Medische kennis jaar 1, blok 4
Week 1
HCB Week 1 Geschiedenis psychiatrie
GGZ: geestelijke gezondheidszorg. Symptoomdiagnose: waarschijnlijk niet ernstig en dus
zonder gevolgen, de oorzaak is onbekend, vb. hoesten.
Syndroomdiagnose: meerdere klachten en lichamelijke problemen, vb.: syndroom van down
en verschillende hartklachten tegelijk.
Structuur/oorzakelijke diagnose: feitelijk, dus de ziekte. In de DSM-5 staan de klinische
beelden, het is dus voor het classificeren. De DSM-4 bestond uit 5 assen.
As 1: huidig psychische probleem. As 2: persoonlijkheidskenmerken en de mate van
intelligentie. As 3: lichamelijke ziekten. As 4: psychsociale problemen.
As 5: via een beoordelingslijst wordt het functioneren bepaald.
Bij de DSM-5 zijn er geen assen, de assen zijn samengevoegd, omdat je mensen niet in
stukjes kunt splitsen. Via de DSM modellen kan je geen precieze diagnose stellen, dit moet je
dus per persoon bekijken. Orthopedagoog: opvoedkundige.
Werknemers in de psychiatrie kunnen extramuraal (huisarts, polikliniek en thuiszorg),
intramuraal (verpleegtehuizen en psychiatrische ziekenhuizen) en semimuraal (combinatie
van bovenstaande) werken. De maatschappij bepaald vaak wat de norm is en wat dus
normaal en abnormaal is, maar dit moet je per persoon bekijken.
Vroeger dachten mensen dat we uit 4 verschillende sappen bestaan (gele gal, zwarte gal,
bloed en slijm) en dat deze je karaktereigenschappen bepaalden.
Gele gal: driftige mensen. Zwarte gal: pessimistisch. Bloed: optimistisch. Slijm: rustig.
Hoe meer je van een bepaalde stof had, hoe meer je dat karakter had.
Daarna werd gedacht dat een psychiatrische ziekte een straf van god was.
Ook kwamen er Dollhuysen daar werden mensen met psychiatrische ziekten opgevangen.
Vanaf de 19de eeuw werden psychiatrische ziekten gezien als hersenziekten, dit is nog steeds
zo. Freud bedacht als een van de eerste een moderne theorie over hoe psychiatrische
ziektebeelden ontstonden. Hij zei er zijn verdrongen conflicten die het onbewuste van
iemand raakt. Er werd steeds meer onderzoek gedaan.
Er zijn bepaalde stofjes die vrijkomen die bij bepaalde psychiatrische ziektebeelden.
Buiten en binnen instellingen wordt er tegenwoordig behandeld. Er zijn verschillende
modellen om psychiatrische ziekten te verklaren: biopsychosociaal model (meest gebruikt),
kwetsbaarheidsmodel en ontwikkelingsmodel (tijd wordt meegenomen in het model, vb. al
bij de geboorte ontstaan). Bij het psychiatrisch onderzoek wordt gekeken naar de algemene
indruk, cognitieve functies, affectieve functies (stemmingstoestand en de veranderingen) en
conatieve functies (motoriek, vb. spraak, mimiek, maar ook wat je in het leven wilt).
,Week 1 LPV Hoofdstuk 1 Inleiding psychiatrie
Paragraaf 1 Historische context van de psychiatrie voor verpleegkundigen
In 1859 schreef Nightingale voor het eerst wat verplegen inhield.
Pas in 1892 kwam krankzinnigenverpleging tot stand, dit was voor mensen met een
psychiatrische aandoening, de behandeling bestond uit bedrust met als bij de andere
mensen die verpleging nodig hadden. Daarna kwam er een scheiding tussen de behandeling
van mensen met een lichamelijke- of een geestelijke aandoening of ziekte.
Dit werkte niet goed en daardoor ontstond de visie op het holistisch mens en werd zowel
lichaam als geest bij de behandeling betrokken. Na 1950 werden instellingen voor mensen
met een psychiatrische aandoening opgericht en werd er meer duidelijk over hoe deze
mensen het beste konden worden behandeld. George Engel richtte in deze tijd vanuit het
holistisch denken het biopsychosociaal model op, dit model geeft aan welke factoren van
invloed kunnen zijn op ziekte en herstel. In 1988 kwam de definitie van verplegen tot stand.
