Reflecteren: de basis. Samenvatting.
Hoofdstuk 1, Reflecteren, een praktijkvoorbeeld.
1.1 Reflectievragen door de ik-persoon.
• Er zijn momenten waarop er situaties zijn/komen waarop de ik-persoon een ruzie
heeft. Na afloop is er vaak een moment waarop de ik-persoon gaat reflecteren. Dit
doet diegene door vragen te stellen over anderen, maar ook over zichzelf (heb ik dit
wel goed gedaan, had ik dit anders moeten doen).
• Gedrag is een samenstel van waarneembare handelingen en niet-waarneembare
processen. In het dagelijks leven staat de term gedrag meestal voor datgene wat
iemand doet en de wijze waarop hij dat doet. Dat is waarneembaar gedrag voor de
ander (spelend kind). Er is ook niet-waarneembaar gedrag, althans, niet voor
anderen. Denk hierbij aan processen die zich innerlijk bij jou afspelen, zoals
denken/voelen/dromen. Deze kunnen wel leiden tot waarneembaar gedrag. Je kunt
gedrag ook interpreteren, dat je probeert te verklaren waarom iemand iets doet. Je
geeft een bepaalde betekenis aan het gedrag van de ander. Bij de bestudering van
het gedrag kijkt men onder andere naar erfelijke factoren en omgevingsfactoren.
• Psychologie is de wetenschap waarbij zowel het gedrag van mensen wordt
bestudeerd als de gevoelens die mensen hebben bij het ervaren van hun gedrag en
de omstandigheden waarin dat plaatsvindt.
• Wanneer je jezelf vragen stelt over je gedrag, onderzoek je het waarneembare
(dat wat je doet, je handelen) en het niet-waarneembare gedrag (wat je
denkt/voelt/wilt, je beleving). Beide delen heeft McClelland verdeeld in een model,
IJsberg van McClelland. Boven de waterlijn steekt de top van de ijsberg uit: het
waarneembare gedrag, je kennis, je vaardigheden. Dat is wat mensen van jou zien.
Onder de waterlijn zit echter nog een heel groot en belangrijk deel van de ijsberg,
dat de top draagt. Dit verborgen deel beïnvloedt het gedrag boven de waterlijn: niet-
waarneembare gedrag, je zelfbeeld, je normen en waarden, je eigenschappen, je
karakter, identiteit, overtuigingen en principes, motieven, drijfveren. Reflectievragen
richten zich op de hele ijsberg. Het zichtbare gedrag vormt de aanleiding om vragen
te stellen over het niet-waarneembare, vaak nog onbewuste gedrag, het
onderwaterdeel.
1.2 Wanneer stel ik deze vragen?
• Als je bewust kijkt naar je handelen, kun je jezelf de vraag stellen wat de
gevolgen van je handelen zijn, en of je er verantwoordelijk voor bent. Je denkt na
over een gebeurtenis, situatie of een ervaring. Je zoomt als het ware in op je eigen
drijfveren en ontdekt dat je vanuit verschillende perspectieven naar de situatie kunt
kijken. Je reflecteert door het stellen van vragen.
• Je geeft tijdens een ruzie vooral de ander de schuld en ziet vooral de fouten die
de ander heeft gemaakt. Je weet ook te benoemen wat de ander volgens jou ander
had moeten doen. Iedereen legt kennelijk graag de verantwoordelijkheid voor
bepaald gedrag bij de ander. Dat is wel zo veilig, dan hoef je niet kritisch naar jezelf
te kijken. De kunst is nu, om die stap naar jezelf wel te nemen.
,1.3 Eigen gedrag onder de loep nemen.
• Een voorwaarde om reflectieve vragen te durven stellen is de bereidheid hebben
jezelf, je eigen gedrag, onder de loep te nemen. Wanneer die er is en er een
situatie voordoet waarin je je niet prettig voelt, dan kun je jezelf vragen gaan stellen,
reflecteren op eigen gedrag. Kan ook in prettige situaties → dit zijn betekenisvolle
gebeurtenissen/situaties.
• Je kunt ook tijdens de situatie op je eigen gedrag reflecteren, reflectie in actie.
Kan ook achteraf, deze wijze is voor de meeste studenten de eerste stap bij het
leren reflecteren. Reflecteren tijdens de situatie vereist gevorderde vaardigheden.
1.4 Bewustwording.
• Een voorwaarde van reflectie is het zich bewust zijn van de situatie. Je krijgt een
gevoelssignaal als je je ervan bewust bent dat je ergens meezit, is een innerlijke
aanwijzing dat een situatie die zich voordoet je op een bepaalde manier raakt.
• Heel belangrijk om een vertaalslag te maken: het omzetten van een (prettig of
onprettig) gevoel in een bewuste ervaring. Het lijkt erop dat je lichaam en geest op
dat moment een signaal afgeven dat er iets aan de hand is en het is belangrijk
daarnaar te leren luisteren. Het moeilijke hierbij is dat het gevoel in jezelf aanwezig
is en als het ware vanzelf opkomt zonder dat je daar invloed op hebt. Het gevoel is
nog sluimerend en nog niet bewust. Het vergt van jou dan ook inzet om deze
vaardigheid aan te leren: je bewust worden van je gevoel in een betekenisvolle
situatie.
