Probleem 1: Help, ik ga lesgeven in de bovenbouw!
1. Hoe ontwikkelt en leert het oudere kind?
Ontwikkelingskenmerken
- Motorisch ontwikkeling: Grove motoriek verbetert voortdurend. Vaardigheden worden
makkelijker aangeleerd dan in de kleutertijd. Spierkracht neemt toe. Ook fijne motoriek
ontwikkelt, vaardigheden bijvoorbeeld schrijven en typen. Controle wordt steeds groter.
Didactiek kan worden aangepast op de ontwikkelingsfase, ieder kind ontwikkelt zich
anders. Stimuleer dat.
- Lichamelijk ontwikkeling: Afhankelijk van erfelijkheid, cultureel-maatschappelijke
factoren, voeding en sport. Lichamelijke uitstraling erg belangrijk voor sociale status van
het kind. Oudere kind maakt een groeispurt door. Puberteit (begint steeds eerder door
grotere hoeveelheid hormonen): ontwikkeling geslachtsklieren, secundaire
geslachtskenmerken, vruchtbaarheid, ongesteldheid. Meer vetweefsel en
spierontwikkeling. Psychologische effecten: zelfbeeld komt tot stand, kinderen
ontwikkelingen onzekerheden met eventuele gevolgen, bijv. eetstoornissen. Obesitas in de
klas een steeds vaker voorkomend geval. Eerst in gesprek met de ouders en de schoolarts,
nooit zomaar klassikaal benoemen.
- Cognitieve ontwikkeling: Verschillende theorieën op ontwikkeling. Algemeen gezien:
geheugencapaciteit neemt toe, concentratievermogen verbeteren, planmatig werken gaat
beter. Metacognitie komt tot stand, denken over het eigen nadenken.
· Concreet operationele fase (Piaget): gebruikmaken van logica waardoor concrete
problemen kunnen worden opgelost, mentale voorstelling kunnen vormen van een
handeling of serie handelingen, begrip krijgen van oorzakelijke en logische
verbanden, omkeerbare operaties toepassen, relativeringsvermogen neemt toe,
egocentrisme in denken neemt af.
· Informatieverwerkingstheorie: Geleidelijk en langdurig, haaks op Piaget.
leergedrag moet worden benadrukt, niet het leerdoel of het onjuiste product;
belangrijk is explicitering, bewustmaking na het vinden van een goede oplossing:
hoe is het probleem opgelost en welke wegen zijn gevolgd; aan het eind moet
worden samengevat wat er in de les is gebeurd; succesbelevingen moeten
benoemd worden om de leermotivatie op gang te brengen.
- Sociaal-emotionele ontwikkeling: relaties aangaan peers, kan invloed hebben op zelfbeeld
(vergelijking andere kinderen), meer waarde aan vriendschappen, pesten,
contactproblemen worden beter zichtbaar. Programma’s of didactiek om sociale interactie
te verbeteren (h4, oudere kind, groei ontwikkeling).
Psychoanalytische theorie (Freud): (Overgenomen Ruben)
o Gedrag komt voort uit innerlijke krachten, conflicten en herinneringen.
Id Primitieve, aangeboren deel van persoonlijkheid.
Ego Rationele, redelijke deel van de persoonlijkheid.
Superego Geweten, ontwikkeld door personen die dichtbij staan.
Psychosociale theorie (Erikson): nadruk ligt op sociale interactie. In de acht
ontwikkelingsfasen staat telkens een centrale kwestie centraal, die kan leiden tot ontwikkeling
en belemmering. Gaat het hele leven door.
1
, Ontwikkeling van de identiteit
o Feldman in vier domeinen:
Het sociale zelfbeeld relaties met naasten
Het emotionele zelfbeeld gevoelens en stemmingen
Het fysieke zelfbeeld fysieke vermogens
Het intellectuele zelfbeeld per vak
Vriendschappen in de schooltijd zijn zeer belangrijk voor de ontwikkeling van het kind op alle
verschillende niveaus. Het biedt emotionele steun, informatie over de wereld en jezelf,
voorkomt nare situaties als pesterijen, helpt bij het reguleren van emoties, helpt bij het oefenen
van interactie, bevordert de intellectuele groei en stelt kinderen in staat vaardigheden te
oefenen waarmee ze later hechte vriendschappen aan zullen gaan.
Sociale competentie stimuleren:
o Stimuleer interactie (coöperatieve werkvormen);
o Luistervaardigheden aanleren;
o Bewustwording van non-verbaal gedrag;
o Gesprekstechnieken aanleren zoals vragen stellen en over jezelf vertellen;
o Zelf indelen en niet door leerlingen laten kiezen.
Thuissituatie, schoolsituatie en omgeving erg leidend voor de ontwikkeling van het kind op
sociaal niveau.
- Morele ontwikkeling: aan de hand van zes aspecten (ontwikkeling van het geweten:
verinnerlijken van sociale normen; zich gedragen volgens de sociale normen; gedrag leren
waarmee je een ander kunt helpen; voelen van medeleven en schuld; redeneren over
rechtvaardigheid en goed en kwaad; andermans belang voorop kunnen stellen (boven het
eigen belang). Onderscheid tussen normen en waarden.
Rol van de leerkracht: vier noodzakelijke voorwaarden van morele ontwikkeling
1. Morele empathie: inschatten en aanvoelen dat jouw gedrag van
invloed is op de omgeving.
2. Moreel redeneren: van tevoren kunnen nadenken over welk gedrag
van jezelf moreel gezien het best zou zijn.
3. Morele afweging: de effecten van verschillende gedragingen kunnen
afwegen en beslissen.
4. Moreel gedrag: dit voornemen in concreet gedrag kunnen omzetten.
2. Wat zijn pedagogische uitgangspunten/principes voor het lesgeven aan het oude kind?
· Er zijn bepaalde punten waar het onderwijs in Nederland zich op met focussen wat betreft
het gedrag van kinderen met de hierbij pedagogische aanpak/uitgangspunten, als:
werkhouding, leerstrategieën, reflectie eigen handelen, luisteren en bekritiseren van
anderen, uitdrukken van gedachtes en gevoelens, ontwikkelen zelfvertrouwen, respectvol
en verantwoordelijke omgaan met een ander, zorg voor en waardering van leefomgeving.
· Het oudere kind is voor het eerst deels zelfstandig en zelfverantwoordelijk. Goede band
leerkracht behoeft. Creëer vrijheden waardoor leerlingen zelfstandig aan de slag kunnen,
bijvoorbeeld weektaak. Er kan nog geen volledige zelfstandigheid verwacht worden, de
leerkracht houdt het proces in de gaten. Duidelijk leerdoel en positieve benadering
stimuleert de leerlingen om zelfstandig te werken.
2