W2 Kunstmatige Intelligentie, de Geest en het Lichaam
Hoorcollege Searle
Volgens Turing zou de term ‘‘denken’’ aan het einde van de twintigste eeuw toepasbaar zijn op
machines. De vraag blijft hier echter of het woord ‘‘denken’’ hier hetzelfde betekent als bij een
mens. De Turingtest toont dat een machine intelligent lijkt, maar daaruit mogen we geenszins
afleiden dat zij ook in ontologische zin intelligent is. ‘‘Strong AI’’ stelt dat er een kunstmatig
intelligent systeem kan denken en een geest kan hebben. Volgens ‘‘Weak AI’’ kan zo’n systeem
slechts handelen alsof het denkt en een geest heeft. Een gebrek aan vooruitgang in KI wordt
gewijt aan technische moeilijkheden. Maar is dit niet ietwat naïef? Bestaan er niet ook
conceptuele problemen in het willen creëren van menselijke intelligentie? De aanname is dat
computers hetzelfde doen als wat mensen doen. Deze aanname veronderstelt echter Strong AI:
zij gaat ervan uit dat computers hetzelfde kunnen doen als mensen. In de eerste plaats zijn
computers slechts in zaken waar mensen goed in zijn, en andersom. Filosofisch bezien biedt
Searles Chinese Kamer-experiment een argument tegen ‘‘Strong AI’’. In dit gedachte-experiment
lijkt het weliswaar alsof de de persoon in de kamer Chinees begrijpt. Toch kunnen we dat niet
zo stellen: er is slechts sprake van begripsloze computatie van formele symbolen. Menselijk
denken is niet het uitvoeren van programma’s. Maar wat is menselijk denken dan wel? Niets
anders dan de beschikking over ‘‘intentionaliteit’’ of ‘‘aboutness’’: het gericht-zijn van het
bewustzijn op iets.
Primitive intentionality is de intentionaliteit van gedachten; derived intentionality is de
intentionaliteit van zinnen, verkeersborden, et cetera. Computers beschikken volgens Searle
enkel over afgeleide intentionaliteit: wij kunnen ze interpreteren alsof ze beschikken over
intentionaliteit, maar in wezen zijn ze non-intentioneel. Om de vraag te beantwoorden of
programma’s in de toekomst intelligentie zouden kunnen ontwikkelen, is een beter begrip van
de geest nodig.
Hoorcollege Descartes & Ryle
Het lichaam-geestprobleem kent twee antwoorden: dualisme en monisme. Een instantie van
‘‘dualisme’’ is ‘‘substantiedualisme’’. Twee voorbeelden van ‘‘monisme’’ zijn ‘‘materialisme’’ en
‘‘idealisme’’. Descartes’ methodische twijfel zocht naar heldere en welonderscheiden ideeën, en
vond het Archimedische punt in zijn eigen bestaan. Hiermee wordt het denkende ding, het
subject losgetrokken van zijn ervaringswereld, en wordt de grondslag gelegd voor dualisme.
Voor Descartes kan het zelf niet worden losgedacht van het denken. Omdat dit onvoorstelbaar
is, is het onmogelijk—daarom moet ik een denkend wezen zijn. Descartes beargumenteert dat
twee zaken niet identiek zijn, wanneer ze als helder en duidelijk losstaand kunnen worden
voorgesteld. Omdat we dit kunnen met geest en lichaam, volgt volgens Descartes dat ze in
realiteit gescheiden zijn. Materie is uitgebreid, materieel, deelbaar en publiek. Geest is
onuitgebreid, mentaal, niet-deelbaar en privé. Waar komt de geest eigenlijk vandaan? Hoe
interageren geest en lichaam? Hoe kunnen we handelen en percepiëren, indien geest en lichaam
tot een andere orde behoren? Descartes’ antwoord was de pijnappelklier: hier zouden geest en
lichaam samenkomen. Niettemin blijft de vraag staan: de pijnappelklier is immers een fysieke
entiteit.
Als het dualisme zo problematisch is, waarom hebben we dan dergelijke intuïties?
Gilbert Ryle identificeert de oorzaak van het dualisme als een categoriefout: de geest behoort
niet tot dezelfde categorie als de dingen. De geest is geen ‘‘ding’’, ‘‘substantie’’ of ‘‘object’’: there
is no ghost in the machine. Methodologisch behaviorisme bestudeert observeerbaar gedrag
vanuit methodologisch of ‘‘wetenschappelijk’’ opzicht. Filosofisch of ‘‘analytisch’’ behaviorisme
,stelt dat uitspraken over mentale concepten kunnen worden vertaald in uitspraken over
observeerbaar gedrag. Een probleem is dat niet alle mentale toestanden zich tonen in manifest,
publiekelijk waarneembaar gedrag. Toch kunnen we mentale toestanden vertalen in
dispositionele uitspraken over gedrag: iemand kan onder bepaalde omstandigheden bepaald
gedrag vertonen. Maar kunnen we behaviorisme wel gebruiken voor de eigen gedachten?
Kunnen we bovendien de causale werking van mentale toestanden ontkennen? En vertalen
mentale toestanden zich eigenlijk wel altijd in gedrag? Een goede filosofie van de geest ontloopt
het dualisme, maar affirmeert tegelijkertijd een intern, mentaal proces.
