Hoofdstuk 1: Inleiding
Adolescentie: periode tussen kinderjaren en volwassenheid.
- Er doen zich veel ontwikkelingen voor.
- Jongeren krijgen met diverse uitdagingen te maken.
- Er is sprake van verhoogde kwetsbaarheid en spanningen.
- Biologisch rijpingsproces (hormoonhuishouding en hersenen).
- Ontwikkelingen in verstandelijk functioneren en morele denken.
- Uiterlijk verandert, contact met ouders veranderd, psychoseksuele ontwikkeling. De
ontwikkelingen hangen samen: geïntegreerd in zelfbeeld, wie ben ik.
Erikson (68): centrale ontwikkelingstaak: ontwikkelen eigen identiteit. Belangrijke rol zijn reacties van
mensen met wie jongeren relaties onderhouden. Ze willen zich erkent en herkent voelen.
Bij jongeren met een hogere opleiding duurt de overgang naar geïnstitutionaliseerde volwassenheid
langer, omdat ze langer studeren en daarom langer thuis wonen.
Discrepantie tussen geacht worden vroeg zelfstandig te zijn, anderzijds pas laat de middelen hier
voor te hebben.
Mofitt(93): deze discrepantie lijdt tot probleemgedrag
Arnett (2007: jongeren in westerse landen nemen langer deel aan onderwijs en gaan later werken.
Blijven langer thuis en later een relatie = ruimte om te experimenteren verlengde adolescentie:
emerging adulthood/ontluikende volwassenheid.
Transitional care: 18 jaar is geen scherpe grens voor gezondheidszorg.
Leeftijdsaanduidingen: zijn slechts benaderingen, wat er gebeurt met een jongere zegt meer over de
fase waarin hij zich bevindt dan de precieze leeftijd.
- Vroege adolescentie tussen 10 -13
- Midden adolescentie tussen 14 – 18
- Late adolescentie tussen 19 – 22
Emerging adulthood eindigt als volwassen rollen zijn opgenomen: wat vaak rond 25 gebeurt is.
1.2 Pubertijd en adolescentie
Puberteit : proces van geslachtsrijp worden, inclusief hormonale ontwikkelingen veranderingen in
gedrag en stemmingen = Puberen
Cyclisch proces: hormonale veranderingen leiden tot ander gedrag en dit gedrag kan weer aanleiding
zijn tot veranderen hormoonhuishouding.
Diverse definities, vaak zegt men: adolescentie begint in biologie en eindigt in cultuur: het begin van
de adolescentie wordt afgemeten aan objectief waarneembare biologische verschijnselen, zoals
fysiologische veranderingen die uiteindelijk de geslachtsrijpheid veroorzaken of de versnelling van
de lengtegroei. Cultuur als einde van de adolescentie verwijst naar het bereiken van de
volwassenheid, waarin nieuwe taken centraal staan: het aangaan van persoonlijke, intieme relaties
en de zorg voor de volgende generatie.
Maar:
- Hormonale veranderingen beginnen al veel vroeger, ver voor waarnemen lichamelijke
verschijnselen.
- Psychisch ontwikkelingsproces loopt niet altijd synchroon met lichamelijke rijping
- Aan het begin van adolescentie al belangrijke veranderingen die sociaal/cultureel bepaald
zijn.
1
,Sociale en culturele aspecten bepalen in grote mate hoe de adolescentie wordt afgebakend.
Tiener is een leeftijdsaanduiding. Volgens Van Dale is iemand een tiener tussen zijn tiende en
twintigste jaar. In de volksmond wordt een tiener vaak beschouwd als iemand in de leeftijd van
dertien tot negentien jaar. Dit zijn doorgaans de jaren die overlappen met de adolescentie.
Jongvolwassene: iemand in de leeftijd tussen adolescentie en volwassenheid, ook wel aangeduid
met late adolescentie.
Jeugd is een bredere term en staat voor het tijdperk van het jong-zijn, de leeftijd tot de
volwassenheid. De adolescent valt dus per definitie onder ‘de jeugd’ en doorgaat verschillende fasen
als puber, tiener en jongvolwassene gedurende deze periode.
1.3 Een moeilijke leeftijd?
Storm and Stress: refereert naar de opvatting dat de adolescentie een periode is van grote
emotionele beroering en opstandigheid.
Deze opvatting kent inmiddels veel kritiek omdat het een periode is die voor bijna iedereen wel wat
stress oplevert, maar waar ook bijna iedereen uiteindelijk goed doorheen komt.
Bij de interpretatie van gedragingen en emoties tijdens de adolescentie moet met de volgende zaken
rekening gehouden worden:
1. Onderscheid tussen eenmalige stemmingen of gedragingen en meer langdurige patronen. De
adolescentie is een periode van uitproberen. Meestal is dit onschadelijk en leidt het niet tot
langdurige problemen.
