Economics, Welfare and Distribution
Samenvatting van Mark Kuipers & Joas Langeler
Docenten: Peter Marks & Bob Castelein
Je hoeft zelf geen berekeningen te maken. Je moet wel grafieken kunnen interpreteren (geometrie).
50 meerkeuzevragen in NL
• Micro-economie: 4 problemen & 2 lezingen
• Neo-institutionele economie: 4 problemen & 3 lezingen
• Hoorcolleges maken deel uit (30%) van examenmateriaal
• 70% komt uit PGO
23 vragen over micro-economie & 27 vragen over neo-institutionele economie
Engelse afkortingen worden eenmalig in het NL erachter gezet. Bijv: TR (TO)
Bij grafieken is dit NIET het geval. Dus alleen TR.
Economics: welfare & distribution
Individual optimal welfare Towards collective welfare Neo-Institutional economics Welfare state Nudging
• Scarcity • Markets • Property rights • Budgeting • Influencing behavior
• Supply & demand • General equilibrium • Transaction costs • Income • Laws & regulations
• Elasticity theory • Principal-agent • Health care • Steering
• Consumers & producers • Market failure; i.e. public • Institutions • Education
goods & externalities
Problem 1: Problem 2: Problem 3: Problem 4: Problem 5: Problem 6: Problem 7: Problem 8:
Prices I want it all Food for Live to fly Institutionalizing Who’s in Disciplining the Just a nudge?
affecting and I want thought economic control budget
demand now growth
Lecture 1: Lecture 2: Lecture 3: Lecture 4: Lecture 5:
Setting the Markets and Introduction Social Benefits and Welfare economics and first
course, scarcity, Market failure Welfare State & Health, Contracts, best assumptions, nudging:
producers Institutions Moral Hazards, via the case of education
adverse selection
1
,College 1: Vocabulary, scarcity, efficiency & effectiveness, supply &
demand
Defnities economie
Economie = De studie van de allocatie van schaarse goederen om ongelimiteerde menselijke vraag
te stillen.
Je kunt een liter water één keer gebruiken, daarna is het weg. Je moet als individu keuzes maken wat
je wilt. Economisten maakt het niet uit waarom je iets koopt, alleen dat je het koopt.
• Micro-economie = Beslissingen genomen door een individuele economische agent, zoals
een bedrijf of een consument.
• Macro-economie = Het totale presteren van het gehele economische systeem
• Economische theorieën zijn afhankelijk van principes van waaruit het gedrag van
economische agenten geanalyseerd kan worden
Bruikbaarheid economie
• Economie faciliteert een objectieve analyse modus, met rigoureuze/nauwkeurige/vaste
modellen die menselijk gedrag voorspellen
o Wetenschappelijke aanpak = Rigoureus getest
o Rationele keuze = Consistent gedrag; mensen zullen op elk moment dezelfde keuze
maken
Aannames in de economie
Economist neemt aan dat je rationeel bent.
• Economische modellen zijn gebaseerd op aannames:
o Simplificaties die rigoureuze analyse van gebeurtenissen in de echte wereld mogelijk
maken
o Niet zonder irrelevante implicaties.
• Het beste model (abstractie van de realiteit), is het model dat de realiteit het beste
beschrijft en het simpelst is: Occam’s razor
• Simplificaties:
1. Ceteris Paribus
• Al het andere is gelijk. Niets verandert in de vraagstelling. Belangrijk voor het
tentamen.
• Helpt met analyse economie in een veranderlijke, complexe wereld
• Aanname dat maar één factor verandert en dat alle andere factoren exact gelijk
blijven
2. Marginal decision-making
• Als ik iets toevoeg, wat geeft het me dan (welvaart, persoonlijke gesteldheid, omzet)
• Marginaal = één meer
• Als ik nog een cola haal, geeft het me minder plezier (nut) dan de vorige cola. Dus het
nutsgebruik/waarde/plezier neemt af bij elke extra cola.
• Dus marginale kosten = De kosten van één extra product (kwantiteit +1)
• Afweging kosten en baten in een beslissing
• De kosten en winst van potentiële beslissingen afwegen
• Marginale voordeel neemt af bij +1. Marginale kosten neemt toe bij +1.
2
, • Richtpunt: waar marginale kosten en marginale winst hetzelfde zijn (MK = MB)
3. Representative agent
Economie kijkt naar de gemiddelde John Doe. Iedereen is gelijk. Denk aan
de toiletpoppetjes.