• Somatische bestempelingshypothese: gaat ervan uit dat mensen complexe
keuzes vaak pijlsnel maken op basis van een gevoel dat aangeeft of dat wat ze
doen, goed is of niet. Het vermogen dit te voelen heeft zijn oorsprong in de
hersenen, de 'orbitofrontale cortex', en is gebaseerd op eerdere ervaringen. Dit
hersengebied helpt om te voelen wat de juiste keuze is. Vaak is er bij het maken
van een keuze geen tijd om de voors en tegens af te wegen, we maken immers
veel keuzes. Het systeem van de mens is zo efficiënt, dat hij in staat is om heel snel
de juiste keuze te maken: een eerdere ervaring of gebeurtenis is 'bestempeld' met
een (on)prettig gevoel en deze zijn van invloed op de nieuwe situatie die zich
voordoet en de beslissing die je daarin gaat nemen. De hersenen leggen heel snel
een verbinding tussen een situatie en het gevoel daarbij. Wanneer je in een
vergelijkbare situatie komt, worden die verbindingen actief en je volgt het gevoel dat
daaraan gekoppeld is.
1.5 Betekenisvolle situatie.
• Op het moment dat je je bewust bent van een prettige of onprettige situatie die
zich heeft voorgedaan, kun je deze aanmerken als een voor jou betekenisvolle
situatie. Hoeft voor de ander niet zo te zijn. Het gaat erom dat jij bepaald gedrag
hebt vertoont in die situatie en dat jij vragen hebt aan jezelf over dat vertoonde
gedrag. Jij met je gedrag staan centraal.
• Nu je de betekenisvolle situatie hebt geselecteerd, ga je onderzoeken hoe je
jezelf daarin hebt gedragen. Wanneer je heel eerlijk tegenover jezelf wilt zijn,
onderwerp je zowel je handelen, als je denken en voelen aan een onderzoek. En bij
een onderzoek stel je vragen, in dit geval dus aan jezelf
1.6 Vragen stellen.
, • Het stellen van vragen is een vaardigheid die je moet beheersen wanneer je wilt
reflecteren. Wanneer je hiertoe in staat bent, kom je verder met je 'onderzoek'.
• Je kunt een onderscheid maken tussen open vragen en gesloten vragen. Open
vragen beginnen met een vraagwoord en ze geven de ruimte om een antwoord te
formuleren. Gesloten vragen leiden tot een kort antwoord: meestal kun je een
gesloten vraag met ja of nee beantwoorden. Het antwoord is dus beperkt. Open
vragen nodigen je uit tot het verstrekken van meer informatie.
• Een ander onderscheid dat je kunt aanbrengen in soorten vragen is die van
verbredende vragen (snijdt verschillende onderwerpen aan) en verdiepende vragen
(gaat dieper in op het besproken onderwerp).
• Belangrijk aspect van vragen tellen is het doorvragen. Wanneer de informatie die
je krijgt beperkt is of niet helder, dan vraag je door. Ook bij jezelf als je reflecteert.
Net zolang tot je een bevredigend antwoord hebt gekregen of gevonden.
• Tijdens de reflectie op je handelen, denken en voelen in een bepaalde situatie,
maak je gebruik van alle soorten vragen.
• Vraagwoordvragen: deze vragen zijn altijd open en kenmerken zich doordat ze
beginnen met een vraagwoord. Maak hiervan gebruik bij het reflecteren! (wat,
welke, wie, waar, wanneer, hoe, waarom). Ze helpen je om breder te leren denken,
je gedrag vanuit verschillende invalshoeken te bekijken. In een gesprek niet teveel
waarom-vragen, kunnen als aanvallend gezien worden.
• Wees nieuwsgierig! Naar je eigen gedrag, je beweegredenen om zó, of juist
ánders, te handelen. Als die nieuwsgierigheid ontbreekt, laat je op je zoektocht
misschien heel belangrijke zaken liggen. Nieuwsgierigheid naar beweegredenen
voor het eigen gedrag, leidt tot inzicht en dat kun je weer heel goed gebruiken om
het gedrag van andere mensen te begrijpen.
1.7 Het belang van vragen stellen aan jezelf.
• Het geeft enig houvast. Het risico bestaat dat je na een betekenisvolle situatie vol
zit met emoties of gevoelens die je niet kunt plaatsen. De vragen geeft je de
gelegenheid om je gedachten en je gevoelens omtrent de situatie te ordenen.
Tijdens dit ordenen wordt je door vragen stellen bewust van je handelen.
• Processen die je anders onbewust aangaat, moet je nu benoemen. Je dwingt
jezelf je gedrag te expliciteren. Je geeft jezelf antwoorden, legt jezelf uit waarom je
op een bepaalde manier reageert.
• Een derde voordeel is dat je jezelf dwingt eerst goed na te denken voordat je in
de communicatie met de ander reageert. Je kunt deze reflectie achteraf ook zien
als een voorbereiding voor handelen in een nieuwe situatie. Daarmee wordt het ook
een reflectie vooraf.
• Nieuwsgierigheid leidt naar beweegredenen voor het eigen gedrag tot inzicht. Dit
inzicht in eigen handelen, denken en voelen helpt om het gedrag van jezelf en
uiteindelijk van anderen te begrijpen. Je komt meer over jezelf aan de weet. Je
ontwikkeld zelfkennis en zelfinzicht. Nieuwsgierigheid en vragen stellen zijn
onlosmakelijk met elkaar verbonden. Vergelijk het eens met een interviewer:
wanneer je weinig vragen, of de verkeerde vraag stelt, krijg je een kort of
nietszeggend antwoord. De lezer of de kijker zal niet veel aan de weet komen over
de geïnterviewde persoon. Zo gaat dat ook met jezelf; hoe meer (kwalitatief goede)
vragen je jezelf stelt, hoe meer (kwalitatief goede) antwoorden je jezelf kunt geven.