1
WEEK 2 (Neuro)psychological models
Moss & Dyer (2010). Chapter 3: Understanding addictive behaviour as a learned phenomenon
Doel van het hoofdstuk: een van de dominantie benaderingen naar het onderzoek en de behandeling van
verslaving is de conceptualisatie als een leerproces. Verslaving wordt gezien als iets wat wordt geleerd en kan
daardoor ook worden afgeleerd. In dit hoofdstuk wordt deze benadering uitgelegd ten aanzien van de ontwikkeling
van verslaving, verklaringen van tolerantie en ontwenningsverschijnselen, het belang van sociale leermodellen en
ook worden de klinische en praktische implicaties van leertheorieën gegeven.
Learning theory
Leertheorieën suggereren dat gedrag begrepen kan worden aan de hand van beloningen en straffen die
individuen gedurende hun leven ervaren als reactie op de dingen die ze doen. De wereld manipuleert onze
acties zodanig dat we ernaar neigen om gedragingen te vertonen die ervoor zorgen dat we krijgen wat we
willen (beloningen) en gedragingen vermijden die negatieve uitkomsten hebben (straffen).
Operant conditioning: operante conditionering is het proces waarbij verschillende beloningen en straffen
de kans laten toenemen of afnemen dat een individu een bepaalde actie in de toekomst zal herhalen.
Beloningen, ook wel reinforcements, kunnen twee vormen aannemen: 1) positive reinforcement (= het
verhogen van gedrag door een beloning te geven, waardoor een beloningspad geactiveerd wordt) en de
kans verhoogd dat het gedrag opnieuw te vertonen en 2) negative reinforcement (= het weghalen van
een onplezierige stimulus en dus niet het toevoegen van een positieve. De kans op herhaling van het
gedrag neemt toe, omdat iets negatief wordt weggehaald. Een voorbeeld van positive reinforcement is als
je de eerste keer gaat gokken en meteen een hoge en onmiddellijke beloning krijgt en een voorbeeld van
negative reinforcement is het gebruiken van een paraplu wanneer het regent. Bij verslaving zijn
ontwenningsverschijnselen een voorbeeld van negative reinforcement: het weer gebruiken van het
middel zorgt voor verlichting van de vervelende ontwenningsverschijnselen, zoals misselijkheid. Operante
conditionering heeft ook betrekking op straffen, welke zorgt voor een afname van de kans dat bepaald
gedrag voorkomt om toekomstige straf te vermijden. Contiquity (contiguïteit) heeft betrekking op de
aangrenzendheid of nabijheid van een beloning of straf. De prettige gevolgen van middelengebruik treden
vrijwel meteen op (bijv. ontspanning) en zijn dus ook duidelijk gelinkt aan het gebruik, terwijl de nadelige
gevolgen (bijv. gezondheidsproblemen) vaak pas veel later optreden na het middelengebruik. Hierdoor
zorgen deze dreigende nadelige gevolgen vaak niet voor het stoppen van het verslavingsgedrag. Bepaalde
routes van administratie zorgen voor nog meer contiguïteit bij bepaalde middelen, waardoor ze dus een
sterker reinforcing effect hebben.
Classical conditioning: klassieke conditionering heeft betrekking op het associëren van stimuli met elkaar
wanneer deze vaak samen voorkomen (denk aan Pavlov experiment), onafhankelijk van of deze stimuli
causaal met elkaar verbonden zijn. Ten aanzien van middelengebruik zijn er veel dingen geassocieerd met
verslavingsgedragingen die potentieel geassocieerd kunnen worden met het daadwerkelijk vertonen van
het gedrag en de effecten van middelengebruik. Het zien van een naald kan bijvoorbeeld bij een
drugsgebruiker geassocieerd worden met een naald of voor een gokverslaafde kan de salarisuitbetaling
gokgedrag uitlokken.
Conditioned drug response
Tijdens de periode van drugsgebruik worden kenmerken van de omgeving (mensen, plaatsen, emotionele
staten) geassocieerd met drugsgebruik via klassieke conditionering. Wanneer men dan weer in zo’n
omgeving is na het stoppen met gebruiken, kunnen deze kenmerken zorgen voor craving en de behoefte
om te gebruiken.
