Samenvatting Boek Logisch & kritisch denken
A1: Hoofdstuk 1 Inleiding: kritisch denken
1.1 Wat is kritisch denken?
Kritisch denken betekent dat je informatie niet zonder meer accepteert. Dat je in plaats daarvan
zorgvuldig nagaat of er tegen uitspraken of redeneringen iets valt in te brengen.
1.2 Is kritisch denken moeilijk?
Voorbeelden:
- Als mijn hypothese juist is, komt mijn voorspelling uit.
o Mijn voorspelling komt uit.
o Dus: mijn hypothese is juist.
- Sommige wetenschappelijke tijdschriften bevatten fouten.
o Sommige amerikaanse tijdschriften zijn wetenschappelijk.
o Dus: sommige amerikaanse tijdschriften bevatten fouten.
Beide conclusies zijn ongeldig
Eem conclusie kan geldig zijn of ongeldig. Hierboven staan twee redeneringen. Er zijn dus vier
mogelijkheden. (1.) alleen de eerste conclusie is geldig, (2.) alleen de rweede conclusie is geldig, (3.)
beide conclusies zijn geldig, (4.) beide conclusies zijn ongeldig.
Hoofdstuk 2 Argument en conclusie
2.1 Wat is een redenering?
Een redenering bestaat altijd uit minimaal 2 onderdelen. Het standpunt en het argument of de
conclusie.
Voorbeelden van redenering:
A. IJs kaatst zonlicht terug, daarom is hhet aan de polen erg koud.
B. Dat artikel kun je vertrouwen het staat in een vakblad
C. Het lijkt me verstandig aantekeningen te maken, dit is belangrijke stof.
in deze drie zinnen is telkens sprake van een argument en van een conclusie of standpunt. In zin
A luidt het argument ijs kaatst zonlicht terug. Dit argument wordt gebruikt om de conclusie te
ondersteunen het is aan de polen erg koud. In zin B is de volgorde omgekeerd. Eerst wordt een
standpunt verkondigd: dat artikel kan je vertrouwen, dan volgt het argument het staat in een
vakblad. In zin C is de volgorde dezelfde als in zin B. Het standpunt luidt het lijkt me verstandig
aantekeningen te maken, het argument is: dit is belangrijke stof.
2.2 Signaalwoorden
Soms staan in een zin woorden of formuleringen die helpen duidelijk te makne dat er sprake is van
een redenering. Het zijn een soort signaalwoorden.
Veelvoorkomende signaalwoorden zijn:
- Dus, derhalve, daarom, daaruit volgt
- Want, omdat, immers, aangezien
, Signaalwoorden zijn niet alleen handig om er achter te komen of je met een redenering te maken
hebt. Ze kunnen ook helpen te bepalen wat het standpunt is en wat het argument. Onthoud de
volgende twee regeltjes:
1. Na dus, derhalve, daarom, daaruit volgt komt altijd een standpunt.
2. Na want, omdat, immers aangezien komt altijd een argument.
2.3 Enkele veelgebruikte termen
Behalve over een argument wordt vaak gesproken over een premisse. Behalve over een
standpunt of een conclusie wordt soms gesproken over een stelling of gevolgtrekking.
Een redenering wordt ook wel een argumentatie genoemd.
Hoofdstuk 3 Redeneringen ontleden
3.1 Enkelvoudige en meervoudige argumentatie.
A. Die diagnose deugt niet, want er zijn meetfouten gemaakt.
In deze redenering is die diagnose deugt niet het standpunt, er zijn meetfouten gemaakt, is het
argument, en want is het signaalwoord dat de relatie tussen argument en standpunt
verduidelijkt.
- Dit is een enkelvoudige argumentatie. Er is maar één argument gebruikt om het standpunt te
verdedigen.
B. Die diagnose deugt niet, want er zijn meetfouten gemaakt en er zijn gegevens weggeraakt.
- Er zijn meetfouten gemaakt en er zijn gegevens weggeraakt zijn allebei, onafhankelijk van
elkaar, argumenten die het standpunt kracht bijzetten. Dit wordt een meervoudige
argumentatie genoemd.
St: Die diagnose deugt niet
A1: Er zijn meetfouten gemaakt. A2: er zijn gegevens weggeraakt.
3.2 onderschikkende argumentatie
C. De diagnose deugt niet, want er zijn meetfouten gemaakt. De thermometer functioneerde
namelijk niet goed.
St: De diagnose deugt niet.
A1: Er zijn meetfouten gemaakt.
A1A1: De thermometer functioneerde namelijk niet goed.