Hoorcollege 11 Personen- en Familierecht
21-11-2019
We waren gebleven bij punt 5 bij de opsomming van wettelijke vertegenwoordigers.
We hebben gezien dat je naast een voogd ook twee voogden kunt hebben. Hetzij
krachtens rechterlijke beslissing (282) hetzij krachtens voogdij beschikking (292). Dat
kan een testamentaire beschikking zijn, maar dat hoeft niet. Het kan ook een
aantekening in het gezags-register zijn.
Je moet het belang van de voogdij beschikking relativeren, want in een drietal
gevallen van artikel 1:293 zien we dat de beschikking geen gevolgen heeft of vervalt.
Je ziet aan het slot ook een verwijzing naar artikel 1:337a BW. In dit artikel wordt
bereikt dat alle bepalingen die zijn geschreven voor een voogd, ook gelden voor de
andere voogd. Je hoeft dat dan niet allemaal uitschrijven. Overal waar van een voogd
wordt gesproken, gelden diens rechten en bevoegdheden ook voor een tweede
voogd.
o Lid 1: In geval van gezamenlijke uitoefening van de voogdij worden de
bevoegdheden die de voogd ingevolge de paragrafen 10 en 11 heeft,
gezamenlijk door de voogden uitgeoefend, met dien verstande dat de
bevoegdheden ook aan een voogd alleen toekomen tenzij van bezwaren van
de andere voogd is gebleken. Je kunt niet vereisen dat ze voor elke
kleinigheid gezamenlijk optreden. De een moet los van de ander kunnen
optreden, als maar niet van bezwaren van de andere voogd is gebleken. Je
ziet hier dezelfde uitzondering als in artikel 1:253i slot over bewind van de
ouders. Ook voor de verplichtingen geldt dat deze op ieder van de voogden
rusten. Dit is een belangrijke bepaling en staat niet voor niets aan het begin
van paragraaf 10. Voor alle bepalingen die zijn geschreven voor een voogd,
gelden ook voor de andere voogd.
Situatie 6: Voogd alleen
Casus: Je hebt een man en een vrouw en hun huwelijk is ontbonden door
echtscheiding. Ze hadden kinderen: A, B en C. Ze zijn minderjarig en de vrouw krijgt
een nieuwe partner P. Op grond van artikel 1:253t kan ook P gezamenlijk gezag
krijgen met moeder. Dit speelt pas nadat de procedure was gevolg om het
gezamenlijk gezag tussen moeder en de vader van de kinderen te beëindigen (1:251
lid 2). Door de hobbel van artikel 1:253n lid 2 kon je dan uiteindelijk uitkomen bij
artikel 1:253t. Ter herhaling: er moet een flinke hobbel worden genomen.
We hadden vorige week gezien dat moeder komt te overlijden. Je zou dan denken
dat vader weer mag. Hoofdregel is immers dat de wetgever liever ziet dat de eigen
ouder(s) het gezag uitoefent/uitoefenen. Deze hoofdregel blijkt uit de redactie van de
verschillende artikelen. P is een niet-ouder.
In onze casus wordt een belangrijke uitzondering op de hoofdregel gegeven. In dit
kader moeten we naar artikel 1:253X.
Toen P nog gezamenlijk met de vrouw (V) het gezag uitoefende, spraken we over het
gezag van een ander met een ander dan de ouder. Nu V is overleden walt het
ouderlijk gezag weg en wordt P voogd. We hoeven nu dus niet meer te spreken over
een ander dan de ouder, maar we kunnen P nu voogd noemen. Er is sprake van
voogdij, want V is overleden. Je ziet dat de wetgever voorrang geeft aan P boven de
vader.
Lid 1: na de dood van de ouder (in onze casus V) die tezamen met de ander (P) het
gezag uitoefende, oefent die ander (partner P dus) van rechtswege de voogdij over
de kinderen uit. Vader kan wel verzoeken dat hij met het gezag wordt belast, maar
hij heeft daarbij geen voorkeurspositie die hij normaal gesproken wel heeft.
1
, Lid 2: De rechtbank kan op verzoek van de overlevende ouder te allen tijde bepalen
dat deze, mits daartoe bevoegd (dus niet onder curatele gesteld), alsnog met het
gezag wordt belast. Vader kan dus wel verzoeken met het gezag te worden belast.