Vervolgens werd het beroepsprofiel vastgesteld en werd verpleegkunde erkent als beroep in
de wet Beroepen Individuele Gezondheidszorg (BIG). De verpleegkunde ging zich steeds
verder ontwikkelen tot een zelfstandige discipline met haar eigen kennis en deskundigheid.
Paragraaf 2 Van een biopsychosociaal model naar positieve gezondheid
De GGZ bestaat uit 4 onderdelen: praktijkondersteuner in de huisartsenzorg, basis GGZ,
gespecialiseerde GGZ en de top-GGZ. Er is altijd een verwijzing van de huisarts nodig als je
wilt opschalen naar een andere GGZ. Tegenwoordig wordt veel zorg niet meer landelijk maar
per gemeente geregeld, de gemeenten kunnen dus zelf bepaalde instellingen en
behandelingen aanbieden. Het standpunt voor de hervorming van de GGZ is het bieden van
betaalbare en doeltreffende zorg dicht bij huis, de focus ligt hierbij op het behouden en
bevorderen van de participatie.
Paragraaf 2.1 Bevorderen van zelfmanagement en eigen regie
Zelfmanagement: het individuele vermogen van een persoon om waar mogelijk
gezondheidsproblemen te voorkomen, en wanneer deze toch optreden, om te kunnen gaan
met de symptomen, behandeling en lichamelijke, psychische en sociale consequenties van
de gezondheidsproblemen en aanpassingen in leefstijl.
Goed omgaan met je ziekte verhoogt de kwaliteit van leven. Het is belangrijk voor cliënten
om informatie over de eigen gezondheid te verkrijgen, te begrijpen en te kunnen toepassen
op een manier die bijdraagt aan een betere gezondheid voor zichzelf en anderen, dit is het
belangrijkste aspect als het gaat om zelfmanagement. Mensen stellen zich dan meer open en
snappen de eigen situatie beter. Dingen die dit belemmeren zijn o.a.: laag opleidingsniveau,
cognitieve problemen, hoge leeftijd, gebrekkige motivatie en laaggeletterdheid.
In deze situatie zijn herhalen, concrete instructies en ondersteunend materiaal van belang.
Zelfregie gaat uit van 4 waarden: eigenaarschap (client bepaald deels de te geven zorg),
kracht (positieve benadering), motivatie (client motiveren) en contacten (familie etc. bij de
zorg betrekken). Technologie kan helpen bij de zelfregie en wordt steeds vaker toegepast.
,Paragraaf 3 Van ziekte naar herstel
Om de benodigde zorg te bepalen is het nodig om de zorgbehoefte van het individu in kaart
te brengen en dit goed af te stemmen. Het DSM-model (diagnosticeert psychische ziekten) is
dus maar een hulpmiddel, want mensen met dezelfde diagnose kunnen behoefte hebben
aan verschillende zorg. Gezondheid: het vermogen om zich aan te passen en zelf de regie te
voeren, gegeven psychische, lichamelijke en sociale gebreken.
Paragraaf 3.2 Herstelondersteunende zorg
Functioneel herstel: herstel van psychische functies die als gevolg van een aandoening zijn
verminderd. Maatschappelijk herstel: herstel van de autonomie/zelfstandigheid, zelfstandig
wonen, werken en relaties aangaan, dus herstel in de maatschappij.
Persoonlijk herstel: zelf betekenis geven aan dingen die in het verleden zijn gebeurd, zo krijg
je meer grip op je eigen leven. Deze vormen van herstel gaan samen en er zorgverleners
dienen met al deze soorten herstel rekening te houden.
Paragraaf 4 Klinisch redeneren voor verpleegkundigen
Klinisch redeneren is een cyclische manier van werken. Je verzameld gegevens op een
systematische manier en interpreteert en vervolgens classificeert deze, op deze manier kom
je tot verpleegkundige diagnoses en vervolgens tot gezamenlijke doelen en interventies met
de client. De ICF (international classification of functioning) is een gezondheidsmodel die de
samenhang tussen omgevingsfactoren en persoonlijke factoren laat zien, deze 2 beïnvloeden
namelijk de persoonlijke gezondheidstoestand.
