Hoofdstuk 1: inleiding:
Strafrecht: houdt zich bezig met het bestraffen van personen die een strafbaar feit hebben gepleegd.
De overheid legt namens de samenleving een straf op aan iemand die een strafbaar feit pleegt. Een
officier van justitie kan een verdachte van een strafbaar feit voor de rechter brengen.
Officier van justitie: vertegenwoordiger van het staatsorgaan dat belast is met de vervolging van
verdachten.
Strafrechtelijke dagvaarding: worden verzonden door een OVJ.
Eigenrichting: het recht in eigen handen nemen, is verboden. Iemand kan wel aangifte doen.
Binnen het strafrechtelijke systeem bestaat er een mogelijkheid voor slachtoffers om
schadevergoeding te verzoeken aan de strafrechter.
Het doel van straffen:
- Vergelding, leedtoevoeging.
- Preventie, mensen willen geen straf krijgen dus zullen zij gedrag dat mogelijk tot straf leidt,
zoveel mogelijk willen voorkomen.
Er zijn twee soorten preventie:
- Speciale preventie: het voorkomen of ontmoedigen dat de gestrafte wederom in de fout
gaat, door bijvoorbeeld voorwaardelijke straffen.
- Generale preventie: ook anderen dan de gestrafte leren uit het feit dat voor het plegen van
een strafbaar feit, straf kan worden opgelegd.
Materieel strafrecht: wat is een strafbaar feit. Het materiële strafrecht bepaalt welk gedrag niet
toegestaan is en welke personen daarvoor kunnen worden gestraft, Wetboek van Strafrecht.
Formele strafrecht/strafprocesrecht: omvat de regels van het strafproces. Wetboek van
strafvordering.
Commune strafrecht: strafrecht dat in wetboeken is opgenomen.
Bijzondere strafwetten: strafbepalingen in andere wetten, wegenverkeerswet 1994, samen vormen
deze wetten het bijzondere strafrecht.
Hoofdstuk 2 inleiding materieel strafrecht:
Delictsomschrijving: geeft aan welke ongewenste gedraging de wetgever strafbaar heeft gesteld.
Kwalificatie-aanduiding: met welke term wordt het gedrag in juridisch opzicht genoemd.
Strafbedreiging: geeft aan welke soort straf er opgelegd kan worden en wat het max. daarbij is.
De opbouw van strafbare feiten:
1. Menselijke gedraging (MG).
2. Wettelijke delictsomschrijving (DO).
3. Wederrechtelijkheid (W).
4. Schuld (als verwijtbaarheid, V).
,MG: de gedraging moet zijn verricht door een mens. Bestanddeel.
DO: gedragingen zijn pas strafbaar als zij in de strafwet zijn terug te vinden. Als een menselijke
gedraging hier niet aan voldoet, kan deze persoon ook niet strafbaar zijn. Bestanddeel.
W: in strijd met het recht, er kan in sommige gevallen sprake zijn van een rechtvaardigingsgrond.
Wederrechtelijkheid wordt verondersteld, element.
V: als iemand een redelijkerwijs een andere optie had dan het overtreden van de wet. Wordt ook
verondersteld. Soms kan iemand worden vrijgesproken door een schulduitsluitingsgrond. Element.
Rechtvaardigingsgrond: omstandigheden leveren een geldige reden op voor het overtreden van een
wet.
Schulduitsluitingsgrond: iemand voldoet aan de delictsomschrijving, doet iets wederrechtelijk maar
het is deze persoon niet te verwijten.
Legaliteitsbeginsel strafrecht: iets is pas strafbaar op het moment dat het in de wet staat.
Er zijn een aantal methoden voor het interpreteren van wetstermen:
- Wetshistorische interpretatie, er wordt gekeken naar de totstandkomingsgeschiedenis van
de bepaling in kwestie.
- Grammaticale interpretatie, de taalkundige betekenis van woorden wordt bekeken.
- Systematische interpretatie, de wet wordt uitgelegd aan de hand van de systematiek van de
wet.
- Teleologisch interpretatie, er wordt gekeken naar het doel van deze wet.
Wederrechtelijkheid als bestanddeel: in de delictsomschrijving komt het woord wederrechtelijk voor,
dan wordt het een bestanddeel, zoals bij vernieling. Dan blijven er maar drie lagen over in de
opbouw van strafbare feiten.
Er zijn twee soorten strafbare feiten:
- Misdrijven, ernstigere feiten, misdrijven staan in boek twee.
- Overtredingen, minder ernstige feiten, staan ik boek drie.
Dit is van belang omdat:
- Het soort strafbare feit bepaalt welke rechter deze moet behandelen.
