussen
Indeling op basis van:
- Genetisch materiaal (DNA/RNA; DS of SS; +/- strand)
- RNA virussen kunnen gemakkelijker muteren doordat er geen proofreading systeem is
- Aan- of afwezigheid van een envelop
- Virussen zonder envelop zullen waarschijnlijk weefselschade veroorzaken (cel verlaten via cytolyse),
als een virus wel een envelop heeft dan verlaat het de cel via budding wat geen weefselschade hoeft
te veroorzaken
- Symmetrie van de structurele eiwitten (capside)
- Icosahedraal (simpel, complex of envelop complex), helicaal (envelop) & complex (geen symmetrie)
4
, Replicatiecyclus
Virussen kunnen aan één of meerdere specifieke receptoren binden. Dit bepaalt de specificiteit en waar een virus
zich kan bevinden binnen een cel. Na het binnendringen vindt ‘uncoating’ plaats. Hierna kan replicatie plaatsvinden,
sommige virussen kunnen dit zelf (eigen polymerases), andere doen dit via de gastheer. Dan vormen er capsides om
het nucleïnezuur en vervolgens worden deze losgelaten via budding of cytolyse.
Soorten uncoating:
1. Virussen kunnen fuseren met de celmembraan → eigen polymerases meenemen, deze kunnen daarom in
het cytoplasma blijven zitten en daar repliceren (meeste RNA virussen)
2. Via endosomen
3. Uitpakken in de membraan van de nucleus (DNA virus, kern van de gastheercel nodig voor replicatie)
Replicatie DNA virussen:
Replicatie RNA virussen:
5