Financieel gedrag en financiële ondersteuning
Financieel gedrag
Competenties financiële redzaamheid (2018)1
Om geldproblemen te voorkomen, is het van belang om te weten welke aspecten meespelen in het ontstaan
van de problemen. Vaak zijn er meerdere oorzaken aan te wijzen. Persoonlijke en situationele
omstandigheden, persoonlijkheid, kennis, vaardigheden en motivatie spelen een rol.
Voor iedereen geldt een andere aanpak die het beste werkt. Dit moet per cliënt worden bekeken.
Financiële kennis en vaardigheden spelen een rol in het kiezen van de juiste aanpak en inzicht in wat de
cliënt al kan en waar het misschien hulp nodig heeft. Het Nibud gaat uit van vier competenties die de kennis
en vaardigheden beschrijven waar een consument over zou moeten beschikken. De consument moet over
deze vier competenties beschikken, dan pas is hij financieel redzaam te noemen. Iemand is financieel
redzaam wanner hij/zij zijn/haar inkomsten en uitgaven in balans houdt, nu en in de toekomst.
Iemand is financieel redzaam wanneer hij zelf over de vaardigheden beschikt of als hij bewust is van het feit
dat hij dit niet kan en daarvoor tijdig hulp inschakelt van anderen die dit wel kunnen. Op deze manieren
blijft iemand zijn/haar inkomsten en uitgaven in balans houden.
De competenties zijn van toepassing op alle volwassen 18+ inwoners van Nederland.
De competenties zijn als volgt:
1. Voldoende inkomsten verwerven om van te leven
2. Geldzaken organiseren
- Betalingen veilig en adequaat uitvoeren
- Administratie op orde brengen en houden
- Inkomsten en uitgaven in kaart brengen en monitoren.
3. Verantwoord besteden
- Keuzes maken
- Zich opstellen als kritische consument
- Financiële tekorten signaleren en aanpakken
- Verantwoord lenen
4. Voorbereid zijn op (on)voorziene gebeurtenissen
- Rekening houden met toekomstige wensen en gebeurtenissen
- Anticiperen op ongeplande omstandigheden
- Bewust financiële producten kiezen
Iemand kan beschikken over de competenties, maar ze niet uitvoeren. Hiervoor zijn verschillende redenen:
Wel kunnen, maar niet hoeven. Wel kunnen, maar niet doen. Omgeving en omstandigheden.
Basisvaardigheden voor de competenties zijn rekenvaardigheden, lees- en schrijfvaardigheden, digitale
vaardigheden en hulp inschakelen /netwerk raadplegen indien dat nodig is. Dit is de basis voordat kan
worden voldaan aan de competenties van financieel redzaam zijn.
Met hulp inschakelen wordt bedoeld dat iemand gebruik maakt van de kennis, adviezen of diensten van
anderen, als hij weet dat de eigen kennis en kunde tekortschieten.
Geld en gedrag (2015)2
Veel huishoudens hebben betalingsachterstanden of lopen risico op problematische schulden.
Financieel gedrag is het resultaat van verschillende factoren: persoonlijke factoren (attitude, emotie, gewoonte),
situationele factoren (inkomstenverval) en soms complexe interacties tussen beide.
Iemand is financieel zelfredzaam oude definitie wanneer hij weloverwogen keuzes maakt zodanig dat zijn
financiën in balans zijn, zowel op de korte als lange termijn. Iemand die financieel zelfredzaam is, is zelf in
staat om de geldzaken te regelen of weet dat hij hulp zou moeten inroepen.
Het gedrag dat bij financiële zelfredzaamheid hoort is te vergelijken met fysiek gezond gedrag. Het lukt men
niet altijd om zich zo te gedragen dat hun fysieke gezondheid er het meeste bij is gebaat. Hiervoor worden
drie gronden genoemd. Ten eerste is niet altijd duidelijk wat gezond leven is. Ten tweede spelen
persoonskenmerken een rol in het maken van keuzes. En ten derde speelt de omgeving een rol. De tweede
en derde reden maken duidelijk waarom bepaald gedrag voor consumenten lastig is.
Het Nibud gaf vijf competenties om financiële zelfredzaamheid te toetsen:
- In kaart brengen - Bewust financiële producten kiezen
- Verantwoord besteden - Over voldoende kennis beschikken
- Vooruit kijken
1
Nibud.nl Competenties voor financiële redzaamheid, Herziene uitgave 2018.
2
Nibud.nl Geld en gedrag, De theoretische basis.