Behandeling van verslaving vereist vaak een periode van detoxificatie van het middelen. Dit wordt meestal
gevolgd door een vorm van rehabilitatie. Na de behandeling kan de cliënt onverwachte episodes ervaren
met de plotselinge behoefte om te gebruiken. Deze behoefte kan paradoxaal zijn: ze hebben mogelijk vele
redenen om abstinent te blijven maar de behoefte kan plotsteling opkomen. Het bovenstaande suggereert
dat er onvrijwillige factoren betrokken zijn en dat leren geproduceerd door herhaaldelijk drugsgebruik
mogelijk een rol speelt in het mechanisme van terugval.
Het is waarschijnlijk meer succesvol om te stoppen wanneer je weggaat uit de omgeving van waarin het
drugsgebruik plaatsvond. De omgeving of situatie kunnen ook zorgen voor verschillen in drugsgebruik. In
de ene omgeving kan het waarschijnlijker zijn dat degene nog een keer gebruikt dan in de andere. Ook kan
iemand in de ene omgeving meer voelen van de substantie dan in de andere omgeving, ondanks dezelfde
dosis.
, 2
Studies of conditioning phenomena
Wanneer een persoon klaar is met zijn behandeling kan het zijn dat hij ontwenningsverschijnselen ervaart,
ondanks dat hij fysiek niet meer afhankelijk is van het middel. Deze symptomen maken het waarschijnlijker
dat het middelengebruik voortzet of weer wordt opgepakt. Dit wordt conditioned withdrawal genoemd,
wat dus betekent dat omgevingsstimuli kunnen via klassieke conditionering zorgen voor het opwekken van
de tekenen en symptomen van ontwenning. Dit kan zorgen voor opwekken van terugval in een abstinente
gebruiker.
Categories of conditioned responses: uit onderzoek blijkt dat stimuli uit de omgeving zowel de behoefte
om drugs te gebruiken kunnen opwekken, maar ook tekenen en symptomen van de drugs en zelfs
ontwenningsverschijnselen van de drugs. Deze reacties lijken aangeleerd of geconditioneerd en niet enkel
het gevolg van directe farmacologische effecten. Deze reacties worden geclassificeerd als drug-opposite
conditioned responsed (CRs) (bijv. ontwenning en conditioned tolerance) en drug-like CRs (bijv.
geconditioneerde euforie (the needle freaking phenomenon) en placebo effecten van middelen).
o Drug-opposite CRs: effecten voorafgaand an het gebruiken van de drug om de effecten
van middelen af te zwakken. Bijvoorbeeld verlaging van huidtemperatuur voor het injecteren
van opioïden. Drug-opposite CR’s kunnen ontwenningsverschijnselen nabootsen, gezien ze
het effect van een drug beperken. Dit wordt ook wel geclassificeerd als een soort tolerantie
en deze vorm van geconditioneerde reacties kunnen bijdragen aan terugval. Bijvoorbeeld
bij een omgeving waar ze vroeger gebruikten of drugs kochten. Ze voelen ineens een gevoel
van angst en ziekig, wat normaal voorafging aan gebruik. Hierdoor ervaren ze craving om
te gebruiken.
Conditioned withdrawal: wanneer iemand abstinent wordt en ontwenningsverschijnselen
ervaart, gebeurt dit veel op een dag. Er worden dus veel dingen geassocieerd met die
verschijnselen. Hierdoor kan men dus later die verschijnselen krijgen bij het ervaren van
een associatie.
