Huidtherapie / Hoorcollege
Week 1-3 samenvatting
Wat je moet weten voor de kennistoets week 4
1. De student kan alle stappen van het HMH beschrijven en kan uitleggen hoe deze uitgevoerd moeten
worden (o.a. installatie patiënt, inspectie volgens PROVOKE systeem, palpatie) in de beroepspraktijk in
het algemeen en bij camouflagetherapie in het bijzonder.
2. De student benoemt de bouw en werking van de huid (exclusief de adnexen) en kan de classificatie
van Fitzpatrick (fototypen van de huid) hanteren.
3. De student kan de competentiegebieden van het beroepsprofiel beschrijven en bezigheden van een
huidtherapeut binnen het beroepsprofiel categoriseren.
4. De student kan uitleggen welke (basis) mechanismen een rol spelen bij communicatie en hoe
communicatiestoornissen kunnen ontstaan.
5. De student kan de regels voor het geven van feedback herkennen, uitleggen en toepassen
Week 2
Dermatologie voor huidtherapeuten hs 2.1 t/m 2.4 (inleiding t/m palpatie)
NVH- richtlijn huid therapeutische dossiervorming hs 2 (zorgverleningsprofiel)
Nieuw beroepsprofiel hs 2 (competentiegebieden en kern competenties)
Subleerdoelen:
de onderdelen beschrijven die een rol spelen bij de diagnostiek van huidafwijkingen
(anamnese, inspectie, palpatie en aanvullend onderzoek) en kan deze onderdelen plaatsen binnen
het HMH;
beschrijven hoe de omschrijving van huidafwijkingen m.b.v. PROVOKE plaatsvindt;
voorbeelden van omschrijvingen m.b.v. PROVOKE herkennen;
een eenvoudige omschrijving geven van een huidafwijking m.b.v. PROVOKE;
de verschillende efflorescenties benoemen, omschrijven en herkennen: atrofie, bulla, cicatrix,
comedo, crusta, cyste, dyschromie, ecchymose, erosie, erytheem, erythematosquameus,
excoriatie, fissuur, hematoom, hyperkeratose, lichenificatie, macula, nodulus, nodus, oedeem,
papel, petechie/purpura, plaque, pustel, rhagade, squamae, teleangiectasie, tumor, ulcus, urtica,
vesikel, vulnus;
omschrijven wat het HMH is en wat het doel van het HMH is;
beschrijven wat de stappen van het HMH zijn en kan uitleggen hoe deze uitgevoerd moeten
worden;
de competentiegebieden van het beroepsprofiel beschrijven.
,Dermatologie voor huidtherapeuten
2.1 in dit hoofdstuk wordt beschreven hoe huidafwijkingen worden gediagnosticeerd. Je begint met een
anamnese en dat vervolgd met een lichamelijk onderzoek, hierna kan meestal meteen een diagnose
gesteld worden.
2 of meer aandoeningen vormen de differentiële diagnose
2.2 Anamnese
= vragen die de specialist stelt aan de patiënt om ziektegeschiedenis te verkrijgen.
2 soorten anamneses
1. specifieke anamnese (gericht op de aandoening zelf)
2. algemene anamnese
Specifiek:
Vragen die gesteld kunnen worden:
- waar en hoe is het begonnen?
- Hoe heeft het zich daarna ontwikkeld?
- Heeft de patiënt er last van?
- Is hij ziek, koorts etc
- Hebben exogene factoren er mee te maken?
- Wat is er tot nu toe aan gedaan? En met welk resultaat?
- Zijn er mensen in de omgeving die dit ook hebben gehad?
- Wel eens eerder gehad? zo ja welke diagnose was er toen?
- Komen er huidziekten in de familie voor?
- Heeft de aandoening invloed op functioneren?
- Heeft de patiënt zelf ideeën over wat de oorzaak kan zijn?
Algemeen:
- Is de patiënt verder gezond? Of bekend met specifieke ziekten?
- Welke ziekten in het verleden gehad?
- Weleens opgenomen geweest in het ziekenhuis? Evt geopereerd?
- Is de patiënt atopisch: eczeem gehad, astma en/of hooikoorts gehad?
- Komen een van die hierboven in de familie voor?
- Gebruikt de patiënt medicijnen? Zo ja welke, waarvoor en hoelang?
- Intoxicaties: alcohol, drugs of roken
- Zijn er bepaalde ziekten in de familie?
- Overgevoeligheid voor medicijnen?
Het kan zijn dat er nog aanvullende vragen gesteld moeten worden dit ligt aan de aard van de klachten.
, 2.3 inspectie
= bekijken van de huid in een goede verlichte ruimte.
Palpatie= onderzoek door aftasten met de vingers (voorafgaand de handen wassen en desinfecteren)
Top-teenonderzoek= onderzoeken behaarde hoofd, mondslijmvlies, nagels, achter de oren, genitalia,
tussen de bilspleet etc. (dit onderzoek is afhankelijk van de aandoening)
Joseph Jacob Plenck = grondlegger van de efflorecenties
Efflorescenties= zijn de elementen waaruit huidziekten zijn opgebouwd en de bouwstenen van de
huidafwijkingen. Zijn de opbloeisels, kenmerken van een dermatose= huidaandoening.
Vesicula Blaasje
Macula Vlek
Ragada Kloof
Nodulus Knobbeltje
Primaire efflorescenties= eerste of meest kenmerkende van een dermatose opkwamen.
Secundaire efflorescenties= als gevolg van een huidziekte, afwijkingen door exogene oorzaken.
De meest voorkomende efflorescenties:
Atrofie/seniele atrofie=ouderdom =Verdunning van de huid (epidermis/dermis) dit
kan als gevolg van corticosteroïdenzalven.
Bulla =blaar, gevuld met vocht net onder de epidermis
groter dan 1cm. Bij een gele verkleuring is het
een pusblaar en bij een rode verkleuring een
bloedblaar. Subcorneaal= net onder de stratum
corneum. Intra-epidermaal= dieper in de
opperhuid. Subepidermis= net onder de
epidermis.
Cicatrix =litteken is het bindweefsel dat normaal weefsel
vervangt door ziekte of door trauma.
Hypertrofisch= litteken die verheven is.
Hypotrofisch= ingezonken litteken.
Comedo =mee-eter, afgesloten talgklieruitvoergang met
sebum en keratine. Black heads en white heads.
Zwarte kleur komt door melanine (pigment).
Crusta =korst, samengesteld uit ingedroogd wondwocht,
bloed, cellen, afgestorven weefsel of vuil,.
Cyste =holte, afgesloten holte in de huid met een eigen
epitheelwand gevuld met vocht en cellen. Vb zijn
milia, epidermale cysten.