Jurist en recht
P1 – De beginnende jurist
Juridische Hogeschool
Hoofdleerdoelen
De student kan:
1. Rechtsgebieden en rechtsbronnen benoemen, juridische begrippen en
casussen in het juiste rechtsgebied plaatsen;
2. In de wettenbundel wetsartikelen opzoeken, typeren, analyseren en op de
juiste wijze citeren;
3. Een eenvoudige casus op methodische wijze (aan de hand van het
stappenplan) oplossen;
4. De rechterlijke instanties benoemen, de grote lijn van gerechtelijke procedures
tot in hoogste instantie beschrijven en de beginselen van de rechtspraak
benoemen;
5. Een structuuranalyse maken van uitspraken van de hoogste en lagere
rechters;
6. Een inhoudelijke analyse maken van uitspraken van de lagere rechters;
7. In een eenvoudige casus een eenvoudige juridische argumentatie opzetten ter
verdediging van zijn standpunt en deze schriftelijk presenteren (beredeneerd
antwoord).
1
, Week 2: rechtsbronnen & rechtsgebieden
Leerdoelen
De student kan:
1. De verschillende rechtsgebieden (genoemd in hoofdstuk 1 van Verheugt)
benoemen;
2. Beschrijven wat de rechtsbronnen van het Nederlandse recht inhouden;
3. Op het niveau van wetten het onderscheid tussen materieel en formeel recht
aangeven;
4. Wetsartikelen in de wettenbundels opzoeken.
Begrippen
- EVRM; Het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens
en de fundamentele vrijheden is een Europees verdrag waarin mensen- en
burgerrechten voor alle inwoners van de verdragsluitende staten zijn geregeld.
Het verdrag is op 4 november 1950 ondertekend in Rome.
- Monisme; rechtstreeks regels overnemen uit een verdrag. Hiermee doe je
afstand van soevereiniteit.
De vijf overkoepelde rechtsgebieden (Verheugt, 2020)
- Internationaal recht
- Privaatrecht
- Strafrecht
- Bestuursrecht
- Staatsrecht
Nationaal en internationaal recht
Soevereiniteit: bevoegdheid van elk land de eigen rechtsorde vast te stellen en te
onderhouden.
Materieel en formeel recht
Materieel betreft de inhoud van de wet en formeel de handhaving ervan.
Formeelrecht = procesrecht. Dit gaat over de manier van procederen. Materieel gaat
over de regels die betrekking hebben op rechten en plichten van burgers.
Dus Wetboek van Strafrecht is materieel, en Wetboek van Strafvordering formeel.
Voorbeeld:
- Formeel recht: omdat je op kamers gaat, heb je een nieuwe bank gekocht. De
bank is geleverd maar er zit al een gat in. Je wil de verkoper dwingen om
alsnog een goede bank te leveren. Waar kun je de regels vinden over de
manier waarop je de verkoper daartoe kan dwingen?
- Materieel recht: je hebt vanochtend een half brood bij de bakker gekocht.
Nadat je hebt betaald, mag je het brood meenemen. Dit is een voorbeeld van?
Publiek en privaat
Publiek is algemeen belang en privaat betreft individueel belang. Je kunt het ook zien
als de begrippen verticaal en horizontaal. Publiekrecht is meer verticaal omdat het
gaat over de overheid en de burger, en privaatrecht is meer horizontaal omdat het
gaat over gelijkwaardige rechtsverhoudingen tussen burgers.
2
,Staatsrecht
Bevat de regels die betrekking hebben op de organisatie van de Staat en zijn
organen en op de bevoegdheden van die organen. En de verhouding van burgers en
staat. Het fundament van het staatsrecht wordt gevormd door de Grondwet. Hierin
staan o.a. grondrechten. Vallen uiteen in vrijheidsrechten (de overheid kan zich
hierdoor niet met de burger bemoeien) en politieke rechten (zeggenschap over
samenstelling van de overheidsinstellingen). Sociale grondrechten maken het wel
mogelijk dat de overheid zich met de burger bemoeid. De overheid moet zich
namelijk inspannen voor goed onderwijs, welzijn etc.
Bestuursrecht
De juridische bestuursactiviteit van de overheid. De verhouding tussen overheid en
burger komt hierbij tot uiting in een beschikking; besluit van overheidsorgaan in een
individueel geval. Beschikkingen zijn alleen geldig als ze in overeenstemming zijn
met de wet.
Strafrecht
We kennen geen regels van ongeschreven strafrecht die het opleggen van een straf
mogelijk maken. Alles is vastgelegd in het Sr en Sv.
Burgerlijkrecht (privaat)
- Familie en personenrecht
- Rechtspersonenrecht; juridische samenwerkingsvorm (vereniging, stichting
etc.). Dit zijn rechtspersonen ipv natuurlijke personen.
- Vermogensrecht; koopovereenkomsten, arbeidsovereenkomsten etc.
Arbeidsrecht en sociaal zekerheidsrecht
Valt zowel onder privaat als publiek.
3
,Rechtsbronnen
Hierin staat het positieve recht.
- De wet
- Jurisprudentie (rechtspraak); sommige wetten zijn niet helemaal duidelijk.
Rechters maken zelf regels erbij dan. Indien andere rechters deze regels
overnemen is er rechtersrecht. Is een ongeschreven rechtsbron.
- Verdragen en sommige besluiten van volkenrechtelijke organisaties;
- De gewoonte; bijv. regels in de bouwwereld. Deze staan niet in de wet, maar
dien je je wel aan te houden. Ook een ongeschreven rechtsbron. Speelt vooral
in burgerlijk recht en staatrecht.
