100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na betaling Zowel online als in PDF Je zit nergens aan vast
logo-home
Psychologie, een inleiding - Samenvatting - Zimbardo - COMPLEET €8,49   In winkelwagen

Samenvatting

Psychologie, een inleiding - Samenvatting - Zimbardo - COMPLEET

14 beoordelingen
 490 keer bekeken  65 keer verkocht

Samenvatting Psychologie, een inleiding. Hoofdstuk 1 tm 14. Zeer compleet. 8e editie (de nieuwste). Ik heb de samenvatting zo overzichtelijk mogelijk gemaakt. Hier en daar voorbeelden en plaatjes neergezet om de tekst te verduidelijken. Ik heb een 9 gehaald voor de toets.

Laatste update van het document: 4 jaar geleden

Voorbeeld 10 van de 95  pagina's

  • Ja
  • 16 september 2020
  • 16 september 2020
  • 95
  • 2020/2021
  • Samenvatting
book image

Titel boek:

Auteur(s):

  • Uitgave:
  • ISBN:
  • Druk:
Alles voor dit studieboek (533)
Alle documenten voor dit vak (1)

14  beoordelingen

review-writer-avatar

Door: rnoorman54 • 1 week geleden

review-writer-avatar

Door: sarabreuker • 1 maand geleden

review-writer-avatar

Door: semmiewoensdregt • 7 maanden geleden

review-writer-avatar

Door: ninagreve • 1 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: izzahfaerber • 1 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: martis-shadya • 2 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: semra-sunbul • 2 jaar geleden

Bekijk meer beoordelingen  
avatar-seller
sofielemmers
Psychologie – een inleiding 8e editie
Hoofdstuk 1 - Geest, gedrag en psychologische wetenschap...........................................................................3
Kernvraag 1.1 Wat is psychologie en wat niet?...................................................................................................3
Kernvraag 1.2 Wat zijn de 6 belangrijkste perspectieven van de psychologie?..................................................5
Kernvraag 1.3 Hoe vergaren psychologen nieuwe kennis?.................................................................................8

Hoofdstuk 2 – Bio psychologie, neurowetenschappen en de menselijke aard................................................12
Kernvraag 2.1 Wat is het verband tussen genen en gedrag?............................................................................12
Kernvraag 2.2 Hoe is de interne communicatie van het lichaam geregeld?.....................................................15
Kernvraag 2.3 Hoe produceren de hersenen gedrag en psychische processen?...............................................19

Hoofdstuk 3 – Sensatie en perceptie............................................................................................................ 23
Kernvraag 3.1 Hoe verandert stimulatie in sensatie?........................................................................................23
Kernvraag 3.2 Waarin lijken de zintuigen op elkaar? Waarin verschillen ze?...................................................25
Kernvraag 3.3 Wat is de relatie tussen perceptie en sensatie?.........................................................................29

Hoofdstuk 4 – Leren en omgeving................................................................................................................ 31
Kernvraag 4.1 Hoe verklaart klassieke conditionering leren?............................................................................32
Kernvraag 4.2 Hoe leren we nieuw gedrag door operante conditionering?......................................................33
Kernvraag 4.3 Hoe verklaart de cognitieve psychologie leren?.........................................................................36

Hoofdstuk 5 – Geheugen.............................................................................................................................. 37
Kernvraag 5.1 Wat is het geheugen?.................................................................................................................37
Kernvraag 5.2 Hoe vormen we herinnering?.....................................................................................................38
Kernvraag 5.3 Hoe halen we herinneringen terug?...........................................................................................40
Kernvraag 5.4 Waarom laat ons geheugen ons soms in de steek?...................................................................41

Hoofdstuk 6 – Denken en intelligentie.......................................................................................................... 42
Kernvraag 6.1 Wat zijn de bouwstenen van denken?........................................................................................42
Kernvraag 6.2 Over welke vaardigheden beschikken goede denkers?..............................................................43
Kernvraag 6.3 Hoe wordt intelligentie gemeten?..............................................................................................46
Kernvraag 6.4 Wat zijn de bouwstenen van intelligentie?................................................................................47
Kernvraag 6.5 Hoe verklaren psychologen IQ-verschillen tussen groepen?......................................................49

