Leerdoelen Inleiding Methodisch Werken
Onderwerp 1: Algemene kennis agogiek
1a1 Je kent de kenmerken van agogiek
Agogiek houdt zich bezig met verandering. Een agoog probeert altijd iemand te beïnvloeden
en te veranderen. Agoog moet aan volgende kenmerken voldoen:
1. Het gaat om een psychosociale verandering -> gevoelens, houding, attitudes,
gedachten, fantasieën enz. van individuele mensen. Ook normen, waarden en
communicatie in een groep
2. De beïnvloeding vindt beroepsmatig plaats -> verandering proberen te
bewerkstelligen, nadrukkelijk op grond van het beroep wat je uitoefent (ook
vrijwilligers)
3. De beïnvloeding is doelgericht -> verandering moet bedoeld zijn
4. De veranderaar werkt systematisch -> weet wat hij/zij doet
5. De beïnvloeding vind bewust plaats -> open en eerlijk
6. De verandering wordt door de betrokkenen gewenst -> meestal ook door agoog
gewenst, anders dn bv reclame, daar alleen belang producent voorop
7. De beïnvloeding wordt vrijwillig ondergaan -> discussie: gedwongen opname, via
regering, voorlichtingen.
8. De beïnvloeding is niet wederzijds -> van de agoog naar de ander
9. Het gaat om (jong)volwassenen -> kinderen is pedagogiek
1b1 Je kent de interventieniveaus
Microniveau: individuen en (kleine) groepen
Mesoniveau: organisaties en kleine samenlevingsverbanden (buurten)
Macroniveau: grote samenlevingsverbanden of de maatschappij als geheel
1b2 Je kunt de interventieniveaus toepassen op een casus
Individu: aspecten: gevoelens, houding ten opzichte van mensen en dingen, persoonlijke
ervaringen, gedrag, zelfbeeld, identiteit, ambitie, overtuigingen, behoeften, verlangens.
Groep: verzameling mensen die elkaar kennen, met elkaar omgaan en herkenbaar zijn als
bij elkaar horend (echtpaar, gezin, team, klas). Aspecten: jaloezie, communicatie,
vriendschap, besluitvorming, onderling vertrouwen, enz.
Organisatie: bestaat uit individuen en groepen (ziekenhuis, fabriek, school,
kerkgemeenschap, sportvereniging). Anoniemer dan groep. Communicatie formeel.
Aspecten: hiërarchie, belangstellingen, besluitvormingsprocedures, geschreven regels,
formele posities.
Grotere samenlevingsverband: grote, doorgaans anonieme verzameling mensen die een
of meerdere gemeenschappelijke kenmerken hebben. Niet duidelijk wie er wel of niet toe
behoort. Samenstelling wisselt constant. (aantal volwassenen, rokers, bejaarden enz.)
Communicatie anoniem en via massamedia. Aspecten: maatschappelijke normen en
waarden, eigen (sub)cultuur.
Onderwerp 2: Individuele veranderingen
2a1 Je weet wat de redenen zijn om tot verandering te komen
Eigen ontwikkeling -> door eigen ervaring anders gaan denken
Idealen -> door eigen inzicht/mening dingen veranderen (bv iets lezen in artikel)
Innerlijke drang -> verandering kan spanning teweeg brengen, maar ook het
bevredigende gevoel van vooruitgang en groei/ willen groeien (grenzen kennen en
verleggen)
Onvrede met de bestaande situatie -> verandering uit ongenoegen (negatief)
Informatie in strijd met het gedrag -> overtuigt van informatie, hierdoor veranderen
, Geheel nieuwe informatie -> nieuwe informatie, waardoor bewustwording plaatsvindt
en persoon anders gaat denken
Verwachtingen van anderen -> je gaat je aanpassen aan de verwachtingen van
anderen
Belangen -> redenen om iets hogers/beters te behalen
Bedreiging van buitenaf -> als je niet verandert, behaal/krijg je iets niet, dus
veranderen
(Plotselinge) wijziging in omstandigheden -> aan nieuwe situatie aanpassen
Indrukwekkende of confronterende ervaringen -> sommige ervaringen zo indringend
dat je (leven) er door verandert. Of soort bekering en anders gaan denken
2b1 Je kent de lagen in de persoonlijkheid
Alles wat je weet, gedachtewereld, gedrag, gevoelens, behoeften, opvattingen,
overtuigingen, verwachtingen, wensen, ervaringen, het voel dat je over jezelf hebt, attitudes
(houding die je ten opzichte van iets of iemand hebt, bv abortus, koningshuis, enz.)
Oppervlakkige veranderingen makkelijker te bereiken, persoonlijkheid niet door in gevaar.
Dieper gaande veranderingen moeilijker te bereiken, maar wanneer de verandering
plaatsvindt, is deze veelal steviger opgenomen: geïnternaliseerd (eigen gemaakt, deel van
jezelf)
2b2 Je weet hoe veranderingen in de persoonlijkheid doorwerken op de identiteit
Door het constante in onze persoonlijkheid bezitten we onze identiteit. Het besef van
identiteit brengt een gevoel van eigenwaarde mee, dit is ook tevens je zelfbeeld. Het is de
bril waarmee je naar de werkelijkheid kijkt en zo ook betekenis voor je krijgt. Alles wat het
gevoel van eigenwaarde of het evenwicht kan aantasten, vormt een (psychische) bedreiging.
Wanneer het evenwicht gemakkelijk onderuitgehaald kan worden, noemen we de
betreffende persoon kwetsbaar. Gelijk blijven geeft zekerheid, terwijl verandering bedreigend
kan werken. Daarom zijn mensen als het ware gewapend tegen invloeden van buiten en
bestaat er weerstand tegen verandering. Uit evenwicht leidt tot spanning (stress). Negatieve
spanning tussen feitelijke en gewenste situatie noem je frustratie.
2c1 Je kent de afweermechanismen
Rationalisatie -> bedenken ‘rationele’ argumenten om situatie of beslissing (meestal
achteraf) te rechtvaardigen. Beter aanvaardbaar maken genomen beslissing of
bestaande situatie
Verdringing -> wegstoppen van bedreigende of negatieve gevoelens. Hierdoor
kunnen gebeurtenissen uit geheugen verdwijnen
Ontkenning -> stap verder dan verdringing: gebeurtenis of situatie wordt
tegengesproken
Agressie -> buiten verhouding kwaad worden als psychisch evenwicht wordt bedreigd
op degene die evenwicht verstoort of willekeurig persoon
Verschuiving -> negatieve gevoelens die worden geuit tegen iemand (of iets) anders
dan op wie ze eigenlijk gericht zijn
Vermijding -> het zoveel mogelijk ontlopen van situaties die bedreigend zijn
Overdekking door het tegendeel -> bedreigende gevoelens kunnen soms verborgen
worden door ze te overschreeuwen met een uiting van het tegengestelde gevoel
(verliefde puber gaat klieren: overdekt gevoel)
Projectie -> eigen problemen en gevoelens aan anderen toeschrijven (zeggen: ‘Hij
mag mij niet’ als je hekel hebt aan iemand, dus je geeft ander ‘schuld’)
Regressie -> terugval naar eerder, meestal kinderlijk gedrag
Diskwalificatie -> het verdacht maken van iets, of vooral van iemand. Degene die
wordt gediskwalificeerd verliest het recht van spreken en wat diegene zegt wordt dan
ongevaarlijk. (bijv. zeggen als je je bedreigt voelt door opmerking collega: ‘zij is zelf
hartstikke onbetrouwbaar, zij is zo stom om…’)