Conditioned tolerance: geconditioneerde reacties, welke tegengesteld zijn aan de
effecten van drugs, dragen mogelijk ook bij aan de ontwikkeling van tolerantie (= een
vermindering in de sterke van de effecten van een middel bij herhaaldelijke
toediening/inname). Drug-opposite geconditioneerde reacties gaan de verwachte effecten
van de drug tegen. Wanneer de drug wordt toegediend zal het individu geconditioneerde
tolerantie aan het middel vertonen. Echter, wanneer de geconditioneerde reactie
geactiveerd wordt maar er wordt geen middel toegediend, dan kan ontwenning ervaren
worden. Situatie specifieke tolerantie kan geschermen tegen een overdosis. Wanneer
een persoon in een nieuwe omgeving komt en daarin middelen gebruikt, wordt het risico
op een overdosis vergroot. De mate waarin tolerantie verklaard kan worden door klassieke
conditionering is mogelijk beperkt en verklaard uiteraard niet het gehele effect van
tolerantie
o Drug-like conditioned responses: sommige geconditioneerde reacties treden op in dezelfde
richting als het geobserveerde drugseffect. Een klassiek voorbeeld is het needle freaking
phenomenon wat geobserveerd wordt onder heroïnegebruikers. In situaties waarin heroïne niet
beschikbaar is gaan sommige mensen die afhankelijk zijn van heroïne een ritueel aan om de
naalden voor te bereiden, maar in plaats van het gebruiken van de drug injecteren ze een andere
substantie (bijv. saline zoutoplossing). Ze rapporteren een milde high, laten fysiologische tekenen
zien en ervaren een afname van ontwenningsverschijnselen. Hieruit blijkt dat de reactie van het
lichaam dus geconditioneerd is.
Social learning theory
Sociale leertheorie heeft ten opzichte van de algemene leertheorie een meer recent perspectief op
verslavingsgedrag en breidt deze theorie ook uit. De algemene leertheorie focust meer op
omgevingsfactoren die gedrag veroorzaken en de sociale leertheorie betrekt ook intra-individuele factoren.
Deze theorie wil daarnaast gedrag kunnen begrijpen aan de hand van interne en externe oorzaken, terwijl
de algemene leertheorie en het behaviorisme de mens zien als passieve ontvanger van
omgevingsinvloeden. De sociale leertheorie bekijkt het vanuit een vorm van reciprocal determinism (= de
omgeving kan ons beïnvloeden, maar wij kunnen ook de omgeving beïnvloeden). Leren kan daarnaast
gezien worden als iets wat altijd gebeurd in een sociale context en we moeten leren begrijpen hoe de
sociale context beïnvloedt wat er geleerd wordt.
Hoofdprincipes van de sociale leertheorie: 1) leren kan plaatsvinden door middel van de observatie van
anderen (modelling/vicarious learning), 2) leren is niet per se gelinkt met gedrag, 3) beloningen en straffen
zijn indirecte factoren in het leerproces en 4) verwachtingen van een beloning of straf kan net zo krachtig
zijn als motivator voor gedrag dan een daadwerkelijke beloning of straf.
, 3
Self-efficacy and addictive behaviour: self-efficacy beschrijft de mate waarin een individu zich
competenent of capable voelt voor het uitvoeren van een actie. Self-efficacy ideeën worden aangeleerd
door middel van eerdere ervaringen, zowel directe als indirecte. Ten aanzien van verslaving zouden self-
efficacy ideeën de kans voorspellen op het opgeven van verslavingsgedrag, net zoals de kans van succes.
Dit wordt het abstinence violation effect (AVE) genoemd en het is een belangrijk aspect van
terugvalpreventie. omschrijft effecten en consequenties van falen om te stoppen. Het AVE kan ervoor
zorgen dat een persoon terugvallen als een ramp ervaart en hierdoor ook extreem negatieve emoties
ervaart. Belangrijk om te leren omgaan met terugval, aangezien deze vaak voorkomen. Hiermee kan
voorkomen worden dat hun gevoel en self-efficacy drastisch dalen. Er zijn vijf types van self-efficacy welke
belangrijk zijn voor de preventie en behandeling van verslavingsgedragingen.
