Lichamelijk Functioneren 2
Thema 1: Basiscursus voeding
Voeding bij gezondheid en ziekte (Stegeman, 2017)
§4.1 Voeding en gezondheid
Macronutriënten zijn de eerste voedingsstoffen die ontdekt werden, eiwitten, vetten en
koolhydraten. Micronutriënten zijn vitaminen en mineralen.
§5.1 Structuur van koolhydraten
Koolhydraten (sachariden) zijn opgebouwd uit koolstof-, waterstof- en zuurstofatomen. Verteerbare
koolhydraten worden verteerd in het maag-darmkanaal met behulp van spijsverteringsenzymen. De
onverteerbare koolhydraten behoren tot de groep voedingsvezels en worden niet in het lichaam
afgebroken. Zie tabel 5.1, p. 113.
§5.2 Functies van koolhydraten
Een gram verteerbare koolhydraten levert 17 kJ (4 kcal) aan energie. Onverteerbare koolhydraten
kunnen niet in kleinere delen worden gesplitst en worden daardoor niet geresorbeerd in de dunne
darm. Omdat ze deel nog wel door darmbacteriën kunnen worden afgebroken leveren ze gemiddeld
nog 2 kcal per gram. Voedingsvezels werken beschermend tegen coronaire hartziekten en beroerte
doordat het LDL-cholesterol en de bloeddruk verlagen.
§5.5 Aanbevelingen voor koolhydraten en voedingsvezels
Voor het normaal laten functioneren van de stofwisseling is 50 tot 100 gram koolhydraten per dag
nodig. Bij een hogere hoeveelheid (180 gram) zijn geen aminozuren nodig voor de vorming van
glucose (gluconeogenese).
§5.8 Obstipatie
Obstipatie is een verstopping aan het einde van het maag-darmkanaal door ingedroogde harde
voedselresten. De gastrocolische reflex is het verslappen van het gladde spierweefsel van de
binnenste kringspier in de anus. Door de buitenste kringspier kan ontlasting worden opgehouden,
omdat het uit willekeurig spierweefsel bestaat. Het overslaan van het ontbijt zorgt voor weinig
voorwaartse peristaltiek, waardoor de defecatie moeilijker wordt.
§6.1 Structuur van vetten
Vetten (triglyceriden) zijn net als koolhydraten opgebouwd uit koolstof-, waterstof- en
zuurstofatomen. Het zijn chemische verbindingen die bestaan uit een glycerolmolecuul en drie
vetzuren. Bij verzadigde vetzuren zijn alle koolstofatomen door een enkele binding verbonden.
Enkelvoudig onverzadigde vetzuren bevatten een dubbele binding en meervoudig onverzadigde
verzuren bevatten twee of meer dubbele bindingen.
§6.4 Vetachtige stoffen: cholesterol, lecithine
Vetten, cholesterol en lecithine behoren tot de vetachtige stoffen (lipiden). Vetachtige stoffen zijn
niet in water oplosbaar, wel in alcohol en ether. Cholesterol is een belangrijke bouwstof van het
zenuwweefsel, galzure zouten, bepaalde hormonen en vitamines. Lecithine is een bestanddeel van
de celmembranen.
§6.5 Vetten in ons voedsel
Verzadigde vetzuren komen vooral voor in dierlijke producten, onverzadigde vetzuren voornamelijk
in plantaardige producten.
§6.6 Aanbevelingen voor vetten
- Geen nuttige info
, §6.7 Hart- en vaatziekten
Atherosclerose is een langzaam proces, waarbij de slagaders vernauwing door vetophoping aan de
binnenkant van het vat. Sclerose is het minder elastisch worden van de arteriewand. Verzadigde
vetzuren verhogen het cholesterolgehalte, waardoor de kans op hart- en vaatziekten toeneemt. 0-15
gram alcohol per dag verlaagt het risico op hart- en vaatziekten, terwijl meer dan 30 gram alcohol per
dag het risico juist verhoogd. Alcohol remt mogelijk de bloedplaatjesaggregatie, daarom zou een
kleine hoeveelheid alcohol juist positief werken. Het drinken van 3 tot 5 kopjes thee per dag verlaagd
de bloeddruk met 2mmHg. Ongefilterde koffie verhoogt het LDL-cholesterol gehalte, maar 2 tot 4
kopjes gefilterde koffie verlaagd de kans op coronaire hartziekten. Voedingsvezels verlagen het LDL-
cholesterol en de bloeddruk.
§7.1 Structuur van aminozuren en eiwitten
Eiwitten zijn opgebouwd uit aminozuren. Aminozuren bevatten net als koolhydraten en vetten
koolstof-, waterstof- en zuurstofatomen. Daarnaast bevatten ze stikstof en soms zwavel. Elk
aminozuur bevat een carboxylgroep (-COOH) en een aminogroep (-NH 2). De binding tussen
aminozuren die ontstaat door afsplitsing van water is een peptidebinding.
§7.2 Functies van eiwitten
Eiwitten leveren de essentiële aminozuren (kunnen niet door het lichaam worden aangemaakt) en
zijn de enige stikstofbron. Bij eiwitondervoeding kan er groeivertraging, slechte wondgenezing en
verslechterde weerstand optreden.
Eiwitten zijn de belangrijkste bouwstoffen van lichaamsweefsels. Ze zorgen voor elasticiteit van de
bloedvaten, stevigheid van het skelet en gebit en beschermen onderliggende weefsels.
§7.4 Kwaliteit van eiwitten in de voeding
Conditionele essentiële eiwitten zijn eiwitten die in bepaalde omstandigheden onvoldoende kunnen
worden aangemaakt door het lichaam en dus met de voeding binnen moeten komen. (Tabel p. 154)
De kwaliteit van een eiwit wordt bepaald door het aminozuur waarvan de behoefte het minst gedekt
is. In de praktijk moeten we niet kijken naar de kwaliteit van een afzonderlijk eiwit, maar van de
combinatie eiwitten die we binnen krijgen. Sommige eiwitten vullen elkaar in behoefte aan, zoals
granen en peulvruchten.
§7.5 Eiwitten in ons voedsel
Groente en fruit bevat vrij weinig eiwitten, granen zitten in de middengroep, en vlees, vis, kaas,
peulvruchten en noten bevatten veel eiwitten. Producten die vooral uit vet of suiker bestaan
bevatten vrijwel geen eiwitten.
§7.6 Eiwitbehoefte en aanbevelingen voor eiwitten
Het lichaam kan geen eiwitten opslaan, daarom worden de niet bruikbare aminozuren omgezet in
energie. Het stikstofgedeelte wordt als ureum via de nieren weer uitgescheiden. Een andere vorm
van stikstofverlies verloopt via de huid (afschilfering van huidcellen, knippen van haar en nagels,
zweet) en via het maag-darmkanaal (afschilfering van darmcellen, enzymen). De behoefte van eiwit
kan vastgesteld worden met de stikstofbalans: het evenwicht tussen de opname van stikstof via
eiwitten en het verlies van stikstof via de huid, feces en urine. Bij gezonde volwassenen is deze balans
in evenwicht, bij kinderen en zwangere vrouwen is de balans positief en door ziekte kan de balans
negatief worden.
De aanbevolen hoeveelheid eiwit ligt voor volwassenen rond de 0,8 gram per kilogram
lichaamsgewicht. Bij inflammatie (ontstekingen) neemt de eiwitbehoefte toe. Ook sporters kunnen
een hogere eiwitbehoefte hebben.