2018
SAMENVATTING OWE 1
ONDERWIJSEENHEID 1
,Inhoudsopgave
Skillsonline ............................................................................................................................................... 2
Vitale functies: ..................................................................................................................................... 2
Hygiëne en infectiepreventie .............................................................................................................. 5
Persoonlijke verzorging ....................................................................................................................... 7
Bewegingsondersteuning .................................................................................................................. 10
Medicijnen toedienen ....................................................................................................................... 11
Zuurstof toedienen ............................................................................................................................ 14
Geschiedenis ......................................................................................................................................... 17
Anatomie en fysiologie .......................................................................................................................... 19
Organisatie van de zorg ......................................................................................................................... 29
Klinisch redeneren ................................................................................................................................. 31
Communiceren ...................................................................................................................................... 31
Zorgplan................................................................................................................................................. 33
Hoorcolleges .......................................................................................................................................... 34
Hoorcollege 3 – Methodisch werken ................................................................................................ 34
Hoorcollege 4 – EBP .......................................................................................................................... 35
Hoorcollege 5 – Veranderingen binnen de zorg................................................................................ 36
Hoorcollege 6 – Zelfmanagement en ethische dilemma’s ................................................................ 37
Hoorcollege 7 – De vitaal bedreigde (oudere) patiënt ...................................................................... 37
Hoorcollege 8: Complexe zorg thuis, familiegerichte zorg & zorgtechnologie ................................. 39
1
,Skillsonline
Vitale functies:
Vitale functies zijn de belangrijkste functies van het lichaam en essentieel voor het behoud van leven.
Een stoornis in een van de vitale functies leidt tot stoornissen in een of meerdere vitale functies. Wat
uiteindelijk kan leiden tot de dood.
Voor het controleren van de vitale functies gebruik je de ABCDE-methode.
Airway (luchtweg), Breathing (ademhaling), Circulation (bloedsomloop), Disability
(bewustzijn) en Exposure (lichaamstemperatuur)
De volgende functies vallen onder de term ‘vitale functies’:
Hartslag, ademhaling, bloeddruk, lichaamstemperatuur en bewustzijn.
Vitale functies: Hartslag
Het hart en de bloedvaten vormen het circulatiesysteem. Door de pulsatie te meten kunnen we de
hartslag meten. Geschikte plekken voor het meten van de pulsatie zijn plekken waarbij er een
slagader dicht onder de huid loopt. (Pols, hals, lies, slaap etc.)
Het hartritme (vaak gemeten per minuut) ligt normaal tussen de 60 en de 100 hartslagen per minuut.
Bij kinderen (tot 12 jaar) ligt de hartslag hoger.
Een verhoogde hartslag heet tachycardie (>100 slagen per
minuut) dit kan komen door koorts, lichamelijke
inspanningen, stress, zuurstoftekort etc.
Het tegenovergestelde van tachycardie is bradycardie (<50
slagen per minuut). Fanatieke sporters hebben soms in
rust een verlaagde hartslag omdat hun hart meer bloed
per keer kan wegpompen maar dit kan ook komen door
slaap of wanneer iemand hartslagverlagende medicijnen
gebruikt.
De hartsfrequentie (aantal slagen per minuut) zegt iets over de behoefte van het lichaam aan
zuurstof en/of voeding. Hoe hoger de gemeten hartfrequentie, hoe hoger de behoefte aan
zuurstof/voeding. Wanneer verwacht wordt dat een zorgvrager een mogelijke circulatiestoornis
heeft/kan ontwikkelen is het belangrijk de hartslag regelmatig te tellen.
Voor het tellen van de pols gebruik je een polsteller (zandloper) of een horloge met secondewijzer.
Vaak zijn de polstellers ¼ of ½ minuut, vermenigvuldig het gemeten getal met respectievelijk met vier
of twee om de hartfrequentie te meten.