, Financieel gedrag en financiële ondersteuning
Competent zijn heeft te maken met het kunnen uitvoeren van de competenties en het daadwerkelijk doen.
Gedrag is dus van groot belang naast technische kennis en vaardigheden. Het begeleiden/coachen naar
financiële zelfredzaamheid kan op twee manieren. Ten eerste kan de focus worden gelegd op de cijfermatige
kant van budgetadvies; overzicht is immers de eerste stap naar inzicht. Ten tweede kan de focus gelegd
worden op de gedragsmatige kans.
Bij de Nibud-methode van budgetteren staat de begroting centraal. Bij het begroten is het besteedbaar
inkomen van belang. Onder inkomen valt het jaarlijkse inkomen, toeslagen, bijslag, vakantiegeld, teruggave
belasting, etc. Bij de uitgaven wordt onderscheid gemaakt in vaste lasten, reserveringsuitgaven en uitgaven
met meer vrije keuze. De Nibud-methode beoordeelt alle inkomsten en uitgaven op de begroting in
samenhang met elkaar. Hierdoor wordt overzicht gecreëerd en dat is nodig voor de basis voor controle over
de financiële situatie. De Nibud-methode van budgetteren vormt de basis van budgetadviezen. Deze bestaat
uit drie fasen: inventarisatiefase relevante gegevens verzamelen, beoordelingsfase controle op inventarisatie en
mogelijkheden verkennen voor het advies, adviesfase budgetadvies op basis van de vorige fasen.
Om financieel zelfredzaam te zijn/worden is ook een positieve houding nodig.
Gedrag kan bewust en onbewust zijn. Bewust gedrag bestaat uit acties die iemand willens en wetend
uitvoert op basis van eigen afwegingen en inschattingen. Onbewust gedrag wordt gekenmerkt door
automatische handelingen, vaak omdat dat er al langer is ingesleten. Het meeste gedrag is onbewust.
Rationele-keuzetheorie zegt dat een persoon zijn keuzes baseert op rationeel en bewust denken. Er wordt
een afweging gemaakt tussen de beschikbare keuzes. De persoon zal gaan voor het maximaal haalbare.
De volgende aannames gelden in de rationele-keuzetheorie.
- Primaat van eigen opbrengsten - Rationeel incalculeren van de toekomst
- Maximalisatie - Stabiele voorkeuren
- Maximaal gebruik van informatie - Emoties spelen geen rol
- Perfect incalculeren van onzekerheid
Op deze theorie kwam veel kritiek, omdat het geen goede weergave is van waarop mensen keuzes baseren.
Twee belangrijke theorieën voor ontstaan van gedrag zijn de capability approach en de theory of planned
behavior. Allereerst de definitie van gedrag: alle acties van mensen of reacties van mensen op hun
omgeving, zowel non-verbaal als verbaal. Gedrag is aangeboren en aangeleerd.
De capability approach kijkt zowel naar de interne als externe mogelijkheden van een persoon om bepaald
gedrag uit te voeren. Consumenten moeten leren hoe ze financieel zelfredzaam kunnen zijn, maar hebben
ook de mogelijkheden nodig om goed om te kunnen gaan met geld. Er moet rekening worden gehouden
met drie capabilities: basis, interne en gecombineerde capabilities.
Basis capabilities staan voor de basis aangeboren uitrusting van personen die nodig is voor het ontwikkelen
van moeilijkere mogelijkheden en aanwezigheid van moraliteit. Veel van deze capabilities worden later
omgezet in interne capabilities met steun van de omgeving. Met interne capabilities kan iemand normaal
functioneren in een maatschappij. De persoon verwerft de nodige kennis en informatie. De gecombineerde
capabilities zijn de interne capabilities gecombineerd met de juiste externe condities die ervoor zorgen dat
een persoon zijn rol/taak kan uitvoeren.
De theory of planned behavior zegt dat om gedrag te kunnen voorspellen er gekeken moet worden naar de
intentie van mensen. De intentie bepaald namelijk voor een groot deel de motivatie. Hoe sterker de intentie,
hoe groter de kans dat mensen het gedrag vertonen. De intentie van mensen wordt bepaald door drie
factoren op verschillende niveaus: persoonlijke attitude houding, intern, subjectieve norm omgeving, heersende
norm en waargenomen gedragscontrole denkt iemand het gewenste gedrag te kunnen uitvoeren, hoeveel controle heeft
iemand op de situatie. Dit heeft te maken met interne en externe factoren.
De risicofactoren bij financiële problemen zijn dat de persoon met de financiële problemen de schuld vaak
buiten zichzelf legt. Ook loopt een persoon zonder juiste kennis en vaardigheden een groter risico. Dit heeft
te maken met interne factoren en deze zijn aan te leren.