Hoofdstuk 7 – Psychologische ontwikkeling.................................................................................................. 50
Kernvraag 7.1 Wat kan een pasgeboren baby?.................................................................................................50
Kernvraag 7.2 Welke vaardigheden moet een kind zich eigen maken?............................................................53
Kernvraag 7.3 Welke ontwikkelingen vinden plaats tijdens de adolescentie?..................................................56
Kernvraag 7.4 Welke ontwikkelingen vinden plaats tijdens de volwassenheid?...............................................57

Hoofdstuk 8 – Vormen van bewustzijn......................................................................................................... 59
Kernvraag 8.1 Op welke wijze is het bewustzijn aan andere geestelijke processen gerelateerd?....................59

, Kernvraag 8.2 Hoe ziet de cyclus van het normale bewustzijn eruit?................................................................61
Kernvraag 8.3 Welke andere vormen kan het bewustzijn aannemen?.............................................................62

Hoofdstuk 9 – Motivatie en emotie.............................................................................................................. 64
Kernvraag 9.1 Wat motiveert ons?....................................................................................................................64
Kernvraag 9.2 Hoe worden onze motivatieprioriteiten gesteld?.......................................................................65
Kernvraag 9.3 Waar staan honger en seksuele motivatie in de motivatiehiërarchie?......................................66
Kernvraag 9.4 Hoe motiveren emoties ons?......................................................................................................67
Kernvraag 9.5 Waar komen emoties vandaan?.................................................................................................68

Hoofdstuk 10 – Persoonlijkheid: theorieën van de gehele persoon...............................................................70
Kernvraag 10.1 Door welke krachten wordt de persoonlijkheid gevormd?.......................................................70
Kernvraag 10.2 Uit welke blijvende patronen of disposities bestaat onze persoonlijkheid?.............................71
Kernvraag 10.3 Op welke manier helpen mentale processen bij het vormen van onze persoonlijkheid?.........72
Kernvraag 10.4 Welke theorieën gebruiken mensen om zichzelf en anderen te begrijpen?.............................76

Hoofdstuk 11 – Sociale psychologie.............................................................................................................. 76
Kernvraag 11.1 Hoe beïnvloedt de sociale situatie ons gedrag?.......................................................................77
Kernvraag 11.2 Het construeren van sociale werkelijkheid...............................................................................78
Kernvraag 11.3 Hoe creëren systemen situaties die het gedrag beïnvloeden?.................................................80

Hoofdstuk 12 – Psychische stoornissen........................................................................................................ 81
Kernvraag 12.1 Wat is een psychische stoornis?...............................................................................................81
Kernvraag 12.2 Hoe worden psychische stoornissen geclassificeerd?...............................................................83

Hoofdstuk 13 – Therapieën voor psychische stoornissen..............................................................................85
Kernvraag 13.1 Wat is therapie?.......................................................................................................................85
Kernvraag 13.2 Hoe behandelen psychologen psychische stoornissen?...........................................................86
Kernvraag 13.3 Hoe worden psychische stoornissen behandeld vanuit de biomedische hoek?.......................88

Hoofdstuk 14 – Stress, gezondheid en welzijn..............................................................................................90
Kernvraag 14.1 Wat veroorzaakt stress?...........................................................................................................90
Kernvraag 14.2 Wat zijn de lichamelijke effecten van stress?...........................................................................92
Kernvraag 14.3 Wie is het meest kwetsbaar voor stress?.................................................................................93
Kernvraag 14.4 Hoe kunnen we de invloed van stress op onze gezondheid verminderen?..............................94




2

, Hoofdstuk 1 - Geest, gedrag en psychologische wetenschap

Kernvraag 1.1 Wat is psychologie en wat niet?

Oudgrieks > Psyche betekent ‘geest’. -ologie betekent ‘gebied van studie’ à studie van de geest.

Psychologie is een breed veld, met vele specialismen, maar in wezen is psychologie:
De wetenschap van gedrag en geestelijke (mentale) processen.

De psychologie bestaat dus uit:
 Interne geestelijke processen (denken, voelen, begeren)
 Externe waarneembare processen (praten, glimlachen, lopen)

Een ander belangrijk aspect van de definitie heeft te maken met de wetenschap van de
psychologie. De wetenschap van de psychologie is gebaseerd op objectieve (feiten, niet
meningen), verifieerbare gebeurtenissen. Hier gaan we later verder op in.