4
, Week 3: Vinden, analyseren en citeren van wettelijke bepalingen
Leerdoelen
De student kan:
1. Juridische begrippen in het juiste rechtsgebied plaatsen;
2. Gemotiveerd aangeven waarom in een bepaalde kwestie een bepaald
rechtsgebied van toepassing is;
3. Begrippen en de daarbij behorende wetsartikelen in de wettenbundel
opzoeken;
4. Een rechtsregel typeren (categorieën normatief en niet-normatief);
5. Een rechtsregel analyseren aan de hand van de toepassingsvoorwaarden en
rechtsgevolgen;
6. Wettelijke bepalingen op de juiste wijze citeren.
Rechtsregels in de wet
Rechtsregels zijn algemeen verbindende voorschriften. Verbindende voorschriften
want je moet er eraan houden, ze zijn afdwingbaar. Algemeen omdat:
- Ze gelden voor iedereen die in de categorie valt. Bijv. ‘’allen die in Nederland
verblijven’’.
- Ze zijn zo geformuleerd dat ze herhaalbaar zijn voor een onbeperkt aantal
gevallen. Bijv. ze gelden vandaag voor consumenten, maar morgen ook.
Soorten rechtsregels
Grofweg twee categorieën:
- Normatief
- Niet-normatief
Normatieve rechtsregels
Deze hebben betrekking op het sturen of het beoordelen van menselijk gedrag. Ze
geven dus een bepaalde norm aan. Kunnen worden verdeeld in:
- Gebodsbepalingen; iemand wordt geboden iets te doen, dus iets moeten
doen.
- Verbodsbepalingen; iemand wordt verboden iets te doen, dus iets niet mogen
doen.
- Bevoegdheidsverlenende bepalingen; persoon krijgt een bevoegdheid iets te
doen.
Niet-normatieve rechtsregels
Rechtsregels die een andere functie hebben, ze hebben dus geen betrekking op een
norm. Te verdelen in:
- Kwalificatieregels of definitiebepalingen; bepalingen die een omschrijving
geven van begrippen. Vaak een omschrijving van begrippen uit een
normatieve rechtsregel. Voorbeeld: art. 9 lid 1 Sr (kwalificatiebepaling).
- Verwijzingsregels of schakelbepalingen; bepalingen die een artikel, titels of
afdelingen van een wetboek van overeenkomstige toepassing verklaren op
een ander onderwerp van de wet.
- Constructies; bepalingen waarin verschillende samenhangende verschijnselen
onder 1 noemer worden gebracht. VB: art. 6:169 lid BW.
- Fictie; hierbij doet de wetgever alsof er sprake is van een bepaalde situatie die
in werkelijkheid niet zo is.
5
, Oefening normatieve en niet-normatieve rechtsregels
Zoek de volgende wetsartikelen op in je wettenbundel en bepaal of er sprake is van
een normatieve of niet-normatieve rechtsregel. Bepaal vervolgens onder welke
categorie deze ingedeeld kan worden:
- Gebodsbepaling
- Verbodsbepaling
- Bevoegdheidsverlenende bepaling
- Kwalificatieregels/definitiebepaling
- Verwijzingsregels/schakelbepaling
- Constructie
- Fictie
Wetsartikelen om op te zoeken:
1. Art. 1:2 BW
2. Art. 1:19e lid 1 BW
3. Art. 6:2 lid 1 BW
4. Art. 7:175 BW
5. Art. 7:215 lid 1 BW
6. Art. 1 lid 3 AWGB
7. Art. 1:9 Awb
8. Art. 3:2 Awb
Antwoorden oefening normatieve en niet-normatieve rechtsregels
1. Art. 1:2 BW: ‘’Het kind waarvan een vrouw zwanger is wordt als reeds geboren
aangemerkt, zo dikwijls zijn belang dit vordert. Komt het dood ter wereld, dan
wordt het geacht nooit te hebben bestaan.’’ Hierin wordt een situatie geschetst
die ‘alsof’ is, namelijk een kind dat nog niet geboren is als geboren
aanmerken. Want als de vader van dit ongeboren kind overlijdt zou het kind
eigenlijk niet meedelen in de erfenis, maar door dit wetsartikel wordt er dan
gedaan alsof het kind wel geboren is. Dit is dus een fictiebepaling en dus een
niet-normatieve rechtsregel.
2. Art. 1:19e lid 1 BW: ‘’De aangifte van een geboorte kan in persoon of, als deze
weg is geopend, elektronisch worden gedaan. Tot elektronische aangifte zijn
uitsluitend bevoegd de moeder uit wie het kind is geboren en de vader van het
kind.’’ Hierin wordt iemand een bevoegdheid toegekend, namelijk de aangifte
van een geboorte doen. Dit is dus een bevoegdheidsverlenende bepaling, en
dus een normatieve rechtsregel.
3. Art. 6:2 lid 1 BW: ‘’Schuldeiser en schuldenaar zijn verplicht zich jegens elkaar
te gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid.’’ Dit is
een voorbeeld van een gebodsbepaling. Er wordt namelijk een gebod
opgelegd aan personen om zich redelijk en billijk (=acceptabel) te gedragen.
Dit is dus een normatieve rechtsregel.
4. Art. 7:175 lid 1 BW: ‘’Schenking is de overeenkomst om niet, die ertoe strekt
dat de ene partij, de schenker, ten koste van eigen vermogen de andere partij,
de begiftigde, verrijkt.’’ Hierin wordt dus de definitie van schenking
omschreven. Het is dus een definitiebepaling en dus een niet-normatieve
rechtsregel.
6