2. Onderscheid tussen spanningen behorende bij een periode waarin jongeren voor nieuwe
taken worden gesteld en spanningen als signalen dat de ontwikkeling gestoord dreigt te
raken.
3. Onderscheid tussen problemen die uit de adolescentie voorkomen en problemen die hun
wortels hebben in de periode voor de adolescentie. Veel problemen gaan weer over zonder
directe consequenties voor het verdere functioneren (adolescence-limited). Bij jongeren bij
wie dit niet het geval is was er vaak al problematiek in de periode voor de adolescentie en zal
deze problematiek na de adolescentie nog voortduren (life-course-persistent).
Ontwikkelingspsychologische kijk: de voorgeschiedenis van kind zegt veel over hoe problemen tijdens
de adolescentie moeten worden ingeschat.
1.4 Een ontwikkelingspsychologische uitgangspunt
Ontwikkelingspsychologisch gezichtspunt: onderzoek naar condities waarin
ontwikkelingsstoornissen optreden, in stand blijven of verdwijnen en op het bestuderen van intra-
individuele veranderingen: veranderingen binnen de persoon.
Verandering worden vaak opgevat als een opeenvolging van stadia of fasen. De overgang tussen
fasen moet duidelijk waarneembaar zijn.
Karakteristiek voor de fase van adolescentie:
- Het vormen van een eigen identiteit en het bereiken van autonomie ten opzichte van ouders.
- Omgaan met bepaalde innerlijk beleefde conflicten.
- Het ontwikkelen van een bepaald niveau van cognitief functioneren.
Ontwikkelingstaken: verwijzen naar de eisen en verwachtingen die binnen een bepaalde cultuur
voor een bepaalde leeftijdsgroep gelden. Sommige van deze taken hebben een universeel karakter.
Anderen hangen meer af van maatschappelijke verwachtingen.
2
,Slot (1994) uitwerking van ontwikkelingstaken; belangrijkste aspecten die jongeren in het dagelijks
leven ervaren:
- Vormgeven aan veranderende relaties binnen het gezin.
- Zorgdragen voor gezondheid en uiterlijk.
- Zinvolle vrijetijdsinvulling.
- Intimiteit en seksualiteit vormgeven.
- Participeren in onderwijs of werk.
- Vriendschappen en sociale contacten onderhouden.
- Omgaan met autoriteit.
Uitgangspunt bij ontwikkeling is dat er een samenhang bestaat tussen vroegere en latere momenten
in de ontwikkeling.
Continue: ontwikkeling gaat meestal voort in de richting die er al lang in zit.
Discontinue: momenten waarop dit proces onderbroken wordt.
Verschillende definities zijn mogelijk:
- Betrekking op processen en mechanismen: ook als is de vorm van gedrag verschillend,
dezelfde psychologische mechanismen spelen een rol: relaties zijn belangrijk maar dit uit zich
verschillend op verschillende leeftijden. Continuïteit zit dus meer in de kern van een
psychologisch verschijnsel, de gedragingen kunnen aan de oppervlakte verschillen.
- Een voorspelbaar patroon van relaties en gebeurtenissen tussen ervaringen in een eerdere
leeftijdsfase en een bepaalde uitkomst later. Continuïteit zit hier meer in de kern van de
persoon. Vroegere ervaringen voorspellen het latere functioneren (zijn twijfels over of dit
echt zo is).
Discontinue momenten treden op bij een koerswijziging. Protectieve factoren verrast door de
veerkracht waarmee kinderen/jongeren kunnen herstellen van ongunstige ervaringen.
Centrale protectieve factoren:
Sociale ondersteuning en persoonlijkheidskarakteristieken
- Blijken individuen te wapenen en te beschermen tegen moeilijkheden gedurende de
ontwikkeling, en helpen tegelijkertijd nieuwe koers uit te zetten.
- Factoren dragen bij aan vertrouwen dat moeilijkheden overwonnen kunnen worden.
- Nieuwe mogelijkheden kunnen de effecten van eerdere ongunstige condities veranderen
(plasticiteit).
- Levensgebeurtenissen op diverse momenten kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan de
ontwikkeling van jongeren.
Levenslooptrajecten: samenhang tussen opeenvolgende gebeurtenissen in een mensenleven die te
traceren valt. Grote variëteit als gevolg van mogelijkheden die zich voor doen en keuzes die gemaakt
worden.
Acceleratie: een ongunstig verlopende ontwikkeling zet zich onder invloed van bepaalde factoren
versneld in negatieve richting voort.
Ontwikkelingspsychopathologie: onderzoek naar condities waaronder stoornissen in de
ontwikkeling optreden, in stand blijven of verdwijnen en naar individuele verschillen in aanpassing
die daarbij voorkomen.
