Hoorcollege 1: Inleiding
Wat is fysische geografie?
Het houdt zich bezig met verschillende sferen.
o Lithosfeer Mineralen, stenen en alles wat vastzit aan de korst van de aarde
o Hydrosfeer: Al het soort van water ter wereld
o Atmosfeer: Hetgeen wat om de aarde heen zit, de lucht.
o Extra sfeer: Biosfeer: alles wat leeft op aarde. Het samenkomen van de drie bovenste sferen.
Er is interactie tussen deze 3 sferen.
Ontwikkeling van de FG
o Start bij de Grieken en Romeinen: hier is de basis gelegd, met behulp van kaarten en straten.
Ze baseerden hun kaart op verhalen van anderen.
o Romeinen
o Middeleeuwen: Arabische geografen (obv eigen observaties) en géén EU-geografie. Niet in
de EU omdat deze vooral bezig waren met geloof en indoctrine van de kerk: de wereld is zo
gemaakt en hier is niks tegenin te brengen.
o China: Geavanceerde technieken voor hun kaarten
o Renaissance: de ontdekkingsreizen, waarbij er altijd een geograaf mee op reis ging. Nieuwe
meettechnieken via tijd, longitude (lengtegraad) en latitude (breedtegraad). De basis voor
kennis was ervaring en observatie vs. Aristoteles lezen.
o Kant (1755)
o Alexander von Humboldt (1800) Vastleggen van de lithosfeer, hydrosfeer en biosfeer met
elkaar koppelen. Ook voor lokale tradities en culturen. Een meer geïntegreerde blik op de
wereld: wat zijn de mechanismen en waarom is dit hier en niet daar?
o 1800-1950 In 1800 het geloof van ontstaan van de aarde in 4004 BC, adhv catastrophes en de
oerknal enzo waardoor verklaard werd waarom er bv fossielen in de bergen gevonden
werden en niet in de Sahara, door zondvloed (slaat nergens op). Daarna inzicht dat de wereld
en het landschap continue verandert en dit ook op andere plekken kan gebeuren.
o ‘’The present is the key to the past’’: the theory of the earth. Door tijdverwerving en
de aarde is miljoenen jaren oud.
Sinds 1900 ontdekking radioactiviteit & schatting ouderdom aarde: 4,6 miljard jaar oud.
o Darwin (1859) Origin of species met graduele veranderingen, bv erosie. Het begrip van het
onstaan van landvormen en de erosiecyclus.
o Sinds 1950 moeten er metingen van de natuurlijke processen zijn. IN 1960 werd er een
‘dynamic equilibrium’ (zie ppt) vastgesteld. Cyclyciteit, waardoor er dynamische processen te
verklaren zijn.
o Paar decades geleden enzo ook op basis van filosofische benaderingen, sociale
wetenschappen en onderzoeken hiervan. Het positivisme: niet alles is meetbaar.
o Tegenwoordig dus het realisme met mechanismen, gebeurtenissen en observaties. (zie
plaatje ppt). Bv een rivier die niet te hard of te zacht stroomt en sediment meeneemt, of dit
wel meetbaar is.
Veldwerk en laboratoriumonderzoek, adhv extensief, intensief en modelleren.
Fysische geografie en toepassing
- Mens-omgeving interacties
- Begrip omgeving. Als je begrip van de omgeving hebt, denk je van mensen waarom wonen
jullie in Zeeland onder het zeeniveau en niet in Limburg op de bergen.
- Relatie met de mens: spiegelwaal en de sokken.
- Feedback, relaties andere processen en beleid
- Schaal, tijd en context
, - Bijv. rivierverleggingen
FG in Nederland. Eventjes te sloom.
FG volgens Stouthamer (2015)
Landschap staat centraal
- Substraat en klimaat: conditionele factoren
- Water, bodem, flora en fauna: sturende factoren
- Interactie tussen factoren
- Dimensie van tijd
Vragen volgende les:
Hoe werkt het natuurlijk broeikaseffect?
Wat is een feedbackmechanisme?
