Fylogenie
Biodiversiteit wordt geordend om de chaos overzichtelijk te maken. Dit heet systematische
biologie, het rangschikken, ordenen van de levende natuur.
Systematische biologie: Aristoteles (384-322 BCE), Historica Animalium, ongewervelde
dieren indelen in 3 groepen -> Insecta, Crustacea, Mollusca
Theophrastos (371-287 BCE), 480 groepen planten verdeeld.
“Scala Naturae” -> van hoog naar laag ingedeeld.
Als basis voor de indeling werden nauwkeurige observaties gebruikt van kenmerken.
In de Renaissance werden er boeken geschreven met de indeling van planten en dieren, met
meer detail dan vroeger. Ook werden hier mythische dieren erin gezet, omdat men ervanuit
ging dat het dier bestond. Men kon niet naar het land reizen om te kijken of het dier wel
echt bestond en kreeg heel veel verschillende vreemde dieren toegestuurd.
Moderne classificatie begon met Linnaeus. Hij was arts en natuurvorser, waardoor hij al
meer kennis over de planten had.
Eerste druk van systematische biologie was een/twee velletjes, maar dit werd steeds meer.
In de 10e druk (1785): 4.400 soorten dieren en nog meer planten.
Waarom was Systema Naturae belangrijk?
Er ontstonden zo binominale naamgeving: 2 latijnse namen. Hierdoor konden
wetenschappers uit verschillende landen beter onderzoek doen. 1e naam was de genis
(soort) en het 2e naam is bijvoeglijk voor welk soort het dan is.
Hij maakte hiërarchische classificatie, waardoor er een soort van stamboom ontstond.
Hij gaf korte diagnoses en detamineersleutels.
Taxonomie: het indelen van de soorten waar Linnaeus mee begon. Hier ging Ernst Mayr mee
verder. Het rangschikken van eenheden in een hiërarchische serie van klassen, waarbij
gelijkvormige of verwante klassen in één bepaalde groep wordt ingedeeld.
Eenheden: soorten
klassen: Taxa
Een familie dieren eindigt altijd op –idae. Vb katachtigen en honden.
Ondersoorten krijgen nog een 3e naam. Deze zijn vaak anders door de geografische
verschillen.
Het aantal mogelijkheden voor de taxonomie is bijna eindeloos, maar het wordt beperkt tot
een aantal hoofdgroepen. Die worden opgesplitst met affices, waardoor je ook kan
onderverdelen in een subfamilia en een supergenus.
Het geven van de namen
Er zijn een aantal regels voor, maar die gelden allen aan de onderverdeling aan families,
maar er zijn geen wetten voor het naamgeven van de orde. Voldoen aan deze regels om de
naamgeving te laten tellen. Naamgeving is gebonden aan conventies die alleen gelden boven
het familie-niveau.
Regels (code) voor alles lager dan het familie-niveau.
, Fylogenie
Prioriteit: de oudste naam is geldig.
Homonymie, namen van taxa moeten uniek zijn en dus verschillen.
Typificatie, namen zijn gekoppeld aan typen, standaarden en vouchers.
Regels voor het geven van namen:
- bi- of trinomiaal
- gepubliceerd zijn
- latijns alfabet
- vernoemen naar wat je wil; eigenschap, mensen, herkomst.
Determineersleutels: vragen die bepaalde kenmerken indelen.
Dichotome vragenlijsten, maar steeds vaker digitaal te krijgen, waarin je kenmerken invoert.
Dit is allemaal gebaseerd op de morfologie, dus het uiterlijk. Tegenwoordig wordt er steeds
vaker DNA gebruikt om moeilijker te determineerde soorten te verdelen met DNA
sequentie. Voor veel dieren wordt hierbij: een tukje mitochondriaal DNA van 650 baseparen
lang gebruikt (COI).
Dankzij de “barcode gap” kun je de barcode-sequentie gebruiken om soorten betrouwbaar
te determineren. Alle sequenties van dezelfde soort hebben maximaan 0,02 (2%) verschil,
maar verschillende soorten hebben minimaal 0,07 (7%) verschil. Al gedaan voor meer dan
200.000 soorten.
De eerste taxonomie door Linnaeus enz. was gebaseerd op verschil, maar niet op de
stamboom van evolutie, omdat ze uitgingen van de schepping.
Darwin die de evolutietheorie ondersteunde met zijn argumenten over dezelfde voorouders,
maakte een stamboom.
Dus tot Darwin gebeurde taxeren op gelijkvormigheid, maar vanaf Darwin ging men uit van
evolutionaire overeenkomsten.
Darwins vader (Erasmus Darwin) had het ook al over evolutie. Lamarck was overtuigd van
evolutie, maar had er geen bewijs voor.
Darwin kwam uit een rijke middel-klas familie en was al jong veldbioloog. Eerst was hij een
student geneeskunde in Edinburgh: geen succes. Daarna student theologie in Cambridge en
kwam via Henslow op de reis van de Beagle.
Galapagos was het belangrijkst van de reis, pas na het herbekijken van zijn verzamelingen in
Engeland kwam hij achter de evolutie. Pas 20 jaar later ging hij kijken naar de evolutie op
planten kenmerken en zeepokken.
Alfred Russel Wallace, haalde Darwin langzaam in, waardoor Darwin gepushed werd zijn
ontdekkingen van de evolutie te publiceren. Wallace was een stuk armer en maakte de
reizen voor geld, hierdoor kwam hij langzaam aan de evolutie in verschillende werelddelen
te zien. Wallace schreef een artikel over de verwantschap van dieren en fossielen die in
dezelfde streek/tijd leven. Wallace en Darwin kregen beide eer van de ontdekking van
evolutie.