6 stappen tot het meten van de pols:
1. Pas handhygiëne toe.
2. Plaats de vingertoppen van de wijs-, middel en evt. ringvinger aan de duimkant van de pols.
3. Zorg dat het zand in de polsteller aan de onderkant zit.
4. Start met tellen.
5. Vermenigvuldig het aantal getelde hartslagen respectievelijk met vier of twee.
6. Noteer de bevindingen en pas handhygiëne toe.
Natuurlijk vertel je de zorgvrager vooraf wat je gaat doen en zorgt dat de zorgvrager ontspannen is
en een ontspannen houding aan neemt. Tijdens het meten let je op een aantal punten: frequentie,
2
, regelmaat, vulling, gelijkmatigheid en spanning. Merk je dat een van de punten niet klopt is het
belangrijk dat je de patiënt extra in de gaten houdt.
Vitale functies: Ademhaling
Er zijn twee vormen ademhaling: borstademhaling en buikademhaling.
Buikademhaling (middenrifademhaling) trekt het middenrif (diafragma) naar de buik waardoor de
borstholte wordt vergroot. De buikorganen worden weggedrukt. Doordat de borstkas wordt vergroot
ontstaat er een negatieve druk in de longen stroomt lucht de longen in. Tijdens de uitademing
ontspant het middenrif zich en komt het omhoog.
Borstademhaling trekken de tussenribspieren samen. Doordat deze spieren omhoog worden
gebracht wordt de inhoud van de borstkast (thorax) groter. Hierdoor ontstaat een negatieve druk in
de longen ten opzichte van buiten en stroomt de lucht in de longen. Bij het uitademen dalen de
ribben weer waardoor de borstholte kleiner wordt en de lucht naar buiten stroomt.
Tijdens het observeren van de ademhaling kan je verschillende ademhalingen tegen komen:
1. Eupneu (normale ademhaling): 8 tot 20 keer per minuut.
2. Apneu (ademstilstand): met een ademstilstand.
3. Hyperneu (diepere ademhaling): vaker en dieper ademhalen.
4. Tachypneu (sterk versnelde ademhaling): o.a. door lichamelijke inspanning of een
hartafwijking.
Er zijn nog meer ademhalingspatronen. Dit zijn: hyperventilatie, Cheyne-Stokes-ademhaling en
Kussmaul-ademhaling. Bij het hyperventileren wat door angst en spanning komt versnelt en verdiept
de ademhaling. Dit kan klachten zoals benauwheid, duizelig en zweten opbrengen.
De Cheyne-Stokes-ademhaling is een ernstige ademhalingsstoornis. De ademhaling is snel en diep
totdat het een tijdje stopt (20-60 sec) en daarna weer diepe en snel is. Dit gebeurd vaak in de
stervesfase.
Als laatste de Kussmaul-ademhaling, dit treedt op bij het verzuren van het bloed of bij
slechtwerkende nieren. De ademhaling wordt dan zeer snel en diep, zonder pauzes.
Bij het observeren van de ademhaling let je op frequentie, regelmaat, diepte, geur, geluid en
symptomen van benauwdheid. Om de effectiviteit van de ademhaling te meten kun je een
zuurstofsaturatiemeter gebruiken.
De maximale verzadiging SpO2 is 100%. Bij gezonde
mensen is het zuurstofgehalte meer dan 96%. Mensen
met een longaandoening zoals astma en COPD kunnen
een lagere zuurstofgehalte hebben zonder hier acute
benauwdheidsklachten van te ervaren.
Het zuurstofgehalte kan je het beste meten aan de
wijsvinger, oorlel of de teen. De hartslag wordt ook
meteen gemeten. Er zijn verschillende redenen waarom je het zuurstofgehalte wilt meten: afbouwen
van een behandeling met zuurstof, benauwdheidsklachten, blauwe verkleuring, langzame of snelle
ademhaling, langzame of snelle pols of veranderingen in het bewustzijn van iemand.
Waar moet je rekening mee houden tijdens het meten van de saturatie?
Warme handen van de zorgvrager, geen nagellak, meet altijd aan dezelfde vinger, houd de hand stil
3