- Medeplichtigheid en poging bij een overtreding zijn niet strafbaar, bij een misdrijf wel.
- De toepassing van dwangmiddelen, zoals het aftappen van de telefoon kan alleen gebeuren
bij verdenkingen van misdrijven.
Formeel delict: staan in de wet omschreven als een handeling. Het verrichten van deze handeling is
strafbaar gesteld, het wegnemen van een goed/dragen van een vuurwapen.
Materieel delict: de handeling is niet strafbaar, maar het veroorzaken van een gevolg is strafbaar
gesteld, hij die opzettelijk iemand van het leven berooft. Er wordt niet gezegd op wat voor manier, als
het gevolg er maar is.
Commissiedelict: in delictsomschrijvingen wordt een doen of een handelen strafbaar gesteld. Stelen,
moorden, vervalsen, zijn allemaal feiten die een actief handelen veronderstellen.
Omissiedelict: het kan ook dat een delict niet ontstaat door het handelen, maar juist door het
nalaten van iets. Nalaten van hulp aan iemand die levensbedreigend in gevaar is.
Oneigenlijk omissiedelict: in de wet staat iets beschreven als een comissiedelict, terwijl het gepleegd
wordt door het nalaten van iets.
,Bijzondere strafbepaling: delictsomschrijvingen die voortbouwen op andere delictsomschrijvingen.
Gekwalificeerd delict: een delictsomschrijving bevat een extra bestanddeel en deze werkt dan
strafverzwarend.
Geprivilegieerd delict: een delictsomschrijving bevat een extra bestanddeel wat strafverlichtend
werkt.
Causaliteit: de relatie tussen twee gebeurtenissen is te beschrijven als oorzaak en gevolg.
Theorieën voor moeilijke gevallen van causaliteit:
- Conditio sine qua non: indien bij het ontbreken van een schakel in de reeks der
gebeurtenissen het gevolg zou zijn uitgebleven, is deze schakel kennelijk onmisbaar en is
derhalve als oorzaak aan te wijzen. Kritiek hierop is dat alles op een gegeven moment zover
terug te redeneren is dat het uiteindelijk niet meer reeël is, dan wordt uiteindelijk een moord
veroorzaakt doordat iemand geboren is.
- Causa-proximaleer: de veroorzakende factor die het dichtst bij het gevolg ligt, in juridisch
opzicht moet als oorzaken gelden.
- Voorzienbaarheidsleer: het gevolg van een handeling wat naar algemene ervaringsregels
redelijkerwijs voorzienbaar was.
Arrest Letale longembolie: een verdachte veroorzaakt een verkeersongeluk waarbij een automobilist
zwaar lichamelijk letsel oploopt. Dit slachtoffer overlijdt twaalf dagen later, niet aan de directe
gevolgen van het letsel, maar door de medische verwikkelingen. De raadsman van de verdachte vindt
dat er geen oorzakelijk verband is tussen de botsing en de dood van het slachtoffer. De Hoge Raad
beslist dat de verdachte alsnog strafbaar was. En hieruit komt het criterium redelijke toerekening.
Redelijke toerekening: is iets iemand ‘redelijkerwijs’ toe te rekenen, dit criterium is vaag want wat is
de betekenis van redelijk?
Arrest Aortaperforatie: de behandelende arts van een slachtoffer van een steekpartij ziet tijdens de
operatie van het slachtoffer twee kleine gaatjes in de aorta over het hoofd. Het slachtoffer overlijdt
als gevolg van inwendig bloedverlies. Het verzuim van de arts laat een toerekening niet in de weg
staan, dus alsnog zullen de verdachten worden gestraft.
Hoofdstuk 3, opzet en schuld:
Opzettelijk: iets expres doen, willens en wetens iets doen.
Culpoos: perongeluk, met culpoos handelen wordt bedoeld het niet-opzettelijk, onvoorzichtig
handelen.
Subjectieve delictsbestanddelen: als opzet of schuld in de delictsomschrijving is opgenomen. Dat
doet het ertoe met welke intentie de dader heeft gehandeld, met opzet of niet.
Door schuld verweten: iemand moet zo onvoorzichtig zijn dat bijvoorbeeld daardoor iemand
overlijdt.
Soorten opzet: als een delictsomschrijving opzet vereist, dan maakt het niet uit welke graad opzet dat
is.
- Opzet met bedoeling.
- Voorwaardelijke opzet.
- Opzet met noodzakelijkheidsbewustzijn.
,Opzet met bedoeling: de hoogste vorm van opzet, de dader weet waarmee hij bezig is en het
toebrengen van bijvoorbeeld pijn en letsel is ook precies wat hij of zij beoogt.
