Uitwerking van de leerdoelen > week 1
De student kan in eigen woorden weergeven wat de begrippen gezondheid en ziekte beteken:
pathologie H1 / PowerPoint
Gezondheid:
Er zijn 3 verschillende soorten definities voor gezondheid.
1. De Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO): gezondheid is de toestand van volledig fysiek, geestelijk en
sociaal welbevinden en is niet louter het ontbreken van ziekte of gebrek.
2. Machteld Huber: gezondheid is het vermogen zich aan te passen en een eigen regie te voeren, in het licht
van de fysieke, emotionele en sociale uitdagingen van het leven.
3. Het pathologie boek (volgens een medisch-biologische visie op gezondheid): gezondheid is een toestand
waarin alle vitale functies naar behoren werken.
Ziekte:
Een afwijking van de normale lichaamsstructuren en -functies die resulteert in een verstoring van de vitale
functies.
De student kan uitleggen wat bedoeld wordt met het draagkracht- draaglastmodel:
PowerPoint
De student kan de factoren benoemen die de gezondheid kunnen verstoren c.q. ziekte kunnen
veroorzaken. En daarbij uitleggen wat endogene en exogene factoren zijn:
pathologie H1 / PDF op ELO (klinisch pathologie) H3 / PowerPoint
Ziekteoorzaken kunnen worden onderverdeeld in:
endogene factoren
Endogene factoren zijn vanaf de bevruchting vastgelegd in de genen. De genetische afwijkingen kunnen al meteen
bij de pasgeborene tot uiting komen of pas jaren later. In dit hoofdstuk worden drie eenvoudige
erfelijkheidspatronen uitgelegd:
autosomaal recessieve aandoeningen:
Bij deze vorm van erfelijkheid wordt alleen een kind ziek, dat van beide ouders het afwijkende
gen krijgt.
Cystic fibrose (taaislijmziekte)
Phenyl ketonurie (phenylalanine in voeding wordt niet verdragen)
Congenitale hypothyreoïdie (aangeboren schildklierhormoongebrek)
Andrenogenitaal syndroom (groei van clitoris en fusie schaamlippen)
autosomaal dominante aandoeningen:
Bij deze vorm van erfelijkheid veroorzaakt één afwijkend gen al ziekte.
Familiaire hypercholesterolemie (te hoog bloedcholesterol)
Ziekte van Huntington (onwillekeurige bewegingen en dementering)
Polyposis coli (veel poliepen/gezwelletjes in de dikke darm
Marfan syndroom (slappe bindweefsels)
Neurofibromatose (huidvlekken en hersenafwijkingen).
geslachtsgebonden recessieve aandoeningen:
Bij deze vorm van erfelijkheid zit het afwijkende gen op een X-chromosoom. Alleen vrouwen
kunnen drager van dit gen zijn, want ze hebben twee X-chromosomen.
Hemofilie A en B (bloederziekte)
Spierziekte van Duchenne.
,Naast deze drie erfelijkheidspatronen bestaat er nog polygene erfelijkheid, waarbij meer dan twee genen een rol
spelen. Het overervingspatroon is dan ingewikkelder en vaak niet geheel bekend. Hart- en vaatziekten
bijvoorbeeld, ontstaan door een polygeen bepaalde aanleg in wisselwerking met omgevingsfactoren, zoals roken
en het eten van verzadigd vet.
exogene factoren (omgevingsfactoren).
Exogene ziekteoorzaken zijn omgevingsfactoren, zoals:
Micro-organismen:
Micro-organismen zijn kleine levende wezens die bijna overal, binnen en buiten, voorkomen. Bij
mensen leven ze op de huid, in warme, vochtige lichaamsholten of soms in cellen en weefsels. De
meeste micro-organismen leven op, of in de mens zonder klachten te veroorzaken.
Slechts een klein deel van de micro-organismen is pathogeen (ziekteverwekkend). Sommige zijn
met name ziekteverwekkend bij mensen met een verzwakte afweer, andere maken vrijwel ieder
besmet persoon ziek, of deze nu een verzwakte afweer heeft of niet.
bacteriën (bijvoorbeeld colibacil en stafylococ)
virussen (bijvoorbeeld herpes simplex en hiv)
gisten of schimmels (bijvoorbeeld Aspergillus en Candida)
protozoën (bijvoorbeeld malariaparasiet en toxoplasma)
Wormen:
Wormen leven in de grond en bij de mens meestal in de darm. De wormen zelf zijn soms met het
blote oog te zien in de ontlasting, maar wormeitjes zijn alleen met de microscoop te zien. Veel
kinderen hebben een oxyureninfectie (aarsmaden). Deze geeft vooral 's nachts jeuk rond de anus.
De indeling in vier soorten micro-organismen en wormen is voor de gezondheidszorg van belang,
omdat bij infecties elke hoofdsoort bestreden moet worden met een eigen tegenmiddel:
antibiotica helpen tegen bacteriën
virostatica helpen tegen virussen
antimycotica helpen tegen gisten en schimmels
antiprotozoïca helpen tegen protozoën
anthelmintica helpen tegen wormen.
Chemische factoren (scheikundige oorzaken):
Het gaat om (scheikundige) stoffen, die inwerken op het menselijke lichaam. Daarbij moet vooral gedacht worden
aan teer uit sigaretten, die onder meer longkanker en hart- en vaatziekten kan veroorzaken. Andere chemische
factoren zijn uitlaatgassen van auto's, afvalstoffen uit de industrie en bestrijdingsmiddelen uit de landbouw.