1.1.1 Psychologie: het is meer dan je denkt

Drie soorten psychologen
(Wel overlap tussen groepen, psychologen voeren vaak verschillende functies uit).
1. Experimenteel psycholoog (onderzoekspsychologen)
Zij voeren het meeste onderzoek uit dat nieuwe psychologische kennis creëert.
Bv. De effecten van suiker op hyperactiviteit onderzoeken.
2. Docent psycholoog
Zij geven les aan studenten van bacheloropleidingen of universiteit.
3. Toegepast psycholoog
Zij gebruiken de kennis die door de experimentele psychologen zijn opgedaan, om problemen van
mensen op te lossen door middel van trainingen, ontwerpen van speciale gereedschappen of
psychologische behandelingen.


Specialisaties in de toegepaste psychologie
 Arbeids- en organisatiepsychologen (A&O psychologen)
Zijn gespecialiseerd in het aanpassen van de werkplek die de productiviteit en de arbeidsmoraal
van werknemers moet maximaliseren.
 Sportpsychologen
Zij helpen atleten hun prestaties en motivatie te verbeteren. Ze plannen trainingssessies en leren
hen om hun emoties onder druk te beheersen.
 Schoolpsychologen
Zij zijn deskundige op het gebied van lesgeven en leren. Onderwerpen zoals het leren, het gezin,
of persoonlijke omstandigheden die schoolpresentatie zouden kunnen beïnvloeden komen
aanbod. Ze richten zich op sociale omstandigheden, zoals tienerzwangerschappen of
verslavingen. Ze diagnosticeren leer en gedragsproblemen en adviseren leraren, ouders en
leerlingen.
 Klinisch psychologen en counselors
Bieden hulp aan mensen die het moeilijk hebben op sociaal en emotioneel gebied. Of helpen hen
om op het gebied van moeilijke keuzes die ze moeten maken (relatie, carrière, opleiding).
 Forensisch psychologen
Zij leveren hun psychologische expertise aan het wets- en rechtssysteem.
Bv. Ze testen gevangenen om te kunnen vaststellen of ze vrijgelaten kunnen worden of fit genoeg
zijn om voor de rechtbank te verschijnen.
 Omgevingspsychologen
Zij proberen de interactie met onze omgeving en het milieu te verbeteren.
3

, Bv. Wat heeft de invloed van groene ruimten in de binnenstad op de schoolprestaties van
kinderen?
 Gerontopsychologen
Zij helpen ouderen om hun gezondheid en welzijn te behouden en leren om gaan met leeftijd
gerelateerde problemen.

1.1.2 Psychologie is geen psychiatrie

Psychiatrie is een medisch specialisme en maakt geen deel uit van de psychologie. Zij hebben een
medische opleiding gevolgd en een gespecialiseerde opleiding in behandeling van geestelijke en
gedragsmatige problemen, vaak met behulp van geneesmiddelen. Zij richten zich op mensen met
ernstigere psychische stoornissen en doen dit vanuit een medische invalshoek. Zij zien deze
mensen als ‘patiënten’ met een geestelijke ziekte.

Psychologie gaat over het terrein van menselijk gedrag en de geestelijke processen. Van
hersenfuncties tot sociale interacties. Ze behandelen mensen van uit een psychologische
invalshoek.
De psychologie ziet de mensen als ‘cliënten’.

1.1.3 Kritisch nadenken over psychologie en pseudopsychologie

Pseudopsychologie zijn niet-onderbouwde psychologische aannamen die als wetenschappelijke
waarheden worden gepresenteerd.
Bv. Horoscopen. Het is belangrijk om vast te stellen wat feiten zijn en wat is gefantaseerd.

De 6 vaardigheden voor kritisch denken
Deze vragen zou je moeten stellen als je met nieuwe ideeën te maken krijgt.
1. Wat is de bron?
Heeft degene die de bewering doet, feitelijke kennis of advies gevraagd aan iemand met de
expertise? Zou de bron iets belangrijk te winnen hebben bij de bewering?

2. Is de bewering redelijk of extreem?
Astronoom Carl Sagan: ‘Voor buitengewone beweringen is buitengewoon bewijs nodig.’
Een snelle oplossing voor een moeilijk probleem, komt niet vaak voor. Wees kritisch en op je
hoede.

