H1 inleiding in het materiële strafrecht
§1.1 Algemeen
Het materiële strafrecht bepaalt de inhoudelijke grenzen van strafrechtelijke aansprakelijkheid,
over welk gedrag wanneer strafbaar is. Bijvoorbeeld om regels die gaan over wanneer je als dader
kan worden aangemerkt. Het formele strafrecht stelt de spelregels vast voor het beantwoorden
van de aansprakelijkheid via het materiële strafrecht.
§1.2 Het strafbare feit
Het strafbare feit wordt door het Openbaar Ministerie in de tenlastelegging omschreven en
bepaalt het speelveld van het strafproces. Op grond van de tenlastelegging zal de rechter
oordelen of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit en zo ja, of hij
daarvoor straf verdient.
Om te bepalen of een gedraging een strafbaar feit oplevert, moet er aan 4 voorwaarden worden
voldaan:
1. Het moet gaan om een menselijke gedraging
2. Die past binnen een wettelijke delictsomschrijving
3. Die wederrechtelijk is
4. En aan de schuld van de verdachte te wijten is.
Menselijke gedraging
De gedraging kan zowel bestaan uit een handelen of een nalaten. Het woord gedraging impliceert
dat er een zekere Mae van wil, die heeft geleid tot die gedraging, aanwezig moet zijn. Diefstal is
een formeel omschreven delict. Bij een materieel omschreven delict is het bewerkstelligen van
een bepaald gevolg strafbaar gesteld; doodslag, art. 287 Sr. Er dient sprake te zijn van een
causaal verband tussen de gedragingen en het gevolg.
Wettelijke delictsomschrijving
Wil een gedraging een strafbaar feit opleveren, dan dient deze te passen binnen een wettelijke
strafbepaling > art. 1 Sr. Legaliteitsbeginsel ‘geen feit strafbaar dan uit kracht van een daaraan
voorafgaande wettelijke strafbepaling.’ De delictsomschrijving bestaat uit bestanddelen (de
rechtsvoorwaarden) de vereisten waar de gedraging aan moet voldoen wil er sprake zijn van een
strafbaar feit, en bevat soms de kwalificatie.
Elementen (3e vraag, art. 350 Sv):
Ongeschreven rechtsvoorwaarden
Wederrechtelijkheid en verwijtbaarheid
Als algemene voorwaarden voor strafbaarheid gelden dat een gedraging wederrechtelijk moet zijn
geweest en aan de schuld van de dader te wijten is. Wederrechtelijkheid: het gedrag moet in strijd
zijn met het recht. (rechtvaardigingsgronden neemt dit weg > noodweer, terug slaan)
verwijtbaarheid/schuld: kunnen we de verdachte zijn gedrag verwijten? (schulduitsluitingsgrond
neemt dit weg > ontoerekenbaarheid)
Wederrechtelijkheid en verwijtbaarheid worden elementen genoemd, als ze niet in de
delictsomschrijving staan. Staan ze er wel in, dan staan het geschreven voorwaarden en komen
ze bij de eerste vraag van art. 350 Sv voor.
Het belangrijkste onderscheid dat kan worden gemaakt is het onderscheid tussen misdrijven en
overtredingen. Ernstigere strafbare feiten worden aangemerkt als misdrijven en minder ernstige
feiten als overtredingen.
Bij misdrijven zijn opzet of schuld als bestanddeel vereist. Het onderscheid tussen misdrijven en
overtredingen is juridisch van belang, de processuele gevolgen, onder meer in de sfeer van
dwang- en rechtsmiddelen zijn van belang.
Strafbepalingen in de wet: om bepaald gedrag strafbaar te stellen zal de wetgever dus
strafbepalingen maken. Voldoen aan art. 1 Sr.
- De delictsomschrijving, bestaande uit bestanddelen (rechtsvoorwaarden). De omschrijving
van het strafbaar gestelde gedrag.
