Cardio vasculair risicomanagement; pathologie blok 4,1
Week 1; metabool syndroom
Leerdoelen;
• Kunnen uitleggen wat het metabool syndroom is
• De epidemiologie van het MetS kennnen
• De relatie met visceraal vetweefsel en het MetS kunnen uitleggen
• Rol van: FFA, TNFa, CRP, IL-6, PAI-I, adiponectine en leptine kunnen uitleggen bij MetS
• Metabole veranderingen kunnen noemen bij het MetS
• Aandoeningen die gerelateerd zijn aan MetS kunnen noemen
Metabool syndroom; ziektes die bij elkaar weer 1 groot probleem zijn. Een syndroom is een
ziektebeeld en daar horen symptomen bij. Metabool syndroom is een risicofactor voor HVZ. MetS
verhoogde kans op DM type 2 (5x) en cvd (2x)>
METs is een cluster van risicofactoren voor cardiovasculaire aandoeningen en DM2.
Diabetes Mellitus type 2;
Hyperinsulinemie is te hoog insuline in het bloed, dit gebeurd er bij DM2. De laatste 10-15 jaar is
vetweefsel aangewezen als oorzaak, andere factoren leken ook gekoppeld aan insuline resistentie;
- verminderde fibrinolyse afbraak van stolsels, heeft te maken met hartinfarct
- endotheel disfunctie spanning van de vaten is te hoog of te laag, artherosclerose krijgen
- aanwezigheid van kleine LDL- cholesteroldeeltjes LDL slechte cholesterol
- hypercoagulabiliteit stolselvorming, heeft dus ook te maken met verminderde fibrinolyse
- hele lichaam is in een soort ontsteking
Obesitas is ook een
metabool syndroom.
Hypertensie,
insulineresistentie,
hyper triglyceride en
lage HDL waarde hoort
hier allemaal bij.
,Er zijn verschillende definities voor METs, in Nederland gebruiken we de NCEP (national Cholesterol
Education Program). De foto hiernaast zijn de criteria voor diagnose metabool syndroom. Bij 3 of
meer heb je METs.
Epidemiologie
- afhankelijk van definitie
- mondiaal verschol per land < 10-85 %
- 5% normaal gewicht, 22% overgewicht, 60% bij obesitas
Als het BMI laag is zie je bijna geen metabool syndroom, bij hoger BMI bijna iedereen. Hoe hoger de
insuline waarde hoe meer mensen METs hebben. Vanaf 60 jaar heeft bijna de helft van de bevolking
METs, bij laagopgeleiden komt het vaker voor dan bij hoogopgeleiden, een rede hiervoor zou kunnen
zijn, weinig kennis, slecht eten is goedkoper. Mensen met een lage opleiding gaan sneller door en zijn
langer ziek.
Welke ziektes zijn geassocieerd met METs;
- Ten eerste: Diabetes mellitus type 2 (RR 3-6)
- Ten tweede: Cardiovasculaire ziekten (RR 2) los van DM
- NAFLD, NASH en levercirrose
- Slaap apneu syndroom als iemand stopt met ademen tijdens slaap
- Cholesterol galstenen vormen zich in de galblaas en die kunnen dan in de buisjes van de
dunne darm zitten
- Polycystic ovarian disease de eierstokken worden heel groot doordat er allemaal blaasjes
inzitten, de cellen gaan dan mannelijke hormone aanmaken
- Borst, pancreas en prostaatkanker
Welke metabole afwijkingen zijn er bij MetS? visceraal vet
• Bij obesitasvorming hyperplasie en hypertrofie adipocyten(vetcellen)
• Hierdoor kan hypoxie van vetcellen-> schade -> ontsteking -> infiltratie macrofagen ->
necrose
• Dan komen de volgen stoffen vrij: vrije vetzuren, glycerol, ontstekingsfaktoren (IL 6, TNFa,
CRP) plasminogeen activator inhibitor-1 (PAI-1)
• Deze stoffen zijn atherogeen en zorgen voor insuline resistentie, verhoogde stolling en
oxidatieve stress.
• M.n buikvet (visceraal vet) produceert veel hormonen en adipokines (cytokinen) welke
zorgen voor een veranderd metabolisme welke ongunstig zijn
• Hoog leptine wat geen verzadiging geeft
Abdominale obesitas;
• Verandering adipocyten: hypertrofie (b) en hyperplasie (c)
• Gevolg hypoxie adipocyten
• Celdood, macrofagen
• Ontsteking
• Overproductie adipokines
, Adipokines; FFA
- Komen in het bloed, zorgen voor
- Insuline resistentie
- Zijn op lange duur toxisch voor betacellen
- Verhogen fibrinogeen en PAI-I (antifibrinolytic factor)
- Resulteren in vetophoping in de lever (NAFLD)
- Door insuline resistentie hogere lipolyse in vetcellen -> nog meer FFA in bloed
FFA komen voor in het bloed, te hoge concentratie is niet goed want het is zuur en dat lost
membranen op, FFA moeten dus snel omgezet worden in TG. Veel FFA is gif voor de bètacellen en
dan krijg je minder insuline. Ze hebben dus een ongunstig effect op de stolling, meer stolling
betekend meer afsluiting en dus hartinfarct.
Adipokines; TNFa;
• Tumor necrosis factor alfa
• Ontstekingsmediator
• Gevolg TNFa
Insulineresistentie
Verhoging FFA uitscheiding adipocyten
Triglyceriden verhoging in het bloed
Negatief effect op HDL gehalte in het bloed
Cytokine, signaalstof, die vrijkomt bij een ontsteking. Het vetweefsel is ontstoken en dan komen er
dus meer TNFa vrij. Het gevolg hiervan is insulineresistentie en verhoging FFA, TG verhoging dit heeft
een negatief effect op HDL gehalte in het bloed.
Adipokines; CRP
• C-reactive proteïne
• In kliniek maat voor ontsteking in het bloed
• Voorspeller voor hart- en vaatziekten
Als je verkouden bent of als je een ontstoken vinger heb is het gehalte CRP al verhoogd. Als je een
zware ontsteking heb is het gehalte erg hoog. Als de waarde hoog is heb je meer kans op HVZ.
Adipokines;IL-6
• Interleukine 6
• Ontstekingsmediator
• Ook effect op honger/verzadiging
• Effecten:
Insulineresistentie
Onderdrukt LPL
Verlaagt HDL in het bloed
Adipokines; PAI-I