FORENSISCHE ORTHOPEDAGOGIEK & RECHT
WEEK 2: BRUNING H11 – HET JEUGDSANCTIERECHT + BOEK KERSTENS – JEUGD EN CYBERSAFEFY
BRUNING H11
11.1 ALGEMENE INLEIDING IN HET JEUGDSANCTIERECHT
Het nieuwe jeugdsanctierecht van 1995 kenmerkte zich door enerzijds de mogelijkheid jeugdige delinquenten harder aan te
pakken en anderzijds de mogelijkheid om op ruime schaal alternatieve sancties (werk- of leerstraffen) toe te passen.
Nadere wijzigingen zijn ingegeven door de invoering van de:
Wet taakstraffen in 2001, waarmee de alternatieve sanctie een hoofdstraf is geworden
Wet gedragsbeïnvloeding jeugdigen in 2008, waarmee de gedragsbeïnvloedende maatregel als nieuwe jeugdsanctie is
geïntroduceerd.
De gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM) is gericht op heropvoeding. Het doel is verder afglijden van de
jongere te voorkomen en bij te dragen aan zijn verdere ontwikkeling. De maatregel beperkt de vrijheid van de
jongere, maar de jongere gaat niet naar een justitiële jeugdinrichting. De maatregel is intensief en niet
vrijblijvend.
Wet OM-afdoening 2008, die het OM de mogelijkheid heeft geboden om strafzaken via een strafbeschikking af te
doen.
Sinds 1 februari 2008 mag het OM zelf straffen opleggen als het gaat om een aantal ‘lichtere’ strafbare
feiten. Men noemt dit de OM-afdoening. In dat geval wordt u dus niet veroordeeld door een rechter, maar
door het OM.
Wet tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende jeugdsancties in 2010, waarmee verplichte nazorg is geïntroduceerd
Wet adolescentenstrafrecht in 2014, die het onder meer mogelijk maakt om aan jongeren tot 23 jaar een jeugdsanctie
op te te leggen.
Nog altijd veel bezorgdheid over jeugdcriminaliteit, zoals blijkt uit beleidsprogramma’s. Verder veel aandacht voor effectiviteit
interventies. Het ministerie financiert alleen nog maar gedragsinterventies waarvan aan de hand van bepaalde kwaliteitscriteria
is gebleken dat ze leiden tot vermindering of voorkoming van recidive.
11.2 DE BIJZONDERE VS. DE ALGEMENE REGELS
Voor jeugdige personen die ten tijde van het plegen van een delict de leeftijd van 12 jaar wel, maar die van 18 nog niet hebben
bereikt, zijn in beginsel de bijzondere bepalen, vervat in de artikelen 77d t/m 77hh Sr, van toepassing. Dit betekent dat onder
andere niet van toepassing zijn de artikelen betreffende gevangenisstraf, voorwaardelijke veroordeling en voorwaardelijke
invrijheidsstelling, bepalingen omtrent onbetaalde arbeid, ontzetting van het actieve en passieve kiesrecht, de
terbeschikkingstelling en de meerdraadse samenloop.
Artikel 77a Sr betekent voorts wel dat op jeugdige personen van toepassing zijn bepalingen betreffende:
De omgang en werking van de strafwet met o.a. als gevolg dat een Nederlandse jeugdige in eigen land kan worden
vervolgd voor een in het buitenland gepleegd delict
De mogelijkheid dat de rechter afziet van het opleggen van een straf of maatregel, het zogenoemd rechterlijk pardon
De verbeurdverklaring (spullen van verdachte in beslag nemen)
Strafuitsluitselgronden: ontoerekenbaarheid, overmacht, noodweer(exces), uitvoering van een wettelijk voorschrift en
uitvoering van een ambtelijk bevel
Strafbare poging en strafbare voorbereiding en deelnemingsvormen, waaronder medeplegen, uitlokken en
medeplichtigheid
De ne bis in idem regel (je kunt niet twee keer voor hetzelfde feit worden gestraft) en de verjaring van het recht tot
strafvordering
, De strafbeschikking Het OM kan voor een aantal veel voorkomende strafbare feiten zelf straffen opleggen. Dat
gebeurt in de vorm van een strafbeschikking. Voor bijvoorbeeld eenvoudige mishandeling, winkeldiefstal, rijden onder
invloed…
11.3 LEEFTIJDSGRENZEN, ALGEMEEN EN UITZONDERINGEN
De algemene beneden- en bovengrens
Sinds de herziening van 1965 geldt in ons land dat een jeugdige persoon niet strafrechtelijk kan worden veroordeeld voor een
delict dat hij heeft gepleegd voor zijn twaalfde jaar. Dit is gebaseerd op het niet voor tegenbewijs vatbare vermoeden dat
personen jonger dan 12 jaar in strafrechtelijke zin niet toerekeningsvatbaar zijn. De grens is in overeenstemming met de
aanbeveling van het VN-comité voor de Rechten van het kind. Als bovengrens van het jeugdsanctierecht wordt de leeftijd van 18
jaar aangehouden. Is die bereikt ten tijde van het plegen van het delict, dan is in beginsel toepassing van het jeugdsanctierecht
niet meer mogelijk.