- De kwalificatie, naam van het strafbare feit. Deze is niet in iedere strafbepaling opgenomen.
,- De strafmaat, de maximaal op te leggen straf. Dit is niet de straf die de verdachte krijgt, maar
het maximum tot waar de rechter mag gaan in zijn vrije beoordeling wat oor straf de verdachte
verdient.
§8.5 De hoofdvragen
Materiële vragen
art. 350, 351, 352 Sv
1. Is het ten laste gelegde bewezen? (de bewijsvraag)
Nee > Vrijspraak art. 352 lid 1 Sv.
Ja > vraag 2
2. Levert het bewezen verklaarde een strafbaar feit op? (kwalificatievraag)
Nee > OVAR art. 352 lid 2 Sv
Ja > vraag 3
3. Is de dader strafbaar?
Nee > OVAR art. 352 lid 2 Sv
Ja > vraag 4
4. Welke sanctie dient te worden opgelegd?
Nee > rechterlijk pardon, 9a Sr.
Ja > straf of maatregel
De bewijsvraag
Indien een verdachte: bekent, nadien niet anders heeft verklaard, de verdediging geen verweer
voert dat ziet op vrijspraak, en de rechter tot een veroordeling komt, dan kan in het vonnis worden
volstaan met een opsomming van bewijsmiddelen.
In alle andere gevallen dient de rechter gemotiveerd in te gaan op onderbouwde bewijsverweren.
Kwalificatie
Indien de rechter het ten laste gelegde feit bewezen acht, dient hij allereerst te kijken of dit
bewezenverklaarde een strafbaar feit oplevert. Hij moet kijken of hetgeen de verdachte gedaan
heeft onder een wettelijke delictsomschrijving valt en daarmee dus te kwalificeren is als strafbaar
feit.
Strafbaar
Na kwalificatie van het feit moet worden beoordeeld of de dader ook strafbaar is. Het kan hierbij
gaan om rechtvaardigingsgronden. Een beroep op een rechtvaardigingsgrond neemt de
strafbaarheid van het feit weg. Beroep op noodweer; art. 41 Sr.
Het tweede lid kent ook een schulduitsluitingsgrond; noodweerexces. Stel de rechter is van
oordeel dat de verdachte zichzelf wel mocht verdedigen, maar heeft teveel klappen heeft
uitgedeeld en zichzelf excessief verdedigd. Als de rechter dit invoelbaar acht omdat hij door de
gemoedsbeweging zo heeft gehandeld, moet de rechter de verdachte van alle rechtsvervolging
ontslaan.
Bij de strafoplegging dient de rechtbank gemotiveerd aan gegeven op grond van welke
overwegingen zij tot een bepaalde straf en/of maatregel heeft besloten. Het is van groot belang dat
de rechtbank hierbij met name ingaat op de pijnpunten die in de strafzaak aan de orde zijn
gekomen, reclasseringsrapport, oordeel van de Ovj etc.
Verschillende typen strafbare feiten:
- Commune delicten en delicten uit bijzondere wetgeving
- Krenkings- en gevaarzettingsdelicten: er wordt krenking van een rechtsgoed strafbaar
gesteld, bijvoorbeeld bij mishandeling. Bij een gevaarzettingsdelict wordt het veroorzaken van
gevaar voor een in een bepaalde delictsomschrijving beschermd rechtsgoed strafbaar gesteld,
bijvoorbeeld rijden onder invloed. Concrete en abstracte gevaarzettingsdelicten.
, Concrete; kenmerkend is dat het gevaar zich in concreto heet voorgedaan. Opzettelijke
brandstichting. Deze is pas strafbaar indien er daadwerkelijk gevaar voor goederen of personen is
ontstaan.
Abstracte; berust op een wettelijk vermoeden dat bepaalde gedragingen voor een bepaald
beschermd rechtsgoed algemeen gevaarlijk zijn. Rijden onder invloed.