Quinton ea: onderzoek tienjarige meisjes met gedragsproblemen wees uit dat vier factoren bepaalde
in hoeverre de ontwikkeling van de meisjes in gunstige of ongunstige richting zou verlopen:
gezinsklimaat, kunnen maken van concrete toekomstplannen , keuze van vrienden, partnerkeuze
Dynamisch interactionisme (Magnusson 1990): mensen geven hun eigen omgeving vorm maar
worden ook door de omgeving vormgegeven (literatuur: transactionele modellen).
Persoonsomgeving interactie: genotype hangt samen met de omgeving:
3
,Passieve interactie: het individu krijgt de omgeving die door biologische verwanten wordt
aangeboden.
Evocatieve interactie: het individu beïnvloed een omgeving door reacties die men bij anderen
oproept.
Actieve interactie: individu selecteert een omgeving.
Tijdens adolescentie lijkt er een verandering van passieve naar actieve interacties te constateren,
komt doordat het belang van acties of keuzes van individu over levensloop toeneemt.
Het evocatieve interactietype is gedurende alle levensfasen te vinden al naar gelang uiterlijk,
temperament en intelligentie blijken individuen verschillende reacties van anderen op te roepen.
Jongeren met een bepaald soort temperament of persoonlijkheid extra vatbaar voor negatieve
omgevingsinvloeden (diathesis-stress model). Maar meer recent onderzoek laat zien dat dit ook geld
voor positieve invloeden; differential susceptibility (individueel verschillende vatbaarheid).
OF:
Tijdens de adolescentie vindt er een verschuiving plaats van passieve interacties naar actieve
interacties. Deze verschuiving wordt veroorzaakt doordat het belang van acties of keuzes van een
individu in deze periode toeneemt. Adolescenten kunnen gemakkelijker buiten het gezin een
omgeving vinden (denk aan school, studie of werk). Deze omgeving kan zowel een positieve als een
negatieve invloed hebben op het ontwikkelingstraject van de adolescent.
Hoewel het evocatieve interactietype gedurende de gehele levensloop een rol speelt, lijkt deze in de
adolescentie een belangrijkere plaats in te gaan nemen.
4
,Hoofdstuk 2: Theorieën over de adolescentie
Ontwikkeling: alle veranderingen in het menselijk gedrag die samenhangen met leeftijd
Psychologen willen drie dingen:
1. Veranderingen die zich voordoen beschrijven.
2. Veranderingen verklaren door aan te tonen welke gebeurtenissen aan de basis liggen.
3. De ontwikkeling optimaliseren door bijvoorbeeld interventieprogramma's.
Fasen adolescentiepsychologie:
1900 -1970: klassieke theorieën: onderzoek bleef beperkt tot beschrijving ontwikkeling.
1970-2000: dieper ingegaan op invloed van omgeving of context op ontwikkeling: contextuele
theorieën
Na 2000: geprobeerd tot toegepaste ontwikkelingspsychologie te komen die klemtoon legt op
positieve kwaliteiten van jongeren en hierop verder te bouwen om ontwikkeling te optimaliseren:
positive youth development.
2.2 De rol van theorieën over de ontwikkeling
Theorieën over ontwikkeling richten zich op de volgende vier vragen:
antwoorden volgens de theorie van ontwikkelingstaken
1. Wat is de onderliggende opvatting over ontwikkeling en het onderliggende mensbeeld?
Biologie en maatschappij bepalen in wisselwerking het verloop van de ontwikkeling
mensbeeld waarbij de persoon actief bijdraagt tot eigen ontwikkeling.
2. Is ontwikkeling kwantitatief of kwalitatief van aard?
Kwalitatief van aard, er dienen zich telkens andere ontwikkelingstaken aan, waardoor iedere
fase kwalitatief verschillend is van de vorige en degene die erop volgt.
3. Op welke manier dragen individu (nature) en omgeving (nurture) bij tot de ontwikkeling?
Nature en nuture
4. Wat is het eigenlijk dat zich ontwikkelt?
Het richt zich niet op 1 bepaald aspect, biologische en maatschappelijke verwachtingen
oefenen hun invloed uit op alle aspecten van psychologisch functioneren.
Theorie van ontwikkelingstaken
Is een ontwikkelingstheorie. De taken verwijzen naar een reeks opgaven die zich aandienen op een
bepaald tijdstip en die de persoon moet volbrengen in relatie tot zijn omgeving. Persoon moet
vaardigheden eigen maken om de taken te kunnen vervullen.
Goed vervuld: persoon voelt zich tevreden over zichzelf, krijgt positieve reacties, heeft meer succes
bij het aanpakken van taken die zich later in het leven aandienen
Niet goed vervuld: persoon voelt zich ongelukkig, krijgt negatieve reacties, krijgt het waarschijnlijk
met latere taken ook moeilijk.