Paragraaf 5 Interdisciplinaire samenwerking
Verpleegkundigen in de psychiatrie werken bijna altijd in een multidisciplinair
samenwerkingsverband en werken dus samen met andere disciplines aan
gezondheidsdoelen van de client.
Paragraaf 6 Evidence based werken in de psychiatrie
Er zijn voor de psychiatrie 14 zorgstandaarden opgesteld, hierdoor kan 80% van de meest
voorkomende psychiatrische stoornissen worden ingedeeld.
Paragraaf 7 Veranderingen in de psychiatrie en het verpleegkundig beroep
in 2012 werd een nieuw beroepsprofiel vastgesteld op basis van de 7 CANMed’s rollen
(zorgverlener, communicator, samenwerkingspartner, evidence based practice,
gezondheidsbevorderaar, organisator en kwaliteitsbevorderaar), deze rollen zijn
internationaal geaccepteerd. Bij de hbo-Verpleegkunde opleiding staan zelfmanagement,
klinisch redeneren en preventie centraal.
WC Week 1 Inleiding psychiatrie
In de middeleeuwen was je gek als je een psychische stoornis had. In de 19 de eeuw werd een
, psychiatrische ziekte als een hersenziekte gezien. Lichaam en geest hebben veel invloed op
elkaar. Freud bedacht de psycho-analyse (kijken in het onbewuste, dit is een behandeling)
die zei dat mensen onbewust die psychische gevoelens onderdrukken.
Psychische stoornissen zijn vaak multifactorieel. Vaak wordt het biopsychosociaal model
gebruikt in de psychiatrie, hierin worden 3 invalshoeken beschreven.
Stresskwetsbaarheidsmodel: kwetsbare en beschermende factoren tegenover elkaar zetten,
je kijkt naar het individu. In dit model staan verschillende factoren: stressor (iets wat stress
veroorzaakt), stress (reactie op een stressor), kwetsbaarheid (factoren die iemand
kwetsbaar maken), protectieve/beschermende factoren (iets wat iemand beschermd, vb.
steun) en coping (hoe gaat iemand ergens mee om).
Er zijn ook modellen voor specifieke psychiatrische aandoeningen.
Decompensatie: chronisch iets niet meer aan kunnen.
Draaglast en draagkracht zijn tegenovergesteld aan elkaar, er moet hier een goede balans in
zijn om gezond te blijven. Diagnoses in de somatische geneeskunde hebben vaak geen
duidelijke oorzaak. Syndroom-diagnosen beschrijven de symptomen van een ziekte, omdat
er in de psychiatrie geen duidelijke symptomen zijn zoals bij somatische ziekten.
DSM-V is een beschrijvend classificatiesysteem en is ingedeeld in 5 verschillende assen,
diagnosen worden gegeven op basis van symptomen. De 5 assen zijn: huidige stoornissen,
persoonlijkheidsstoornissen, lichamelijke toestand indien relevant, psychosociale
problematiek en de globale beoordeling van het functioneren.
Een structuurdiagnose wordt achteraf gesteld, er wordt aandacht besteed aan aanleg,
uitlokkende en onderhoudende factoren op zowel biologisch, psychologische als sociale
vlakken. De structuurdiagnose is in eenzelfde schema als het kwetsbaarheids-stressmodel
geordend. Luxerende factoren: grote life events.
Etiopathogenese: oorzaak en ontwikkeling van het ziekteproces.
Predisponerende factoren: erfelijkheid, opvoeding en coping strategieën.
De gezondheid van iemand kan je indelen in het global assessment of functioning, dit is een
schaal van 0 tot 100, 100 is het gezondst op de verschillende vlakken.
De behandelopties bij psychische ziekten lopen uiteen, vb. educatie, adviserende
gesprekken, lichaamsgerichte therapieën (sporten), expressieve therapieën (creatief, drama
etc.), psychotherapie (gesprekken) en medicatie.
Week 2
HCB Week 2 Stemmingsstoornissen (depressie + bipolair)