De houding van een persoon is dus van invloed op zijn gedrag. Persoonlijkheid of karakter beïnvloed gedrag.
Gedragsdisposities beïnvloeden persoonlijke attitude en de waargenomen gedragscontrole.
Gedragsdisposities is de voorbereiding tot mogelijk gedrag.
Persoonlijkheidskenmerken die een relatie hebben met financiële problemen zijn:
- Locus of control hoeveel controle denkt iemand te hebben over de uitkomst van zijn eigen gedrag
- Tijdsoriëntatie gericht op verleden, heden of toekomst
- Self-control mogelijkheid om innerlijke reacties onder controle te houden en om een ongewenst
gedragspatroon te doorbreken
- Self-efficacy zelfvertrouwen dat iemand heeft in bepaald gedrag
, Financieel gedrag en financiële ondersteuning
Een veelgebruikt model bij gedragsverandering is dat van Prochaska, Nocross
en DiClemente. Het veranderingsproces wordt in zes fasen weergegeven. Ten
eerste het voorstadium, waarin de consument nog niet ervaart dat er
problemen zijn. Ten tweede overwegen, hierin worden de voor- en nadelen
van de situatie afgewogen. De derde fase is beslissen en voorbereiden, waarin
de consument besluit om gedrag wel/niet aan te pakken. Indien hij niet besluit
om te veranderen, dan houdt de cirkel van verandering hier op. De vierde fase
is het uitvoeren, waarin de consument aan de slag gaat om zijn gedrag te
veranderen. In de vijfde fase (volhouden) laat de consument zijn nieuwe
gedrag zien, als hij dit volhoudt verlaat hij de cirkel van gedragsverandering.
In de zesde fase (terugval) is er sprake van een (tijdelijke) terugval. Het
proces (cirkel) kan hiermee opnieuw beginnen.
Bij motiverende gespreksvoering laat de dienstverlener zijn cliënten zelf de ambivalentie onderzoeken om
het proces tot gedragsverandering te stimuleren. De uitgangspunten bij motiverende gesprekvoering is dat
de motivatie vanuit de cliënt komt. Hij zal uit zichzelf gaan zoeken naar een oplossing. Het moet een
kalmerend en uitnodigend gesprek zijn, waarin er sprake is van gelijkwaardig partnerschap. De bereidheid
tot gedragsverandering wisselt door de interactie.
Gedrag wordt beïnvloed door motivatie, kunnen en self-efficacy.
Er is onderscheid te maken tussen cliënten die niet willen en niet kunnen. De mensen die denken niet te
kunnen hebben een lage self-efficacy. Dit is gerelateerd aan zelfvertrouwen, motivatie en optimisme.
De motivatie van een cliënt is te verdelen in intrinsieke en extrinsieke motivatie. Bij intrinsieke motivatie
komt de motivatie vanuit de cliënt zelf. Op deze manier is gedrag makkelijker te veranderen. Bij extrinsieke
motivatie komt de motivatie niet vanuit de cliënt zelf, maar vanaf buitenaf. Door gedrag kan duidelijk
worden hoe en of iemand gemotiveerd is. Ieder persoon vertoont immers gedrag.
Mensen die gedrag niet uitvoeren, omdat ze denken dat ze het niet kunnen hebben een lage self-efficacy.
Dit is de verwachtingen die personen hebben over hun eigen vermogen om bepaald gedrag uit te voeren.
Het begrip is gerelateerd aan zelfvertrouwen, motivatie en optimisme. Zelfvertrouwen gaat over het beeld
dat een persoon in zijn geheel heeft en self-efficacy slaat alleen op het uitvoeren van een taak. (Bandura) Voor
mensen met een lage self-efficacy is het van belang om het leren van vaardigheden op te splitsen in kleine
taken en om hen succes te laten ervaren. Zo krijgen ze meer zelfvertrouwen in de taak.
Bandura noemt drie dimensies van self-efficacy: de magnitude, generality en de sterkte.
Self-efficacy beïnvloedt het functioneren van personen op de volgende manieren: cognitief, motivatie en
stemming of affect subjectief gevoel of emotie. Cognitief: mensen met een hoge self-efficacy zijn eerder geneigd
hoge doelen voor zichzelf te stellen, vooruit te kijken en concentreren zich op succesvolle resultaten in plaats
van op wat er mis kan gaan. De motivatie van een persoon is sterker als zij denken dat hun doelen
daadwerkelijk behaald kunnen worden. En bij stemming of affect is de hoeveelheid stress die mensen
ervaren in moeilijke situaties samenhangend met hoe goed men denkt dat met de situatie om kunnen
worden gegaan.