3. Wat is het bewijsmateriaal?
Anekdotisch bewijsmateriaal bestaat maar uit ervaringen van enkele mensen. Het zou te
riskant zijn om ervan uit te gaan dat wat voor enkele mensen werkt, voor iedereen zou
werken. Er is dus wetenschappelijk bewijsmateriaal nodig.

4. Kan de conclusie zijn beïnvloed door bias?
Kritische denkers kennen de omstandigheden waaronder er een grote kans op bias bestaat.
Bias is een vooroordeel, vervorming of vertekening van een situatie op basis van persoonlijke
ervaringen en waarden.

Een emotionele bias is de neiging om oordelen te vellen die gebaseerd zijn op attitudes en
gevoelens.
 Bv. Mensen hebben afkeer voor misdadigers, en reageren hierop door het willen van een
strenge aanpak voor misdadigers. Een afschrikprogramma kan als een goede oplossing
klinken voor veel mensen vanwege de strengheid ervan. Maar uit wetenschappelijk
onderzoek is gebleken dat een afschrikprogramma vaak averechts werkt.




4

, Een ander vooroordeel is de confirmation bias (bevestigingsbias). Dat is de neiging om
informatie die niet bij je opvattingen aansluit te negeren of te bekritiseren. En dat je daarom
effectief gaat zoeken naar informatie die wel bij je standpunt aansluit.
 Bv. Mensen blijven in astrologie geloven, ze onthouden voorspellingen waar ze het mee
eens zijn en vergeten de voorspellingen die niet bij ze aansloten.
De bevestigingsbias verklaart ook waarom gokkers zich de keren dat ze winnen veel beter
herinneren dan de keren dan ze geld verloren.

5. Worden veelvoorkomende denkfouten vermeden?
Verder op in het boek worden logische denkfouten besproken.

6. Zijn voor het oplossen van het probleem verschillende invalshoeken nodig?
Complexe problemen moeten vaak vanuit verschillende perspectieven bekeken worden.
Zoals psychologische invalshoeken, economische invalshoeken en sociologische invalshoeken.
Een probleem bestaat vaak uit meerdere facetten.

Kernvraag 1.2 Wat zijn de 6 belangrijkste perspectieven van de psychologie?

1.2.1 Scheiding van lichaam en geest en het moderne biologische perspectief

Elk perspectief laat een unieke verklaring zien voor menselijk gedrag. Deze perspectieven zijn ook
in combinatie te gebruiken, bepaald gedrag is niet altijd alleen te verklaren vanuit één
perspectief.

1. Biologisch perspectief
Filosoof Rene Decartes (rationalisme) had een idee wat uiteindelijke leidde tot de moderne
psychologie. ‘Een scheiding tussen de spirituele geest en het fysieke lichaam.’

Rationalisme: filosofiestroming die het denken als enige middel ziet om aan wetenschap en
filosofie te doen.
Empirisme: filosofie stroming die het denken als onnodig en storend ziet in de wetenschap en
filosofie.
Waarnemingen, ervaringen en experimenten zijn de enige ware bronnen van kennis.
Francis Bacon: “het denken vertroebelt de waarneming.”
John Locke: “de mens is bij geboorte een tabula rasa”: een ongeschreven blad dat door ervaring,
leerprocessen en opvoeding, een eigen persoonlijkheid een vaardigheden krijgt.

Het biologisch perspectief is het psychologische perspectief dat de oorzaken van gedrag zoekt in
het
- functioneren van de genen
- de hersenen
- het zenuwstelsel
- het hormoonstelsel

2 variaties op het biologisch perspectief
1) De neurowetenschap
Het vakgebied dat zich richt op begrip van hoe de hersenen, gedachten, gevoelens,
motieven, bewustzijn, herinneringen en andere mentale processen creëren.

2) Evolutionaire psychologie
Specialisme dat gedrag en mentale processen beschouwt op basis van hun genetische
aanpassingen aan overleving en voortplanting.
Ons gedrag komt dus voor een groot deel voort ui overgeërfde neigingen van onze
voorouders duizenden jaren geleden.
5

, Natuurlijke selectie: mensen die vroeger de mooiste lichamelijke en psychische
kenmerken hadden waren beter instaat zich voort te planten en hun kenmerken door te
geven.