Hoofdpunten: atmosfeer en oceanen.
Hoorcollege 2
Circulatiestromen
Bestaat uit de atmosfeer en de oceanen.
Asthenosfeer: de korst & atmosfeer: lucht.
Alle circulatie wordt gedreven door de zon. De straling van de zon komt naar de aarde en komt
allerlei dingen doen en gaat hier van alles mee doen.
Verschillende soorten straling
- Korte straling: hoe warmer het object
- Lange straling: hoe kouder het object
De zon vooral kortgolvige straling uit en de aarde vooral langgolvige straling. Pas als het
aardoppervlak raakt wordt het langgolvige straling. De atmosfeer wordt opgewarmd van onderaf,
vanaf de aardige, door de langgolvige straling die weerkaatst wordt vanuit het aardoppervlak.
Koolstofoxide en waterdamp (H20) houden de warmte vast, waardoor niet alle straling teruggedaan
wordt.
Wolken zijn wit en weerkaatsen ook weer straling terug. Hier zit vooral ook heel veel water in en dat
absorbeert ook veel straling, dus ongeveer 50% van alle straling komt maar bij het aardoppervlak
aan. Wolken weerkaatsen straling, wordt diffuse straling d.w.z. dat ze uit elkaar stralen.
Het Albedo: de mate waarin het zonlicht gereflecteerd wordt. Bij de verse sneeuw wordt er kei veel
straling weerkaatst en gereflecteerd, bij een naald- en loofbos maar 15% en daar wordt ook weer
veel warmte opgenomen door de bomen.
Smeltende ijskappen zorgen voor dat er meer landgrond komt en die hebben dus ook een lager
albedo effect, waardoor er veel meer warmte wordt vastgehouden.
Atmosferische circulatie
Hoe dichter je bij de aarde komt, hoe dichter de lucht op elkaar zit. De druk van boven komt op die
van eronder, omdat er geduwt wordt vanaf boven met al die luchtdeeltjes, dat er dan boven een
laagdrukgebied is en beneden een hoogdrukgebied.
, Daarna gaan de luchtbubbeltjes ook stijgen, omdat ze warmer worden en, algemene regel, warme
lucht stijgt op. Hierdoor wordt het hieronder weer lagedrukgebied. De luchtdruk beneden wordt
hierdoor ook lager, doordat de lucht zich uit kan zetten. Hierdoor kan de lucht ook weer warmer
worden.
Convectie: luchtzak die omhoog vliegt zonder dat er iets gebeurt is en er geen uitwisseling is van
warmte met de omgeving.
Temperatuurverval (lapse rate): Hoe hoger de lucht komt, hoe meer de lucht zal afkoelen. Dit is
ongeveer 10 graden per kilometer. Dit is de droge abiaat.
Als de lucht opstijgt, dan gaat de lucht condenseren.
Abiotische processen: nat, omdat de temperatuur vervalt, zorgt voor regen.
Stratosfeer? Losse zuurstofmoleculen en warmte. Daarom is het warmer in de atmosfeer dan je zou
verwachten.
Lager in de atmosfeer is er veel minder straling, daarom kan die O1 en O2 weer ozon aanvallen en
daardoor is het daar niet meer zo warm.
Verticale circulatie: de hoeveelheid straling per vierkante meter die op aarde aankomt is groter bij de
evenaar dan bij de polen. Dit heeft tot gevolg dat er een luchtcirculatie op stand komt van de
evenaar richting de polen. Warmtetransport van de evenaar naar de polen, lucht heeft als
eigenschap balans weer te willen vinden.
Coriolus effect: afbuiging naar rechts op het noordelijk en naar links op het zuidelijk halfrond van
lucht. Krijg je dat plaatje van AK van de middelbare school, met al die vakjes met die lucht die opstijgt
enzo. Het begint in het midden met een lagedruk gebied. Hier komt de warme lucht en de lucht gaat
daar juist van de aarde af, eentje omhoog is dan hoog, twee omhoog weer laag en de derde omhoog
weer hoogdrukgebied.