H1.
PTO: Probleem, Theorie, Onderzoek
Hoofdvragen Sociologie belangrijke overkoepelende vragen, nodig indeling & leren vergelijkbare:
1. Ongelijkheidsprobleem (MARX): In welke mate zijn schaarse hulpbronnen ongelijk verdeeld?
2. Cohesieprobleem (DURKHEIM): In welke mate leeft de samenleving vreedzaam samen?
3. Rationaliseringsprobleem (WEBER)
1. Beschrijvingsvraag: ‘Wat is het geval’
2. Trendvraag/vergelijkingsvraag: ‘ Wat is het geval in vergelijking met..’
3. Verklaringsvraag: ‘Waarom is dit het geval’
4. Toetsingsvraag: ‘Is dit inderdaad het geval?/Klopt het dat …’
5. Toepassingsvraag: ‘ Leid dit tot die uitkomst?’
Theorie: Verklaring, bestaat uit W (wetmatigheid) & C (conditie/aanname)
Wetmatigeheid Deductief model
Conditie Explanans
Hypothese Explanandum
H
Man (X) Salaris (Y) Conceptueel verklaringsmodel
C Opleiding (Z) W
Deductief model is nodig omdat een theorie niet meteen verworpen hoeft te worden, een gedeelte
(W/C) kan juist zijn. Dus: met deductie: - voorspellen (↓) en verklaren (↑)
- Preciezer toetsen, ligt het aan W of C (voorkom te snel weg)
Als een H van een andere wordt afgeleid is het van lagere orde.
Bekrachtiging: Voorspellen (H) stemt overeen met onderzoeksbevindingen
Weerlegging: Gedeeltelijk in tegenspraak
Spelregels Theorie: - Leidt hypothese af met deductief model
- Onderscheid W en C
- Hypothese: stelling, toetsbaar,falicifeerbaar
- Theorie (W) zo algemeen mogelijk
Spelregels onderzoek: - Probeer de theorie onderuit te halen (falsificatie)
- Handhaaf theorie indien zwakke weerlegging
- Verwerp indien sterke weerlegging
- Bij opengaan nieuwe theorieën: Voorkeur algemene T
Sociale problemen Sociologische problemen
↓ 1. aanleiding ↓
Praktisch Beschrijvend/verklarend
2. Oplossing
3. oplossing werkt niet (falsificatie)
Volgens Schuyt: 1. Probleem treft veel mensen
2. ‘Private troubles’
3. Cummulatie met andere problemen
4. Niet tijdelijk
5. Sociale oorzaken (buiten jezelf)
6. Geldende waarde in gedrang
H2. Grondleggers
Socio: Maatschappij Logo: leer
, Hobbes probleem: Hoe is het mogelijk dat mensen vreedzaam samenleven?
Hij beweerde dat alleen staten een oorlog van alle tegen alle verhinderen
Hobbes oplosing:
- ALGEMENE THEORIE: Mensen willen bepaalde doelen bereiken, en dat lukt beter naarmate meer
meer middelen/ hulpbronnen. - Doelen: lang leven, voedsel, eer, kennis, rijkdom
- Middelen: eigendom, kennis, uiterst middel: geweld
- Naarmate nut (baten – kosten) geweld hoger, meer geweld. Er zijn overal schaarse hulpbronnen,
schaarste verhoogt het nut van geweld
- Mensen ontlopen elkaar weinig in kracht, meer gelijkheid in kracht verhoogt nut geweld.
H: Hoe meer schaarste & gelijkheid in krachten, des te meer geweld
Hobbes afleiding& bevindingen:
Hypothese Toetsing P: Als staat minder geweld? & Als geen staat meer geweld?
- In stateloos Amerika destijd veel strijd
- Na puriteinse opstand (zonder staat) veel strijd
Kritiek: Geen systematische toetsing
Locke verbeterde Hobbe’s theorie. De staat bant niet alle geweld uit (o) want:
- In de staat waarin aanklager ook vonnist, is er geweld van de staat tegen tegen onderdanen
(onderdrukking)
H2: Hoe meer onderdrukking, des de te groter kans van opstand
T1: (Hobbes): macht bij één heerser (de staat) = dictatuur
T2: (Locke): machten gescheiden = democratie
Bentham
Hij focust op geweld tussen burgers onderling, hij denkt ong. hetzelfde als Hobbes. Bij overweging
van wetsovertreding: ‘wegen de baten op tegen de kosten’, hogere straf: hogere kosten.
- Bentham: voeren handelingen uit waarvan baten de kosten overtreffen
- Hobbes: Mensen jagen hun lusten na en vermijden lasten
H: Hoe zwaarder een land straft, hoe sneller vonnis, hoe langer straffen, hoe groter de pakkans, des
te minder overtredingen.
W is niet ongelijk (stelen indien B < K) maar C wel (de baten blijven niet gelijk bij stijgende kosten
dalende relatieve kosten zwaar geweld). Te streng straffen meer criminaliteit door hoger nut
criminaliteit + gevangenis als leerschool.
Probleem ongelijke verdeling: - In welke mate zijn schaarse hulpbronnen ongelijk verdeeld
- Wie krijgt wat en waarom
Ferguson: over onderscheid tussen arm en rijk - Welk schaars goed (aanzien, grond, welstand)
- Tussen wie (onbepaald, een meer als ander)
- Waarom ongelijk Algemene H: bestaanswijze
samenleving (x) ongelijkheid (y)
Vroegere samenlevingen (Jagers& verzamelaars) minder ongelijk dan latere samenlevingen
(veehouder, grondbewerking, arbeidsdeling en handel).
Ferguson: Over onbedoelde gevolgen van menselijk handelen. Eigendommen raakte niet ongelijk
verdeeld omdat sommige mensen meer wilde bezitten dan andere maar omdat alle mensen hun
bestaan veilig wilde stellen door voorraden aan te leggen en sommige dit beter lukte.
Milar: Uitbreiding ongelijkheidsvraag, verdeling van rechten (ondergeschiktheid) tussen specifieke
groepen ① Mannen & Vrouwen: als de bestaansmiddelen meer opbrengen, neemt de