1.2.2 Het begin van de wetenschappelijke psychologie en het moderne cognitieve perspectief

2. Het moderne cognitieve perspectief
De Duitse wetenschapper Wilhelm Wundt onderzocht of het mogelijk was om de menselijk geest
met scheikundige elementen te kunnen opbreken.

Wundt deed onderzoeken waarbij vrijwilligers hun sensorische en emotionele reacties op
verschillende prikkels moesten beschrijven, dit heet introspectie (zelfreflectie).
 Introspectie is de beschrijving van je eigen innerlijke, bewuste ervaringen. Het doorgronden
en herkennen van processen die bewust of onbewust plaatsvinden in de psyche.
Bv. Negatieve patronen herkennen d.m.v. zelfobservatie en die kun je dan veranderen.

Edward Titchener bracht de zoektocht naar de elementen van het bewustzijn naar Amerika, en
begon dit het structuralisme te noemen.
 Structuralisme is de historische stroming binnen de psychologie die de basisstructuren van de
geest en de gedachten trachtte te ontrafelen. Ze zochten naar de ‘elementen’ (onderdelen
van de geest) van de bewuste ervaring.

Er was veel kritiek op de stromingen. Hoe kan de nauwkeurigheid beoordeeld worden, want
mensen geven zelf een beschrijving van hun gedachten en gevoelens?

Het begin van de gestaltpsychologie ontstond toen er theoretici waren die het niet eens waren
met de structuralisten. Zij geloofden dat het bewust zijn veel meer was dan alleen zintuigelijke
ervaringen die gereduceerd werden tot afzonderlijke elementen. Het geheel is meer dan de som
van de delen. Ze proberen te begrijpen hoe we een geheel vormen.

William James had kritiek op Wilhelm Wundt, hij vond dat de psychologie zich moest richten op
de functie van het bewustzijn en niet alleen op de structuur van het bewustzijn. Dit leidde tot het
functionalisme.
 James vond dat de psychologie zou moeten verklaren op welke wijze mensen zich aanpassen
aan de werkelijke wereld buiten het laboratorium. Zij wilde weten hoe we de psychologie
konden toepassen om de wereld te verbeteren.

Het structuralisme en het functionalisme waren het wel eens over de introspectie. Maar omdat
dit te subjectief was duurde het lang voordat ze hun versie wetenschappelijk konden maken,
hierdoor moesten ze samenwerken met anderen disciplines. Dit vormde het cognitieve
perspectief.

In al deze perspectieven hierboven wordt ook de nadruk gelegd op het cognitieve: geestelijke
activiteiten zoals waarnemingen, interpretaties, overtuigingen en herinneringen.
 Vanuit het cognitieve perspectief zijn iemands gedachten en handelingen het resultaat van
hun waarnemingen en interpretaties van ervaringen.
Bv. De trap kraakt, je bent bang want je denkt dat er een inbreker is. Of je denkt, het is nacht, het
hout krimpt dus daarom zal de trap wel kraken en gaat lekker verder slapen.

1.2.3 Het behavioristische perspectief: nadruk op waarneembaar gedrag

3. Het behaviorisme
Het behaviorisme richt zich op oorzaak gevolg, en niet per se waarom mensen wat doen.

6

, Ze richten zich op waarneembaar gedrag. Gedrag wordt niet verklaard door iets wat binnen de
mens gebeurt, maar wat er in de omgeving gebeurt.
 Al het gedrag is aangeleerd.
 Mens wordt geboren als onbeschreven blad: tabula rasa.
 Gedrag wordt bepaald door omgeving. Ze richten zich op fysieke stimuli vanuit de omgeving
en de waarneembare reacties van de mens daarop.

Het behaviorisme richt zich niet op interne processen, zoals angst dat voor vermijding als gedrag
kan zorgen. Ze richtten zich op de manier waarop ons handelen gevormd wordt door de
consequenties ervan.
Bv. Zegt een kind eerder dankjewel (handeling) als het een beloning (consequentie) krijgt?

B.F. Skinner was een bekende behaviorist.

1.2.4 De perspectieven vanuit de gehele persoon: psychodynamisch, humanistisch, karaktertrekken
en temperament

4. Whole-person perspectief
Meerdere stromingen die de gehele mens wilden verklaren, ze willen een globaal inzicht in de
persoonlijkheid. De psychodynamische psychologie, humanistische psychologie en de psychologie
van de karaktertrekken en temperament.