Self-efficacy (SE) type Belangrijk voor Beschrijving
Resistance Preventie Vermijden van verslavings-gedrag, bijvoorbeeld peer pressure. Lage
weerstand SE zou de aanvang van middelengebruik voorspellen
Harm-reduction Preventie Het verminderen van risico’s die geassocieerd zijn met gebruik, na
het gebruik of het betrokken raken bij het gedrag heeft al
plaatsgevonden. Interventies gericht op het verhogen van harm-
reduction SE suggereren dat dit bij kan dragen aan vermindering
van consumptie van middelen
Action Behandeling en Vertrouwen in je eigen vermogen om de benodigde acties die nodig
terugvalpreventie zijn voor abstinentie nadat verslavingsgedrag is ontstaan.
Correspondeert met de individuele motivatie voor abstinentie
Coping Behandeling en De mate waarin een individu zich capabel voelt om te kunnen
terugvalpreventie omgaan met hoog-risico situaties
Recovery Behandeling en Hoe een individu een gebruikersepisode of een terugval ervaart
terugvalpreventie gedurende herstel en hun ideeën over hun vermogens om hiermee
om te gaan. Lage-recovery SE kan leiden tot een individu die zich
niet in staat voelt om te kunnen omgaan met kleine episodes
gedurende abstinentie, zichzelf daarvan de schuld geven, wat weer
de kans verminderd op toekomstige abstinentiepogingen
Expectancies and addictive behavior: we gebruiken onze verwachtingen om voorspellingen te maken over
ons gedrag, en onze verwachtingen worden gestuurd door eerdere ervaringen die optraden als gevolg van
onze acties en observaties. Verwachtingen en self-efficacy zijn sterk gecorreleerd. Een roker kan
bijvoorbeeld geloven dat stoppen met roken zal leiden tot een betere gezondheid, maar er alsnog niet in
geloven dat het voor hem mogelijk is om te stoppen met als gevolg dat hij het ook niet zal proberen. Ook
kan de waarde van de verwachting, de expectancy value een rol spelen. Iemand kan geloven dat roken
voor een betere gezondheid zorg, geloven dat hij dit kan, maar de betere gezondheid niet heel belangrijk
vinden.
Chapter summary
Zowel de algemene leertheorie als de sociale leertheorie zeggen dat verslavende gedragingen aangeleerd zijn. De
leertheorie verklaart verslavende gedragingen als simpele stimulus-response gedragingen, zonder cognitieve
verwerking hierbij te betrekken. De sociale leertheorie spreekt de algemene leertheorie niet tegen, maar voorziet
een betere manier waarop de ontwikkeling van verslavingsgedrag begrepen kan worden Namelijk door individuen,
hun percepties en cognitieve verwerkingen mee te nemen.
Moss & Dyer (2010). Chapter 5: Understanding the automaticity of addictive behaviors
Doel van het hoofdstuk: dit hoofdstuk gaat in op dat elk gedrag wat een persoon vertoond, ook
verslavingsgedrag, tot een bepaalde mate ‘gekozen’ is door het individu. De besproken theorieën geven een beeld
over de factoren die de controle van een individu over hun eigen gedrag kunnen beperken. In dit hoofdstok wordt
ingegaan op 1) de rol van keuzes en het maken van beslissingen bij verslavingsgedrag, 2) hoe dual system models
van cognitieve verwerking gebruikt kunnen worden om verslavingsgedrag te begrijpen, 3) theorieën en bewijs
welke suggereren dat automatische, onbewuste processen essentieel zijn in het begrijpen van de ontwikkeling en
het behoud van verslavingsgedrag en 4) het nut van dit relatief nieuwe onderzoeksveld in het ontwikkelen van
nieuwe interventies.
, 4
Dual systems theory and behaviour
De dual systems theory van cognitief functioneren suggereert dat onze cognitieve processen verdeeld
worden tussen twee systemen. Systeem 1, welke bestaat uit automatische processen en systeem 2,
welke bestaat uit gecontroleerde processen.
Automatische processen (onbewust) staan tegenover gecontroleerde processen (bewust).