Werkcollege Searle
‘‘Strong AI’’ en ‘‘Weak AI’’ gaan over de aard van de ambities van kunstmatige intelligentie. Voor
‘‘Strong AI’’ is de menselijke geest in feite niets meer dan computatie, het uitvoeren van een
programma. Menselijke intelligentie kan dan ook worden gereproduceerd. ‘‘Weak AI’’ stelt
daarentegen dat kunstmatige intelligentie de menselijke geest slechts kan simuleren. Voor
Searle is het hebben van een computationeel, formeel programma niet noodzakelijk noch
voldoende voor het hebben van een geest. Maar bij wie ligt de bewijslast nu? Bij Searle, om te
bewijzen dat de geest niet computationeel is? Of bij de aanhangers van ‘‘Strong AI’’, om aan te
tonen dat de geest wel computationeel is?
Werkcollege Descartes & Ryle
[...]
Literatuur
A. René Descartes, Meditations
a. Leg de vergelijking uit tussen het Archimedische punt en de ene zekerheid waar
Descartes naar op zoek is.
Descartes’s analogy between the Archimedian point and the one certain and indubitable thing consists in
the absolute security of both. According to Archimedes, ‘‘one fixed and immovable point’’ would make it
possible to ‘‘draw the terrestrial globe out of its place and transport it elsewhere’’. Similarily, that one
thing certain and indubitable Descartes seeks after would make certain and indubitable knowledge
possible.
b.Waarom zegt Descartes dat “I am, I exist” een noodzakelijke waarheid is (p. 9)? Wat is er
noodzakelijk aan deze waarheid?
Even the severest doubt would still affirm the fact that it is Descartes himself who doubts. If all is
experiences were the product of some evil demon’s doings, it would still be the case that Descartes is the
one who doubts his experiences, which necessarily implies that he is in some way or another an ‘‘existent
being’’.
c. Waarom is Descartes tegen het idee dat hij een redelijk dier (reasonable animal) is?
At this stage, Descartes is reluctant to ‘‘take some other object in place of myself’’. If he were to profile
himself as a reasonable animal, he would exceed the knowledge Descartes has of his nature as of yet.
Later in the text, he will characterize his own nature as ‘‘a thing which thinks’’—that is the only thing
certain and indubitable.
d. Waarom is voelen/waarnemen hetzelfde als denken (p. 11)?
Descartes takes ‘‘feeling’’ as another word for perceiving things. At this stage, his reasoning has brought
him the result that he himself is a ‘‘thinking thing’’. It follows that feeling is, as an act of this very thinking
thing, the same thing as feeling. After all, to refute this fact is to say that this thinking thing has abilities
, other than thinking—which would be a rather absurd assertion.
e. Wat wil Descartes betogen aan de hand van het blok was?
According to Descartes, the different empirical appearances of wax are not acknowledged by the senses.
Rather, it is understanding alone that acknowledges that these empirical appearances all belong to the
same substance, i.e., wax.
f. Merk op dat Descartes strakke grenzen rond het zuivere intellect trekt. Maar
is het wel mogelijk om te denken zonder voorstellingsvermogen en
zintuiglijke indrukken?
Suppose that thinking could exist without imagination or sensory images. In that case, thinking would be
nothing other than thinking. Its object could therefore only be thinking itself. However, it seems to me
that thinking must at least be directed to an object that differs from thinking itself. Therefore, I think it to
be impossible to disconnect ‘‘thinking’’ from ‘‘imagination’’ and ‘‘sensory images’’.
g. Descartes concludeert: “I see clearly that there is nothing which is easier for
me to know than my mind.” Kun jij je in deze conclusie vinden?
It seems to me that this statement only follows because Descartes departs from the assumption that mind
is, indeed, something substantially different from the extended world. From this point of view, Descartes
is able to cast doubt over the existence of that world. Yet, it would seem rather counterintuitive to say
that the extended world is not crucial for producing the mind and its thoughts in the first place.
B. Gilbert Ryle, ‘‘Descartes’ Myth’’
a. Wat is ‘‘introspectie’’ (p.2)?
‘‘Introspection’’ is a first-person view that perceives the own mind from within. Some philosophers have
deemed it to be an ‘‘infallible’’ method that results in indubitable knowledge about one’s own mind.
b. Ryle schrijft: “The mind is its own place and in his inner life each of us lives
the life of a ghostly Robinson Crusoe” (p.3). Wat bedoelt hij hiermee?
According to Ryle, the Cartesian position assumes that one can only perceive one’s own mind. Therefore,
the nature or existence of other minds are merely the product of guesswork: after all, one can only
perceive other minds through ‘‘the medium of the public physical world’’.
c. Wat betekent “phosphorecent” (p.4) en wat bedoelt Ryle er in deze context
mee?
‘‘Phosphorecent’’ refers to something i) ‘‘that glows softly in the dark’’, but ii) produces no heat. In this
case, Ryle means to say that i) the owner of the mind is all-knowing of its nature and existence, and ii)
other minds are not.
d. Wat bedoelt Ryle met de ‘logische geografie’ van mentale concepten, en
waarom schrijft deze geografie voor dat we deze concepten niet kunnen
gebruiken in onze beschrijving “other minds” (p.5)?
By the ‘‘logical geography’’ of mental concepts, Ryle refers to the way in which mentals concepts are
‘‘located’’ or ‘‘ordered’’. Since the Cartesian picture defines the mind as something only observable
through one’s own privileged access to it, it follows that minds different from my own cannot be
witnessed in a similar fashion—or, in other words, they are not observable to me.
e. Waarom vind Ryle dat aanhangers van dualisme (“the official doctrine”) een
categoriefout begaan?
According to Ryle, Cartesians have treated the mind as if it belonged to the category ‘‘things’’. However,
the mind is not some thing—rather, it is that which is witnessed in intelligent behavior.