Psychodynamische psychologie
Sigmund Freud zijn theorie was dat persoonlijkheid en psychische stoornissen voornamelijk
ontstaan uit processen in de onbewuste geest, en niet in het bewust zijn.

 Zijn systeem wordt psychoanalyse genoemd. Benadering die is gebaseerd op Freud, nadruk
op onbewuste processen. Psychoanalyse verijst naar zijn theorie en naar zijn
behandelmethode.

Humanistische psychologie
De humanistische psychologie legt de nadruk op de positieve kant van onze natuur: onze
mogelijkheden, groei en potentie. Onder aanvoering van Carl Rogers en Abraham Maslow.

 Er is ruimte en aandacht voor de vrije wil van de mens. Op grond van die vrije wil kunnen ze
zelf keuzes maken die je leven kunnen beïnvloeden.
 Mensen geven zelf betekenis aan hun ervaringen, ze zijn dus zelfverantwoordelijk voor hun
eigen gedrag.
 De stroming gaat er van uit dat elk mens wil groeien.
 De opvattingen die je hebt over jezelf hebben een grote invloed op je gedachten, emoties en
handelingen. En die hebben weer invloed op je ontwikkeling van je potentieel.


Psychologie van karaktertrekken en temperament
De oude Grieken zeiden dat persoonlijkheid wordt geregeerd door 4 humores (vloeistoffen):
Bloed, slijm, zwarte gal en gele gal.
 Iemands persoonlijkheid kon sanguinisch (gedomineerd door bloed) zijn, traag en
behoedzaam (slijm), melancholiek (zwarte gal), of boos en agressief (gele gal).
 Nu geloven we er niet meer in, maar hun ideeën leven voort in de psychologie van
karaktertrekken en temperament.

De ideeën van de psychologie van karaktertrekken en temperament zijn dat de verschillen tussen
mensen ontstaan uit verschillen in stabiele kenmerken en neigingen, die karaktertrekken en
temperamenten worden genoemd.

7

, Bv. Iemand die juist introvert is of extravert, dit lijkt een fundamentele eigenschap van de mens.

1.2.5 Het ontwikkelingsperspectief: veranderingen die ontstaan door nature en nurture

5. Ontwikkelingsperspectief
Nature of nurture? Wat bepaald wie we worden? Biologisch perspectief richt zich op nature,
behavioristen op nurture. Het ontwikkelingsperspectief gebruikt ze allebei.

Het ontwikkelingsperspectief zegt dat de samenwerking van onze erfelijke eigenschappen die in
onze genen zijn vastgelegd en de invloed van onze omgeving bepalend is voor onze ontwikkeling.
 Mensen denken en handelen verschillend op in bepaalde fases van hun leven.
Bv. Lichamelijk is voorspelbare ontwikkeling te zien in de groei, pubertijd en menopauze.
Psychologisch is ontwikkeling te zien in het gebruik van taal, logisch denken en het aannemen
van verschillende rollen in fases van je leven.

1.2.6 Het socioculturele perspectief: het individu in context

6. Sociocultureel perspectief
Het sociocultureel perspectief stelt het idee van sociale invloed centraal. Ze leggen de nadruk op
het belang van sociale interactie, sociaal leren en cultureel perspectief.
 Onderwerpen die aanbod komen zijn: aardig vinden, liefhebben, vooroordelen, agressie,
gehoorzaamheid.
 Ze zijn geïnteresseerd hoe deze sociale processen per cultuur verschillen: cultuur is een mix
van taal, opvattingen, gewoonten, waarden en tradities.
 Een cross cultureel psycholoog is geïnteresseerd in de manieren waarop psychologische
processen verschillen tussen mensen van verschillende culturen.

Kernvraag 1.3 Hoe vergaren psychologen nieuwe kennis?

Voordat een bewering als waar wordt gezien wordt hij eerst getest door de wetenschappelijke
methode: dat is een 4 stappen procedure voor empirisch (berust op ervaring) onderzoek van een
hypothese (idee wat nog bewezen moet worden), waarbij de omstandigheden zo zijn gekozen dat
vooroordelen en subjectieve oordelen worden uitgesloten.

