Week 1: de inleiding in de psychologie
De student kan beschrijven wat de nature-nurture kwestie inhoudt en wat de huidige opvattingen
hieromtrent zijn:
Het gedrag is een combinatie van nature en nurture.
Nature betekend dat alle eigenschappen van een individu bepaald zijn door de aanleg.
Nurture betekend dat alle eigenschappen van een individu bepaald zijn door de opvoeding.
Week 2: menselijk gedrag verklaard vanuit de psychodynamische benadering
De student kan het driftmodel van de psychodynamische benadering beschrijven:
Het driftmodel van de psychodynamische benadering bestaat uit: het ID, Ego en Superego.
Het ID = de driften, onderbewuste verlangens (lustprincipe)
Het Ego = het ‘ik’ = moet ontwikkeld worden door het kind (realiteitsprincipe)
Het Superego = het geweten, het ideaalbeeld.
Het ID/ de driften willen voortdurend van alles, maar het Superego zorgt ervoor dat je je aan je regels
houdt. Een sterk EGO is de baas over het ID en het Superego.
De student kan de 5 ontwikkelingsfasen van het ID, Ego en Superego uitleggen:
1. De orale fase / babytijd [0-1,5 jaar], de bevrediging van de driften is gericht op het ontvangen
van de mond.
2. De anale fase / peutertijd [1,5 – 3 jaar] , de periode van de zindelijkheidstraining. Dit is de
periode waarin het kind een eigen wil krijgt en zijn ontlasting onder controle leert te houden.
3. De fallische fase / kleutertijd [3 – 6 jaar] , hierin staat het geslachtsverschil centraal. Volgens
Freud staat hier het oedipuscomplex centraal (zoon wil trouwen met moeder en ziet vader
als rivaal).
4. De latentiefase / schoolleeftijd [6 – 12 jaar] , de iets wat rustigere tijd, waarin het kind zich
meer op de buitenwereld en school kan richten.
5. De genitale fase / pubertijd + adolescentieperiode [ 12 – 23 jaar] , driften en conflicten
worden onder invloed van hormonen en culturele verwachtingen weer actiever en kunnen
oude conflicten opnieuw actueel worden bij het aangaan van volwassen rollen.
De student kan de begrippen: overdracht en tegenoverdracht uitleggen:
Overdracht is het herhalen van vroegere gedragspatronen en problemen bij personen die daar niets
mee te maken hebben. Wanneer een therapeut tijdens een sessie met een patiënt
overdrachtsgevoelens krijgt dan kan het zo zijn dat de patiënt iets van vroeger bij hem oproept, dit
wordt tegenoverdracht genoemd.
De student kan beschrijven hoe de psychologische benadering terug te zien is in de context van
zorg & welzijn:
Hoewel de psychodynamische therapie word uitgevoerd door specialisten, worden onderdelen van
deze behandeling breed toegepast door maatschappelijke werkers. Ook de verschillende
afweermechanismen zijn terug te vinden in de brede praktijk van zorg en welzijn.
Sommige instellingen hanteren psychodynamische uitgangspunten waarbij cliënten, vaak aan het
begin van een behandeling, de gelegenheid krijger ‘er alles uit te gooien’. Psychodynamische
benaderingen zijn ook behulpzaam bij de ontwikkeling van zelfkennis en zelfreflectie bij zorg- en
dienstverleners.
, De student kan 10 afweermechanismen noemen:
Afweermechanismen zorgen ervoor dat onze angstige herinneringen, impulsen en conflicten onder
de oppervlakte blijven.
1. Verdringing, angstwekkende wensen, gedachten, impulsen weggestopt, maar ze blijven wel
invloed uitoefenen.
2. Ontkenning, feitelijke zaken worden ontkend omdat ze te beangstigend zijn.
3. Reactieformatie, een angstwekkende impuls word ‘onschadelijk’ gemaakt door het
omgekeerde ervan in het bewuste toe te laten.
4. Isolering, een ontoelaatbaar of angstwekkend gevoel word afgesplitst van de rest van je
persoon.
5. Intellectualisering, moeilijke innerlijke zaken worden met veel interessante en moeilijke
woorden weggepraat.
6. Projectie, een onacceptabele impuls bij jezelf word geprojecteerd op een ander.
7. Splitsing, iets of iemand word gezien als óf helemaal goed, óf helemaal slecht, of afwisselend
slecht en goed.
8. Rationalisatie, een impuls die eigenlijk word afgekeurd (door het ‘superego’) word toch
uitgeleefd en vervolgens goedgepraat.
9. Verplaatsing, het uiten van een impuls die gericht is op een bepaald persoon, uiten bij
iemand als.
10. Sublimatie, het ‘ego’ kanaliseert hierbij je behoeften op zo’n manier dat iedereen tevreden
is, zowel jijzelf als de omgeving. Dit is het afweermechanisme dat Freud aanraadde.
De student kan uitleggen wat er onder de zelfpsychologie van Kohut en Stern wordt verstaan:
De zelfpsychologie is vooral uitgewerkt door Kohut en Stern, zij hielden zich bezig met narcistische
problematiek bij patiënten die veel waardering nodig hebben, een zwak ‘ik’ hebben en zeer slecht
tegen afwijzingen kunnen.
Volgens Kohut en Stern hebben deze patiënten te weinig bevestiging gekregen als kind. Een kind
moet namelijk enerzijds voldoende bevestigd worden en anderzijds gecorrigeerd worden in
almachts-gevoelens. Zowel te weinig bevestiging of te weinig grenzen maakt van een kind een kleine
tiran.
Stern benadrukt dat een gezonde, spiegelende relatie met de primaire verzorger nodig is voor de
ontwikkeling van een ‘verbal self’, een persoon die kan vertellen hoe hij zich voelt en weet heeft van
zijn eigen belevingswereld. Het terug spiegelen van gevoelens van het kind door de moeder/vader in
een aandachtig contact met het kind door geluidjes en lichaamstaal is van essentieel belang voor de
start van de ontwikkeling van een ‘zelf’ bij het kind.
De student kan beschrijven wie de psychodynamische benadering heeft uitgevonden:
Sigmund Freud leefde van 1856-1939. Freud ontwikkelde de psychoanalyse/de psychodynamische
benadering: een patiënt ligt op de divan (psychologische bank) en verteld alles wat in hem opkomt.
Freud concentreerde zich op het innerlijk van de patiënt. Freud ondersteunde patiënten om
onbewuste zaken toe te laten in het bewuste.
Wat doen psychodynamische benaderingen:
Psychodynamische therapieën proberen onbewuste en moeilijk te hanteren wensen, motieven,
gevoelens en gedachten bewust te maken en proberen de patiënt te leren ze te hanteren. Bij de
psychodynamische therapie krijgen gevoelens, conflicten of juist ‘leegtes’ de ruimte die stammen uit
het verleden en die nu nog actief zijn.