De uitzondering voor 16- en 17-jarigen
De kinderrechter kan ten aanzien van een 16- of 17-jarige beslissen dat het jeugdsanctierecht buiten toepassing blijft en dat een
sanctie uit het volwassenenstrafrecht wordt opgelegd. Hij kan dit doen op een van de volgende gronden:
De ernst van het gepleegde feit
De persoonlijkheid van de dader
De omstandigheden waaronder het feit is begaan: in geval van ernstige groepsdelicten waarbij zowel jongvolwassenen
als jongeren van 16 of 17 jaar betrokken zijn.
De afgrenzing met het volwassenstrafrecht is minder rigide geworden, doordat één van de drie gronden al volstaat. Daarbij zij
echter aangetekend dat het jeugdsanctierecht van 16- en 17-jarigen een vrijheidsstraf (jeugddetentie) van maximaal 24
maanden mogelijk maakt. Alleen bij zeer ernstige delicten waarvoor een vrijheidsstraf van meer dan vierentwintig maanden
nodig wordt geoordeeld, lijkt toepassing van het volwassenenstrafrecht in aanmerking te komen. Het vindt vooral plaats bij zeer
ernstige delicten. Ook blijkt dat rechters minimaal motiveren waarom toepassing van het volwassenstrafrecht gerechtvaardigd is
en dat de sancties uiteindelijk vaak niet hoger uitvallen dan die 24 maanden.
Nederland heeft bij de ratificatie van het VN-verdrag inzake de rechten van het kind een voorbehoud gemaakt om de toepassing
van sancties uit het volwassenenstrafrecht op 16- 17-jarigen mogelijk te maken. VN is het hier niet mee eens.
De uitzondering voor 18- t/m 22-jarigen: Wet adolescentenstrafrecht
De rechtbank, de politierechter en in theorie ook de kantonrechter, kan ten aanzien van iemand die ten tijde van het plegen van
het delict reeds 18 maar nog niet 23 jaar was het jeugdsanctierecht toepassen. Dit kan op een van de volgende gronden:
De persoonlijkheid van de dader
De omstandigheden waaronder het feit is gepleegd
Voor de inwerkingtreding van de Wet adolescentenstrafrecht gold de verruiming alleen voor 18- t/m 20-jarigen. De wet heeft
nog meer wijzigingen meegebracht voor het jeugdsanctierecht:
Art 63 Sv maakt het mogelijk dat de officier van justitie voor 18- tot 23-jarigen reeds bij de voorgeleiding voor de
rechter-commissaris aangeeft dat hij voornemens is het jeugdstrafrecht toe te passen. Bij de toewijzing van de
vordering kan de meerderjarige in een JJI worden geplaatst.
De zaken tegen 18- t/m 23-jarigen worden aangebracht bij de politierechter of de meervoudige kamer. Bij voeging van
zaken ten tijde van de minderjarigheid, mogen zaken gelijktijdig worden aangebracht bij de kinderrechter.
Bij de gedragsbeïnvloedende maatregel heeft de rechter de mogelijkheid om nachtdetentie te bevelen of elektronisch
toezicht op te leggen. Het is ook mogelijk dat de rechter op vordering van de officier van justitie een time-out,
maximaal 4 weken, bepaalt in een JJI.
Een kale taakstraf is niet langer mogelijk bij bepaalde zedendelicten of zaken waarop zes jaar of meer gevangenisstraf
staat en waarbij een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer is gemaakt
Een PIJ-maatregel is nog slechts mogelijk als sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de
geestvermogens. De rechter moet bij oplegging van de maatregel de ernst van het begane feit of de veelvuldigheid van
voorafgegane veroordelingen wegens misdrijven in aanmerking nemen
, De PIJ-maatregel kan ambtshalve of op vordering van de officier van justitie worden omgezet in een tbs met
dwangverpleging als de maximale duur van de PIJ-maatregel is bereikt en de veiligheid dit vereist
De bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke straf of maatregel zijn in de wet opgenomen en uitgebreid. Het
besluit gedragsbeïnvloeding jeugdigen is vervallen.
De tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke jeugddetentie kan ingeval de veroordeelde reeds de leeftijd van 18 jaar
heeft bereikt, ten uitvoer worden gelegd als een gevangenisstraf indien de rechter vindt dat de jongvolwassene niet
meer voor jeugddetentie in aanmerking komt. Het uitgangspunt is dat niet langer in beginsel overgegaan wordt tot een
gevangenisstraf. Een vergelijkbare regel is te vinden ten aanzien van het ten uitvoer leggen van vervangende
jeugddetentie: bij een niet voltooide taakstraf wordt in principe vervangende jeugddetentie ingezet, tenzij het vonnis
anders bepaalt. Bij een niet-voldane geldboete kan vervangende jeugddetentie als vervangende hechtenis ten uitvoer
worden gelegd indien de rechter dit in zijn vonnis heeft bepaald of indien hij daartoe besluit in zijn beslissing om de
geldboete te vervangen door een vrijheidsstraf.
11.4 DE SANCTIES; ENKELE ALGEMENE OPMERKINGEN EN DE JEUGDWET
Er kunnen jeugdsancties worden opgelegd in plaats van de op het desbetreffende feit gestelde straffen. De sancties worden
onderscheiden in hoofdstraffen, bijkomende straffen en maatregelen.
Rechterlijk pardon: de rechter kan naast sancties in jeugdstrafrecht ook volstaan met een schuldigverklaring zonder het
opleggen van een straf of maatregel. Deze beslissing is mogelijk óf vanwege de geringe ernst van het feit óf in verband met de
persoonlijkheid van de dader óf op grond van de omstandigheden waaronder het delict werd gepleegd, dan wel die zich
naderhand hebben voorgedaan.
Het jeugdstrafrecht is ook strafrecht, en de beginselen daarvan gelden ook voor jonge delinquenten. Dit betekent onder andere
dat er een verband behoort te bestaan tussen de ernst van het delict en de zwaarte van de sanctie . Derhalve kunnen zware
jeugdsancties (jeugddetentie en PIJ) alleen worden opgelegd ter zake van een misdrijf. Het is dus niet zo dat de kinderrechter vrij
kan bepalen wat hij het beste vindt voor het heropvoedingsbelang van de jeugdige.
Verder geldt:
De straffen en maatregelen die kunnen worden opgelegd zijn in geval van poging, voorbereiding en medeplichtigheid
dezelfde als voor het misdrijf zelf. De maxima kan dus niet worden verminderd.
In geval van samenloop worden meerdere strafbare feiten die als opzichzelfstaande handelingen moeten worden
beschouwd als één feit aangemerkt voor de toepassing van het jeugdstrafrecht. Zij leiden derhalve niet tot een
cumulatie van straffen en overschrijden bijv. de 24 maanden dus niet.
De rechter moet ten slotte rekening houden met eerdere veroordelingen indien het te berechten feit heeft
plaatsgevonden vóór die eerdere veroordelingen. De eerder opgelegde straf moet van het maximum van de
jeugdstraffen worden afgetrokken, om te bepalen welke straf ten hoogste voor het te berechten feit kan worden
opgelegd.
Het OM speelt een belangrijke rol in de sanctieoplegging. Het OM maakt gebruik van de mogelijkheden om een zaak
buiten de zitting af te doen. Daarnaast is het de officier van justitie die ter zitting de oplegging van een bepaalde sanctie
vordert. De kinderrechter volgt ongeveer de officier.
Toenemende aandacht voor de effectiviteit van strafrechtelijke interventies: Actieprogramma Jeugd Terecht. Inventarisatie van
effectieve programma’s. Beoordelen aan de hand van bepaalde kwaliteitscriteria of gedragsinterventies bijdragen aan
vermindering of voorkoming van recidive (hoewel effectiviteit meer is dan alleen voorkoming van recidive).
Uit onderzoek blijkt:
Gedifferentieerde aanpak van jeugddelinquenten is het best
Strafrechtelijke interventies zijn maatschappelijk gezien weliswaar onmisbaar, maar zij moeten in het leven van de
opgroeiende jeugd geen overheersende rol spelen
De meest effectieve interventies zijn o.a. gedragstherapeutische interventies en sociaal-cognitieve en cognitieve
programma’s en trainingen in sociale vaardigheden (leerprojecten).
Een aanpak gericht op integratie is succesvoller dan een aanpak waarbij vergelding (retributie) vooropstaat
Toezicht en controle (reclasseringsbegeleiding) zijn zonder aandacht voor persoonlijke problemen contraproductief