Sommige kleur- en smaakstoffen blijken chemische ziekteverwekkers en worden dan verboden. Andere
voorbeelden zijn schoonmaakmiddelen die met de ogen in aanraking komen of ingeslikt worden door een kind.
Ook ziekten die ontstaan door bijwerkingen van geneesmiddelen berusten vaak op een chemische reactie.
Fysische factoren (natuurkundige oorzaken):
Fysische factoren veroorzaken letsel door bijvoorbeeld een ongeval of door mishandeling.
Ze kunnen worden onderscheiden in:
mechanische letsels
thermische letsels
elektrische letsels
stralingsletsels
letsels door geluidsoverbelasting
Voedingsgebrek of overvoeding:
Zowel voedingsgebrek als overvoeding kunnen ziekte veroorzaken. Het kan gaan om tekort aan brandstoffen
en/of tekort aan bouwstoffen. Eiwitgebrek is in Nederland zeldzaam, maar ijzergebrek en vitaminegebrek komen
veel voor. Ook overvoeding kan ziekte veroorzaken. Het eten van te veel verzadigd vet en te veel calorieën of
joules per dag is één van de risicofactoren bij hart- en vaatziekten. Hart- en vaatziekten zijn de voornaamste
doodsoorzaak in Nederland. Ernstige obesitas (vetzucht) kan ook leiden tot problemen met ademhalen.
, Stressfactoren:
Stressfactoren zijn psychosociale teleurstellingen, die iemand te verwerken krijgt. Elke leeftijd kent zijn 'normale'
problemen. Kinderen worden bijvoorbeeld gepest, pubers zijn onzeker en zetten zich af, adolescenten moeten op
eigen benen gaan staan. Jonge kinderen verzorgen en carrière maken, laten zich moeilijk verenigen. Partners
kunnen elkaars leven verzieken en wat je werkelijk bereikt in de kracht van je leven kan tegenvallen. Oudere
mensen raken minder betrokken bij het arbeidsproces, zien veel dierbaren sterven en moeten vaak een toename
van beperkingen bij zichzelf ervaren.
Daarnaast zijn er de minder gewone rampen zoals incest, discriminatie, mishandeling, ernstige ziekte op jonge
leeftijd, aardbevingen en oorlogen. Wanneer de draaglast die dit met zich meebrengt groter is dan de draagkracht
van een persoon, kan een ziekte ontstaan. Het gaat dan bijvoorbeeld om een infectie, een psychiatrische
aandoening of een exacerbatie (verergering) van een chronische ziekte. De zo uitgelokte ziekte kan dan weer een
extra stressfactor vormen.
Multifactoriële aandoeningen:
De meerderheid van ziekten wordt veroorzaakt door zowel endogene als exogene factoren. Bij deze
multifactoriële aandoeningen gaat het niet alleen om een optelsom van endogene en exogene factoren, maar
juist om het inwerken van omgevingsfactoren op zwakke plekken in aanleg.
Bij hart- en vaatziekten beïnvloeden endogene factoren onder meer het bloedcholesterol en de
bloeddruk.
Roken, verzadigd vet en gebrek aan lichaamsbeweging zijn exogene risicofactoren, die afzetting van
vet, stolsels en kalk in de bloedvaten bevorderen.
Klachten van de luchtwegen, zoals astma, bronchitis en longemfyseem treden op wanneer daarvoor
gevoelige mensen in contact komen met huisstofmijt, pollen en kattenhuidschilfers, rook en infecties.
Diabetes mellitus type II komt door erfelijke factoren in combinatie met ouderdom en vetzucht.
Bij bipolaire stoornis (depressie en manie) werken stressfactoren en opvoeding in op een genetische
aanleg.
Ook de meeste vormen van kanker ontstaan door een interactie van aanleg en carcinogenen
(kankerverwekkende stoffen) of straling.
Osteoporose komt onder meer door erfelijkheid, oestrogeentekort, gebrek aan beweging en slikken
van corticosteroïden.
De student kan beschrijven welke mogelijkheden voor diagnostisch onderzoek er zijn. met daarbij
specifiek de beeldvormende technieken:
pathologie H1 / anatomie en fysiologie Figuur 1-10 / PowerPoint
diagnostisch onderzoek kan worden onderverdeeld in:
Anamnese:
De medische anamnese is het ‘verhaal’ van de patiënt, familieleden of andere betrokkenen.
De zorgverlener begint vaak met open vragen om te exploreren welke klacht(en) de patiënt heeft.
Vervolgens wordt de hoofdklacht gericht uitgevraagd: de speciële anamnese.
Na de speciële anamnese zal de arts door middel van de algemene anamnese vragen naar de
medische voorgeschiedenis en psychosociale omstandigheden van de patiënt.
De familieanamnese is een onderdeel van de algemene anamnese en geeft soms inzicht in
het erfelijke risico op bepaalde ziekten.
Aan het einde stelt de arts nog een aantal vragen over de orgaansystemen die nog niet eerder tijdens
het gesprek aan bod zijn gekomen: de tractusanamnese.
Voor het verzamelen van relevante informatie voor de zorg nemen de verpleegkundigen op hun beurt
ook een anamnese af: de verpleegkundige anamnese.
De verpleegkundige anamnese draagt bij aan het stellen van verpleegkundige diagnoses.
(medisch) lichamelijk onderzoek:
Bij het (medische) lichamelijk onderzoek worden verschillende technieken gebruikt:
Inspectie: dit is het ‘bekijken’ van de buitenkant van het lichaam en van de bewegingen en de
houding van de patiënt, waarbij wordt gelet op eventuele afwijkingen.