 De wetenschappelijke methode is een procedure om ideeën te onderzoeken.
 Psychologie onderscheidt zich van de pseudopsychologie omdat ze hun ideeën empirisch en
op grond van eigen observaties toetsen. Empirisch onderzoek: het verzamelen van objectieve
informatie uit de eerste hand door metingen die zijn gebaseerd op sensorische (zintuigelijke)
ervaringen en observatie.
 Is het onderzoek bewezen, wordt dit een theorie genoemd. Theorie is een toetsbare
verklaring voor een verzameling feiten of observaties.

1.3.1 Vier stappen van de wetenschappelijke methode

De 4 stappen van de wetenschappelijke methode zijn:
1) Een hypothese ontwikkelen (idee wat nog bewezen moet worden, een voorspelling van de
uitkomst van het wetenschappelijk onderzoek)
2) Objectieve data verzamelen (het toetsen van de hypothese)
3) De resultaten analyseren
4) De resultaten publiceren, bekritiseren en repliceren

1) Een hypothese ontwikkelen



8

, Je wetenschappelijk onderzoek begint met het formuleren van een idee. Om je onderzoek
toetsbaar te maken moet je hypothese falsificeerbaar (weerlegbaar) zijn. Een hypothese zou niet
falsificeerbaar zijn als je alleen een waardeoordeel geeft, bv. dat suiker slecht zou zijn voor
kinderen. Als je hypothese echter luidt dat kinderen van suiker hyperactief worden, zouden we
deze kunnen onderzoeken door kinderen suiker te laten eten en vervolgens de effecten op hun
activiteitsniveau waar te nemen. Als we geen effect vinden, is de hypothese weerlegd.

Vervolgens moet de hypothese worden onderzocht, dit houdt in dat alle aspecten (variabelen),
moeten worden gedefinieerd. Deze termen noemen we dan operationele definities.

Bv. als je een hypothese stelt dat kinderen van suiker hyperactief worden. Moeten we de
woorden ‘kinderen’, ‘suiker’ en ‘hyperactief’ definiëren, om ze toetsbaar te maken.

Nu hebben we de hypothese en operationele definities beschreven. Nu moeten we het feitelijke
experiment nog uitvoeren en de sensorische bevindingen verzamelen.

2) Objectieve data verzamelen
Nu beginnen we met het empirisch onderzoek. Empirisch betekend letterlijk ‘op basis van
ervaring’.
Een hypothese empirisch onderzoeken betekend dat we zorgvuldig en systematisch bewijs
verzamelen, aan de hand van verschillende methode die zich bewezen hebben.

 Het empirisch onderzoek bestaat uit het uitvoeren van een gecontroleerd experiment.
Bij het experiment worden er 2 groepen gemaakt. De experimentele groep: zij ontvangen de
suikerhoudende drank. En de controle groep: zij krijgen kunstmatige gezoete drank.

 De onderzoeker kan 1 factor veranderen, en houdt de rest van de omstandigheden in tact. Dit
noemen ze de onafhankelijke variabele. Bv. de hoeveelheid suiker die de kinderen binnen
krijgen. Zo kunnen ze kijken of die ene factor het effect wijzigt.
 De afhankelijke variabele (de uitkomst, dat kinderen actiever worden of niet) is het gevolg
van de onafhankelijke variabele (hoeveelheid suiker).

 De groepen moeten ook juist ingedeeld zijn. Niet alle meisjes en jongen in een groep, of de
introverte en de extraverte in een groep. Randomisering houdt in dat de deelnemers per
toeval in een groep worden in gedeeld.

3) De resultaten (data) analyseren en de hypothese accepteren of verwerpen.
Nu is het tijd om met de data te analyseren. We kijken of de hypothese de test heeft doorstaan of
dat hij verworpen kan worden. Dit wordt gedaan d.m.v. wiskundige analyse. Door statistische
methode kan berekend worden of de resultaten significant zijn.

 Significant is een term die aangeeft dat het waarschijnlijk is dat het waargenomen effect niet
door het toeval is ontstaan, maar door de onafhankelijke variabele (hoeveelheid suiker) te
veranderen.
4) De resultaten publiceren, bekritiseren en repliceren
De resultaten van het onderzoek worden gepubliceerd. Critici kunnen het onderzoek gaan
toetsen door middel van replicatiestudie: ze voeren het onderzoek op nieuw uit, om te zien of ze
dezelfde uitkomsten krijgen als het oorspronkelijke onderzoek.