Automatic cognitive processing: automatische processen, welke binnen systeem 1 plaatsvinden, zijn
processen die gebeuren buiten het bewustzijn om van het individu en daardoor ook niet direct door het
individu onderzocht kunnen worden. Bij automatische processen reageert men op stimuli zonder dat we dat
doorhebben, wat sterk bewijs is voor automatische cognitieve processen. Automatische processen zijn
vaak snel, getriggered door de omgeving en hebben geen betrekking op (of vereisen geen) cognitieve
controle en monitoring.
Controlled cognitive processing: gecontroleerde cognitieve processen vinden plaats binnen systeem 2 en
heeft betrekking op ons bewuste denken. Gecontroleerde cognitieve processen leunen sterk op onze
investering van onze aandacht en bewuste monitoring. De twee systemen zijn interdependent (onderling
afhankelijk) van elkaar, wat bijvoorbeeld geïllustreerd kan worden met rekensommen.
Dual systems theory: deze theorie stelt
dat er een automatisch systeem, systeem
1, bestaat en een gecontroleerd systeem,
systeem 2. Belangrijke kenmerken van
het model:
o Input komt altijd binnen via
systeem 1
o Systeem 1 is in staat om reacties
te produceren zonder systeem 2
daarbij te betrekken
o Systeem 2 is afhankelijk van de input van systeem 1, dus gecontroleerde reacties van systeem 2
worden ook door systeem 1 beïnvloed
o Systeem 2 processen hebben een wederkerig effect op de inhoud van systeem 1
Systeem 1 probeert informatie te contextualiseren, wat betekent dat oude regels en gedragingen
gegeneraliseerd worden naar nieuwe situaties die misschien abstracte, decontextualiserend denken nodig
hebben. Decontextualiserend denken wordt cognitive decoupling genoemd en dit is het proces waarbij
mensen hypothetisch nadenken over de wereld. Hierdoor kunnen voorspellingen gemaakt worden over de
toekomst. Op deze manier kunnen denken vereist het bestaan van systeem 2.
Denken via systeem 1 kan tegen ons werken wanneer we onze keuze laten beïnvloeden door irrelevante
informatie van eerdere ervaringen. Fundamenteel gezien zijn we cognitive misers wat betekent dat we
ernaar neigen om inspannend denken (systeem 2) te vermijden indien mogelijk.
Vele tekortkomingen van het automatische systeem 1 worden enkel duidelijk in de context van ‘onnatuurlijke’
eisen. In vele situaties kan systeem 1 ons efficiënt begeleiden door ons dagelijks leven zonder problemen
te veroorzaken. In het geval van verslavingsgedrag zijn onze cognitieve informatiesystemen niet in staat
om ons te beschermen tegen schade.
Dual systems theory and addictive behaviour
Tiffany’s craving model:
o Dit model beoogd te verklaren waarom craving optreedt en hoe het gerelateerd is aan toekomstig
gebruik, waarbij een dual systems framework van automatisch en gecontroleerde
verwerkingsmechanismes een rol spelen. Ze beargumenteerde dat afhankelijkheid een vorm is van
automatisch gedrag en dat voortgezet gebruik van middelen over tijd leidt tot de ontwikkeling van
een automatische drug-use representations in het geheugen. Dit zijn simpelweg de kennis of
mentale schema’s die gerelateerd zijn aan het gebruiken van drugs. De behoefte om te willen
gebruiken kan ook onbewust plaatsvinden. Volgens dit model begint verslavingsgedrag als iets wat
bewust denken vereist (en dus inspanning) en wordt het later steeds automatischer en minder
inspanningsvereisend.
o Tiffany beargumenteerde dat craving bestaat uit twee componenten: een automatisch en een
gecontroleerd component:
Automatisch craven: de activatie van drug-use representations or schema’s uit het
geheugen welke leiden tot drugsgebruik. Dit hoeft niet bewust te zijn en kan worden
ervaren als onopgemerkte dwang om te gebruiken
Gecontroleerde craving: intens gevoel van het willen en nodig hebben van iets, wat vaak
samengaat met negatieve emotionele reacties. Volgens Tiffany komt deze vorm voor
wanneer een obstakel de doelen van automatisch craven voorkomt (bijv. geen toegang