Voorwaardelijke opzet: daders zijn zo gericht op hun primaire doel, dat zij de aanmerkelijke kans
voor lief nemen dat door hun gedraging ook een ander gevolg zal intreden.
Opzet met noodzakelijkheidsbewustzijn: de dader heeft een bepaald doel voor ogen, maar hij weet
dat het noodzakelijk is een bepaald gevolg in het leven te roepen om dat doel te bereiken. De kans
dat het gevolg intreedt is 100%.
Aanmerkelijke kans: hetgeen dat uit ervaring bekend is.
Arresten met betrekking tot voorwaardelijke opzet. Cicero-arrest: de toneelvereniging Cicero voerde
een toneelstuk op, hoewel er bij de bestuurders van de vereniging onzekerheid bestond over de vraag
of er wel voldaan was aan een bepaalde auteursrechtelijke voorwaarde. Dit mondde uit in een
vervolging van het opzettelijk overteden van de Auteurswet. Deze toneelschool was alsnog strafbaar.
Aanmerkelijke kans-arrest: een verdachte wordt vervolgd voor het opzettelijk invoeren van heroïne,
de verdachte beroept zich op het ontbreken van opzet. Omdat hij twee koffers leent van een man,
met een dubbele laag en een zwaar leeggewicht. De rechter acht het onaannemelijk dat deze
omstandigheden de verdachte niet zouden zijn opgevallen. De verdachte heeft zich willens en wetens
blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat in beide koffers verdovende middelen waren verborgen.
De wijze waarop opzet is geschreven: opzettelijk, wetende dat, wist of met het oogmerk.
Opzetdelicten: alle delictsbestanddelen die volgen na het woord opzettelijk daar heeft het woord
opzet allemaal betrekking op. De voorafgaande bestanddelen die hoeven niet opzettelijk te zijn.
Geobjectiveerde delictsbestanden: het woord opzet is ingeblikt, het woord opzet staat niet letterlijk
in de tekst, maar dit kan er wel uitgehaald worden.
Culpa: schuld.
Er zijn twee vormen van schuld:
1. Schuld als element, verwijtbaarheid.
2. Schuld als bestanddeel, culpa.
Schuld als element: van verwijtbaarheid is sprake als je van de dader in redelijkheid kon vergen dat
hij zich anders gedroeg dan hij deed. Wie zich in alle redelijkheid kan onthouden van
wetsovertreding, moet dat ook doen.
Schuld als bestanddeel: als het woord schuld in de delictsomschrijving voortkomt.
Culpa: iets is in de strafwet strafbaar gesteld op het plegen van een feit, als dit niet komt door
opzettelijke te doen, maar door onvoorzichtigheid. Culpa is een verwijtbare aanmerkelijke
onvoorzichtigheid. Om van culpa te spreken moet een bepaalde gedraging wel te verwijten zijn.
Culpoos delict: de verwijtbaarheid en de wederrechtelijkheid maken deel uit van de DO.
,Er zijn verschillende soorten culpa:
- Lichte culpa, de onvoorzichtheid is niet erg groot.
- Bewuste culpa, iemand is zich bewust van het risico maar gelooft in een goede afloop.
o Roekeloosheid, hier is sprake van als er een of meer gedragingen van de dader
aangewezen kunnen worden die er op duiden dat door hem welbewust
onaanvaardbare risico’s zijn genomen.
- Onbewust culpa, de dader is zich niet eens bewust van zijn eigen onvoorzichtigheid.
De grens tussen bewust culpa en voorwaardelijke opzet is klein. Als iemand echt gelooft in een goede
afloop, dan ligt het meer voor de hans om bewuste culpa aan te nemen.
Porsche-arrest: een man rijdt onder invloed van alcohol gevaarlijk over de openbare weg. Hij begaat
een aantal gevaarlijke verkeersovertredingen. Omdat er steeds tegenliggers zijn breekt hij zijn
inhaalmanoeuvres keer op keer af. Op een bepaald moment zet hij door, met fatale gevolgen. De
inzittenden van de andere auto overlijden allemaal en zo ook de passagier uit de porsche. Er is hier
sprake van bewuste culpa, omdat de bestuurder een aantal keren de inhaalmanoeuvre heeft
verbroken.
Hoofdstuk 4, strafuitsluitingsgronden:
Er zijn twee soorten strafuitsluitingsgronden:
- Rechtvaardgigingsgronden, nemen de wederrechtelijkheid weg.
- Schulduitsluitingsgronden, nemen de verwijtbaarheid weg.
Als een verdachte een geslaagd beroep doet op een rechtvaardigingsgrond dan betekent dit dat
iemands gedrag achteraf gezien niet wedderechtelijk was, betrekking op de daad.