Financiële opvoeding & het financiële gedrag als volwassene (2016)3
De invloed van ouders op het geldgedrag is zeer groot. Deze bevindingen sluiten zich aan op de theorie van
Bandura; gedrag wordt aangeleerd door observatie en nadoen van anderen. Consumenten (volwassenen)
die niet van hun ouders hebben geleerd hoe zij goed met geld om moeten gaan, hebben twee keer zo vaak
betalingsachterstanden. De volwassenen die zeggen dat hun ouders zelf goed omgingen met geld, gaan zelf
ook goed om met geld. Zij geven aan dat zij in hun tienerjaren zak- en/of kleedgeld ontvingen van hun
ouders.
3
Nibud.nl Financiële opvoeding & het financiële gedrag als volwassene (2016).
, Financieel gedrag en financiële ondersteuning
Nibud Kinderonderzoek (2018)4
Het Nibud vindt het belangrijk dat kinderen om kunnen gaan met geld. Het geven van zakgeld is een manier
om dit te leren. Veel kinderen krijgen vanaf hun 5e levensjaar zakgeld. Indien ouders dit nog niet geven,
hebben zij als reden dat het kind nog niet bezig is met geld of de waarde nog niet doorheeft. Het aantal
kinderen dat zelfstandig pint is gestegen. Veel ouders praten met hun kind over geld, maar er wordt over
het algemeen (te) weinig gesproken over veilig pinnen. Het Nibud wil dat daar meer aandacht voor komt.
Het doel van het Kinderonderzoek is om inzicht te krijgen in het financiële gedrag van kinderen op de
basisschool, hoe ouders hun kind leren omgaan met geld en in hoeverre kinderen (met begeleiding van
ouders) kunnen omgaan met de digitalisering.
Kans op financiële problemen (2016)5
Betalingsproblemen komen veel voor. De meest voorkomende betalingsachterstanden zijn rekeningen te laat
betalen, aanmaning ontvangen en geen geld meer kunnen opnemen. Een betalingsachterstand hoeft niet
direct een probleem te veroorzaken voor een persoon, schuldeiser of maatschappij. Het Nibud spreekt van
betalingsproblemen als betalingsachterstanden uit de privésfeer worden gehaald en de
schuldeisermaatschappij er kosten voor maken. Er wordt onderscheid gemaakt in geen betalingsproblemen,
lichte betalingsproblemen en ernstige betalingsproblemen.
Welke personen risico lopen op betalingsproblemen hangt af van socio-demografische kenmerken, financiële
vaardigheden en persoonlijkheidskenmerken en financiële opvoeding. Deze kenmerken kunnen direct of
indirect van invloed zijn.
Socio-demografische kenmerken: de kans op betalingsproblemen is groter als iemand jonger is, kinderen
heeft, een uitkering heeft in plaats van werk, een huurwoning heeft in plaats van een koopwoning en minder
geld heeft te besteden door een terugval en/of hogere uitgaven. De kans op betalingsproblemen is niet
direct afhankelijk van het inkomen. Ernstige betalingsproblemen komen vaker voor als iemand een uitkering
heeft in plaats van werk, een werkende partner heeft in plaats van geen partner, een relatief hoof inkomen
heeft en een huurwoning heeft in plaats van een koopwoning.
Personen met betalingsproblemen vertonen ander financieel gedrag en beschikken over andere
vaardigheden. De kans op betalingsproblemen is groter als iemand geen spaargeld heeft en zijn
administratie niet op orde. Personen met ernstige betalingsproblemen hebben minder vaak een
spaarrekening, checken vaker hun banksaldo en hebben hun administratie minder goed op orde.
Persoonlijkheidskenmerken en houding hebben ook een verband met de kans op betalingsproblemen.
Personen met betalingsproblemen gaan vaak impulsiever om met geld en piekeren vaker. Personen met
ernstige betalingsproblemen focussen zich meer op de korte termijn.
Beperkte lange-termijngerichtheid en impulsief gedrag hebben indirect effect op de kans van
betalingsproblemen.
Personen die geen goed voorbeeld van hun ouders hebben gekregen op het gebied van financiën hebben
meer kans op betalingsproblemen. Indirect heeft de financiële opvoeding gevolgen.
4
Nibud.nl Nibud Kinderonderzoek (2018).
5
Nibud.nl Kans op financiële problemen 2016.