• Ook wel economische agent
• Economische besluitvoerder die herkent dat verschillende factoren
verschillende economische groepen beïnvloeden en motiveren
• 3 typen:
1. Consument = Economische agent die een geproduceerd goed/dienst consumeert,
meestal via financiële middelen.
2. Bedrijf = Economische agent wiens rol het is om productiefactoren om te zetten in
goederen en diensten om te verkopen
3. Overheid = Economische agent die regels opstelt over hoe bedrijven en
consumenten met elkaar om moeten gaan
Economische modellen als balanceer act
Je wilt iets beschrijven. Welke factoren neem je mee in je beschrijving?
• Methode om abstractie te verminderen
o Modellen kunnen makkelijk complexer gemaakt worden
• Ceteris paribus clausule
o Maakt het mogelijk om opgesplitst te redeneren
o Abstracte modellen zeggen iets over gedrag
• Consistentie met realiteit vs nuttigheid (hetgeen wat je meeneemt in je beschrijving deels
reëel zijn, deels nuttig. Reality vs usefullness) Maak een overweging in hoeveel realiteit je
wilt meenemen in je model en wat je beter kunt weglaten.
Adam Smith (1776)
Hoe kan het zo zijn dat iets wat we niet nodig hebben (diamanten), zo ontzettend duur zijn?
‘’De dingen die de grootste waarde in gebruik hebben, hebben vaak weinig of geen waarde in ruil, en
daartegenover, dingen die de grootste waarde in ruil hebben (diamanten), hebben vaak weinig of
geen waarde in gebruik.’’ (P.44)
• Schaarste bepaalt de waarde van een goed
• Dat wat de grootste waarde in gebruik heeft, heeft vaak in de handel niet of nauwelijks
waarde
• Producten met de grootste handelswaarde, hebben vaak de minste waarde in gebruik
• Voorbeelden:
o Water is noodzakelijk, maar kost bijna niks
o Diamanten zijn niet noodzakelijk, maar wel duur
Dat heeft te maken met het economische perspectief. We willen allemaal zoveel (wants). We hebben
resources/middelen nodig om aan die behoeften te voldoen. Je kunt het maar 1x gebruiken.
Vanwege de schaarsheid moet je keuzes maken. Door schaarste zijn we verplicht keuzes te maken.
3
, Economisch perspectief
• Er is teen evenwicht tussen wat je wil hebben en de
middelen die je hebt om dit te krijgen
• Keuzes maken is noodzakelijk
Rationeel gedrag
• Representatieve agent zal zich rationeel gedragen:
o Individuen zijn doel-georiënteerd
o Keuzegedrag van individuen is consistent
o Individu kan alternatieven rangschikken
a. Volledigheid van alternatieven: a> b OF b> a OF a = b
Ik heb liever een banaan dan een appel, of liever een appel dan een banaan, of ze
zijn gelijk.
b. Transitiviteit van alternatieven: als a> b en b> c, dan a> c
Als je een appel boven een banaan verkiest en een banaan boven een citroen, dan
verkies je een appel boven een citroen. C kan niet beter zijn dan A.
Nog een keer Adam Smith: ‘’Een onzichtbare hand' die op een wonderlijke manier egoïsme van een
ondeugd in een deugd zou kunnen veranderen. Een zakenman is misschien van plan zijn eigen gewin
te behalen, maar daarbij werd hij 'geleid door een onzichtbare hand om een doel te promoten dat
geen deel uitmaakte van zijn bedoeling. ... Door zijn eigen belang na te streven, promoot hij dat van
de samenleving vaak effectiever dan wanneer hij echt van plan is dit te promoten."
Matchfixing tennis of darts?
Sabotagesoftware auto-industrie?
Rationeel gedrag wordt vaak geïnterpreteerd als zijnde over eigenbelang en egoïstisch gedrag
Goede doelen (Australië). Een keuze van een ander beïnvloedt mijn welvaart. Mensen sturen geld
naar Australië om koala’s te redden. Dit kan rationeel zijn. Als je dat geld stuurt, dan stel je dit bijv.
boven uit eten gaan. Je kunt nog steeds consistent zijn hierin. Egoïsme is niet gebonden aan
consistent zijn. Er kunnen verschillende motieven in rationaliteit en consistentie zijn.
4