Verschillende invloeden
- Biologische veranderingen: in de persoon als verwachting van de maatschappij. Lichamelijke
ontwikkeling zoals bereiken van geslachtsrijpheid
- Verwachting vanuit de omgeving die bijvoorbeeld vinden dat de jongere ergens aan toe is.
- De persoon zelf met zijn eigen waarden en aspiraties, wordt belangrijker naarmate de
persoon zich ontwikkelt.
Baltes et al. bieden theoretisch kader dat men kan beschouwen als uitbreiding van theorie van
ontwikkelingstaken.
Normatieve invloeden: invloeden die zijn gekoppeld aan leeftijd: biologische of omgevingsfactoren
bijvoorbeeld biologische rijping of maatschappelijke verwachtingen over aangepast gedrag.
5
, Normatief vanwege duur en vergelijkbaar voor alle mensen behorend tot dezelfde cultuur. Het
belangrijkste voor kinderen.
Invloeden gekoppeld aan geschiedenis: ook normatief, vergelijkbaar voor mensen van dezelfde
generatie. Het belangrijkste voor adolescentie en jongvolwassenen.
Invloeden die uitgaan van niet normatieve levensgebeurtenissen: biologische/omgevingsfactoren
niet gekoppeld aan leeftijd: ziekte, ongeval scheiding. Hebben meer invloed naarmate een persoon
ouder wordt.
2.3 Drie typen van theorieën over de adolescentie
Stereotype beeld jongeren: jongeren vertonen grote mate van emotionele onrust: Storm and Stress.
Schommelingen in stemming, op gespannen voet leven met ouders, risicogedrag vertonen en
delinquentie. Theorieën richten zich op de vragen of adolescentie een afgescheiden fase is en of dit
gekenmerkt wordt door Storm and Stress. De volgende theorieën geven hier antwoord op:
1. Psychoanalytische theorie (Freud)
Emoties ontwikkelen zich als eerst. Ontwikkeling wordt gestuurd door onbewuste driften, deze
komen voortdurend in conflict met beperkingen vanuit de sociale omgeving. Pubertijd is een periode
van toegenomen driften. Om deze te onderdrukken zijn er drie afweermechanismen:
- Verdringing
- Ascetisme: plezier ontzeggen uit schrik om controle over seksuele impulsen te verliezen
- Intellectualisering: belangrijke emotionele en persoonlijke conflicten worden ontdaan van
elke emotie om zo abstract karakter te krijgen.
Storm and Stress moet worden gezien als normaal verschijnsel, het niet ervaren hiervan moet niet
gezien worden als teken van aangepast functioneren.
Latere inzichten worden getypeerd als relationeel. Ontwikkeling wordt gestuurd wordt door interne
voorstellingen die we opbouwen van belangrijke personen in ons leven en ouders in bijzonder. Met
interne ouderfiguren (objecten) gaan we relaties aan, fases:
- Separatie-individuatiefase (1e tot 3e jaar): afstand van reële ouders door opbouwen interne
voorstellingen van ouderfiguren. Kind neemt fysiek afstand en wordt geheel in beslag
genomen door eigen autonome functioneren (oefenfase) en zoeken daarna weer
toenadering (toenaderingsfase). Ontwikkelen uiteindelijk interne voorstelling van
ouderfiguren en daarmee ook een primitief zelfbewustzijn.
- Tweede separatie individuatiefase (adolescentie): psychologisch/emotioneel afstand interne
voorstelling van ouders door omgang mensen buiten gezin. Jongeren ervaren tegenstrijdige
tendensen om afstand nemen van ouders en opnieuw toenadering te zoeken.
2. Sociaal-culturele theorie
Margaret Mead (1928): emoties die zich ontwikkelen en jongeren maken een periode van Storm and
Stress door wat samen hangt met de biologische veranderingen van de puberteit. De manier waarop
westerse wereld omgaat met jongeren heeft ook belangrijke invloed op emotionele onrust. Storm
and Stress wordt medebepaald door culturele factoren.
3. Cognitieve theorie (Piaget)
Kinderen en adolescenten denken op hun eigen manier; kinderen meer concreet (concreet
operationeel) en adolescenten meer abstract (formeel-operationeel). Overgang naar het formele
denken zorgt dat jongeren kunnen nadenken over hun eigen denken. Neigen tot idealisme,
ontwikkelen filosofische, ethische en politieke denkkaders.
Door formele denken ontwikkelen jongeren bepaalde misvattingen bijvoorbeeld egocentrisme
kan Storm en Stress verklaren ze denken dat hun gevoel uniek is en dat niemand hen begrijpt en
dat hen niets kan overkomen onnodige risico's nemen.
6