Lid 3: De artikelen 253g en h zijn niet van toepassing. Hieruit blijkt dat hij geen
voorkeurspositie heeft. In die twee artikelen staat de voorkeurspositie van een eigen
ouder ten aanzien van een derde. Als een ouder het gezag verzoekt, dan wordt het
verzoek slechts afgewezen indien als een derde het gezag verzoekt, dan wordt het
gezag slechts toegewezen indien. Deze redactie kom je tegen. Uit deze redactie kun
je afleiden dat een eigen ouder voorrang heeft ten aanzien van een niet-ouder als
het gaat om de gezagsuitoefening. De voorkeurspositie wordt geregeld in artikel 253g
en h. Hier zijn de artikelen uitgeschakeld. Het gaat niet om een schakelbepaling,
maar om een uitschakelbepaling. De uitschakelbepaling van artikel 1:253X lid 3
BW.
Hieruit kun je afleiden hoe belangrijk de bescherming van familie en gezinsleven is.
De kinderen zijn al de hele tijd door V en P verzorgd en opgevoegd, nu V is komen te
overlijden ontstaat er een wijziging van omstandigheden, maar om familie en
gezinsleven te beschermen heeft de wetgever besloten om P voogd te laten zijn. Je
ziet dus dat een grote betekenis wordt toegekend aan familie en gezinsleven binnen
het samenlevingsverband van V en P. Gaat ver, maar een bewuste keuze van de
wetgever.
Situatie 7: Bijzondere curator ex. art. 1:250 BW
Er kan sprake zijn van een tegenstrijdig belang tussen ouder en kind/ voogd pupil. Er
moet dan wel een vertegenwoordiger zijn, maar als er sprake is van een tegenstrijdig
belang dan moet er een bijzondere curator worden benoemd. Dat is ook het geval als
je kijkt in artikel 1:250 BW.
We kennen de bijzondere curator al uit het afstammingsrecht. Daar is een bijzondere
curator altijd nodig en is het aanwezig zijn van een tegenstrijdig belang niet vereist. In
art. 1:250 BW vinden we een veel langere bepaling dan in het afstammingsrecht. Dat
komt omdat je bij afstamming en adoptie altijd een bijzondere curator hebt in het
geval dat er een minderjarige betrokken is. Ook als er geen tegenstrijdig belang is. In
artikel 1:250 BW is het een ander verhaal. In lid 1 zie je het verschil. Daad wordt wel
gesproken van een tegenstrijdig belang, anders dan in artikel 1:212 BW.
Wanneer in aangelegenheden betreffende diens verzorging en opvoeding, dan wel
het vermogen van de minderjarige, de belangen van de met het gezag belaste
ouders of een van hen dan wel van de voogd of de beide voogden in strijd zijn met
die van de minderjarige, benoemt de rechtbank, danwel, indien het een
aangelegenheid inzake het vermogen van de minderjarige betreft, de kantonrechter,
of, indien de zaak reeds aanhangig is, de desbetreffende rechter, indien hij dit in het
belang van de minderjarige noodzakelijk acht (noodzakelijkheidsvereiste zie je ook
niet terug in 1:212), daarbij in het bijzonder de aard van deze belangenstrijd in
aanmerking genomen, op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve een
bijzondere curator om de minderjarige ter zake (dus ad hoc voor dit concrete geval),
zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen.
o Je ziet dus een veel langere tekst dan bij artikel 1:212 BW.
De bijzondere curator kan ook een rol spelen bij curatelen. De curator
vertegenwoordigt de onder curatele gestelde.
o Als we doorbladeren naar artikel 1:385 BW, dan zien we in het eerste lid
aanhef een schakelbepaling. Behoudens het in de artikelen
383 en 384 bepaalde vinden de artikelen 250 en 280, onder b, 281 lid 1
onder a en lid 2, 322, eerste lid, onder a en c, 324, 336 en 372-377 bij
curatele overeenkomstige toepassing. Dit is ook logisch, want de curator is
de wettelijke vertegenwoordiger van de onder curatelen gestelde. Hij voert
ook het bewind over het vermogen. Ook dan kan er een tegenstrijdig belang
2