- Formele en materiële delicten: bij formele delicten is voor strafbaarheid een bepaalde
handeling voldoende, ongeacht het gevolg. Bijvoorbeeld het in handen hebben van een
vuurwapen. Bij materiële delicten staat het gevolg wel centraal. Doodslag bijvoorbeeld.
- Kwaliteitsdelicten en algemene delicten; algemene delicten kunnen door eenieder worden
gepleegd. Delictsomschrijvingen die zich richtten tot personen met een bepaalde hoedanigheid
zijn kwaliteitsdelicten.
- Commissie- en ommissiedelicten: commissiedelicten zijn strafbare feiten die door handelen
worden begaan, een misdrijf waarbij de strafbare daad bestaat uit een bij wet verboden
handeling. Bijvoorbeeld mishandeling, doodslag. Een commissiedelict bestaat uit het niet
verrichten van een handeling. Bijvoorbeeld het niet helpen van een persoon in levensgevaar.
§1.3 Het legaliteitsbeginsel
Het legaliteitsbeginsel vereist dat alle wetgeving duidelijk, verifieerbaar en non-respectief is. De
wet heeft geen terugwerkende kracht. Een bepaalde daad kan dus niet met terugwerkende kracht
strafbaar gemaakt worden. art. 1 Sr.
Deelbeginselen:
- Lex scripta: iedere strafbepaling moet geschreven zijn; wettelijke strafbepaling. Zowel in
formele als in materiële zin. Bij een APV denk aan wildplassen.
- Verbod van terugwerkende kracht: strafbaar vanaf dit moment. De strafbepaling moet
bestaan op het moment dat de betreffende gedraging is begaan.
Uitzondering: art. 1 lid 2 Sr wanneer het positief voor de verdachte is.
- Lex certa > bepaaldheidsgebod: de wet moet duidelijk zijn. Rechtszekerheid creëren door
middel van bepalingen die duidelijk genoeg zijn. Moeizame zoektocht naar balans tussen te
vaag en te specifiek.
- Verbod van analogie: de rechter mag de wettelijke bepaling uit leggen, maar niet te ruim.
De rechter gebruikt hiervoor interpretatiemethoden:
1. Wetshistorische interpretatiemethode: ontstaansgeschiedenis van de wet
2. Grammaticale interpretatiemethode: naar de letter van de wet
3. Systematische interpretatiemethode: naar de plaats van de regel in het systeem van de
regelgeving
4. Teleologische interpretatiemethode: maatschappelijk doel dat de wetgever heeft willen dienen.
5. Anticiperende interpretatiemethode: vooruitlopen op regelgeving die nog niet is ingevoerd.
Het legaliteitsbeginsel beschermt aldus tegen willekeurige of terugwerkende bestraffing door de
staat. Lex scripta. Het betekent tevens dat de wetgeving duidelijk geformuleerd dient te zijn, geen
vage normen. Lex certa. Een individu kan kiezen om wel of niet een strafbaar feit te plegen, deze
mogelijkheid kan enkel bestaan wanneer de grenzen tussen wat verboden is en wat niet, duidelijk
zijn. Een delictsomschrijving mag dus niet te vaag zijn.
§1.4 Rechtsmacht
Onder de rechtsmacht van een staat wordt verstaan het bereik dat die staat aan een strafwet
heeft gegeven. In het geval van Nederland gaat het hierbij om de bevoegdheid die de staat
zichzelf geeft om de Nederlandse strafwet toe te passen. Rechtsmacht is een voorwaarde voor
aansprakelijkheid. Zonder rechtsmacht kan een rechter de verdachte niet veroordelen.
In het strafrecht bestaan diverse beginselen op grond waarvan een staat rechtsmacht kan
baseren art. 2 Sr. ‘De Nederlandse strafwet is toepasselijk op ieder die zich in Nederland aan enig
strafbaar feit schuldig maakt.’ Dit is het territorialiteitsbeginsel. Meer van dit soort beginselen
worden benoemd in art. 2-8d Sr.