 Wetenschappelijke resultaten zijn altijd voorlopig. Resultaten worden altijd bedreigd door
nieuw onderzoek of naar eerder werk dat is aangetoond. De wetenschappelijke methode is
geen volmaakt systeem, maar het is de beste methode die is ontwikkeld om ideeën over de
werkelijkheid te testen.



9

, 1.3.2 Vijf soorten psychologisch onderzoek

Om een hypothese empirisch te onderzoeken maken we gebruik van wetenschappelijke
methodes. De onderzoeker kan op verschillende manieren objectieve data verzamelen. Kies de
methode die het meest geschikt is voor jouw hypothese.

De 5 soorten voor psychologisch onderzoek:
Experimenten, correlatie onderzoek, surveys, natuurlijke observaties, gevalstudie.

1) Experimenten
Experiment is een type onderzoek dat gebruikt maakt van gelijke groepen, en de omstandigheden
controleert en/of manipuleert, om zo te kijken hoe er gereageerd wordt.
 Het is de enige onderzoeksmethode die een oorzaak-en-gevolgrelatie (causaliteit) heeft.
 Men vergelijkt 2 groepen, de experimentele groep en de controle groep.

2) Correlatie onderzoek
Correlatie betekend: samenhang tussen 2 verschijnselen.
Soms is de controle die je nodig hebt voor een bepaald experiment niet haalbaar.
Bv. Je stelt de hypothese: kinderen die een zeer giftig soort verf hebben binnen gekregen
vertonen leerproblemen. Je gaat dit natuurlijk niet testen door een groep kinderen giftige verf toe
te dienen.

Je kunt op een andere manier wel te werk gaan, en dat is d.m.v. het correlatie onderzoek. Je gaat
dan opzoek naar een experiment dat onopzettelijk al ooit heeft plaatsgevonden, waar kinderen
giftige verf hebben binnen gekregen.

 Nadeel: je weet nooit zeker of de groepen die je maakt werkelijk op alle vlakken gelijk zijn. Je
kunt de proefpersonen niet in 2 groepen delen en je kunt de onafhankelijke variabele
(hoeveelheid verf) niet manipuleren.

 Je kunt dus na je experiment nooit je hypothese als waarheid zien, je kunt wel zeggen dat de
giftige verf gecorreleerd is, dat wil zeggen dat de giftige verf een samenhang vertoont met de
leerproblemen.

 Het verwarren van correlatie met oorzaak (causaliteit) is een kritische denkfout.

De mate van correlatie (de samenhang tussen 2 verschijnselen) wordt aangegeven met een getal,
dit getal noemen we de correlatiecoëfficiënt.
 De correlatiecoëfficiënt vat de samenhang tussen twee variabelen samen en ligt altijd tussen
de -1,0 en +1,0.

Geen correlatie: de variabelen tonen geen enkele samenhang. Coëfficiënt = 0.
Bv. De lichaamslengte en het gemiddelde cijfer van leerlingen van het MBO geeft waarschijnlijk
een correlatie van 0.

Positief correleren: twee variabelen vertonen samenhang en variëren in dezelfde richting.
Bv: als de scores van de ene variabele toenemen, nemen de scores van de andere variabelen ook
toe. (+0,4).

Negatief correleren: de ene variabele neemt af zodra de ander toeneemt. De variabelen variëren
tegelijk in verschillende richtingen.
Bv. Er bestaat waarschijnlijk een negatieve correlatie tussen de hoeveelheid alcohol die
eindexamenleerlingen consumeren en het gemiddelde cijfer dat ze voor een bepaald examen
halen.

10

Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!

Snel en makkelijk kopen

Snel en makkelijk kopen

Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.

Focus op de essentie

Focus op de essentie

Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!

Veelgestelde vragen

Wat krijg ik als ik dit document koop?

Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.

Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?

Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.

Van wie koop ik deze samenvatting?

Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper sofielemmers. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.

Zit ik meteen vast aan een abonnement?

Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €8,49. Je zit daarna nergens aan vast.

Is Stuvia te vertrouwen?

4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)

Afgelopen 30 dagen zijn er 67474 samenvattingen verkocht

Opgericht in 2010, al 14 jaar dé plek om samenvattingen te kopen

Start met verkopen
€8,49  65x  verkocht
  • (14)
  Kopen