Als een verdachte een geslaagd beroep doet op schulduitsluitingsgrond dan betekent dit dat niet de
daad wordt vrijgesproken maar de dader.
Rechtvaardigingsgronden: Schulduitsluitingsgronden:
Noodweer, art. 41 lid 1 Sr. Noodweerexces, art. 41 lid 2 Sr.
Overmacht als noodtoestand, art. 40 Sr (Psychische) overmacht, art. 40 Sr.
Bevoegd ambtelijk bevel, art. 43 lid 1 Sr. Onbevoegd ambtelijk bevel, art. 43 lid 2 Sr.
Strafuitsluitingsgronden ontwikkeld in jurisprudentie:
Onbreken van materiële wederrechtelijkheid. Afwezigheid van alle schuld.
(veeartsarrest) Melk-en-waterarrest.
Noodweer: het recht van mensen om zich te verdedigen tegen een aanval. Voor een geslaagd beroep
op noodweer moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:
1. Ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding.
2. Lijf, eerbaarheid of goed.
3. Geboden en noodzakelijke verdediging.
Er moeten voor de rest nog twee beginselen zijn:
1. Subsidiariteit, de verdediging moet noodzakelijk zijn. Een verdediging die wordt ingezet
terwijl er een redelijk alternatief voorhanden was, kan niet slagen op noodweer.
2. Proportionaliteit, de (noodzakelijke) verdediging moet geboden zijn. De belangen die
geschonden worden met een verdediging mogen niet veel groter zijn dan de belangen die
worden gered door de verdedigingshandeling.
,Noodweerexces, geldt alleen als een geslaagd beroep op noodweer niet mogelijk is wegens
schending van het proportionaliteitsvereiste. Noodweerexces veronderschuldigt diegene die zich in
een noodweersituatie disproportioneel verdedigt.
Tardief noodweerexces: een beroep op noodweerexces kan ook worden aangenomen wanneer
iemand reageert op een aanranding, terwijl die al is afgelopen.
Arrest loon op zand: B. (de aanvaller) probeert W. (de verdachte) in het kruis te trappen en raak hem
aan de binnenkant van zijn linkerbovenbeen. Het gerechtshof heeft in feitelijke aanleg vastgesteld dat
B. geen vrees bestond bij W. dat B. opnieuw zijn lijf zou aanranden. De aanval bestond uit de enkele
trap. Toch geeft W. enkele klappen aan B. Alsnog is W. vrijgesproken, op tardief noodweerexces.
Intensief exces: de aanval begint, de verdediging begint vrijwel daar achterna. Maar de intensiteit
van de verdediging is te hevig.
Extensief arrest: de aanval begint, de verdediging start daarna. Maar de verdediging is
disproportioneel omdat de verdediging langer doorgaat dan nodig is.
Psychische overmacht: een van buiten komende drang waaraan men redelijkerwijs geen weerstand
kan of behoeft te bieden. De persoon in kwestie is gedrongen tot een strafbaar handelen. De
psychische druk moet van zodanige aard en van zodanig gewicht zijn dat de wilsvrijheid wordt
aangetast.
Overmacht als noodtoestand: er doet zich een situatie voor waarin een mens een keuze moet
maken tussen twee conflicterende plichten. Enerzijds de plicht om de strafwet na te leven en
anderzijds een zwaarwegende maatschappelijk plicht. Er moet hier wel vooldaan zijn aan
subsidiairteit en proportionaliteit.
Subsidiariteit: als er een mogelijkheid bestaat om te voldoen aan de maatschappelijke plicht zonder
een strafbaar feit te plegen dan moet het op die manier worden gedaan.
Proportionaliteit: je rijdt geen 160 km/h omdat een hond op sterven ligt.
Bevoegd en onbevoegd gegeven ambtelijk bevel: een wetsovertreding vindt plaats door het
bevoegd gegeven ambtelijk bevel op te volgen, de gedraging is niet wederrechtelijk. Een bevel wordt
door een meerdere gegeven wat eigenlijk niet mag, deze persoon heeft niet het recht om een
dergelijk bevel te geven, onbevoegd gegeven ambtelijk bevel.
Wettelijk voorschrift: een politieagent die iemand meeneemt naar het bureau ontneemt iemands
vrijheid (strafbaar) maar omdat het mag volgens de wet (politiewet) is het niet meer strafbaar.
Ontoerekeningsvatbaarheid: de invloed van een stoornis of het gebrek in de ontwikkeling ten tijde
van het begaan van het strafbare feit wordt zo groot geacht, dat de wil van de dader niet meer in
vrijheid is gevormd. De daad kan niet worden verweten aan de dader. Zorgt vaak voor ontslag van
alle rechtsvervolging (OVAR), er is vaak geen gevangenisstraf maar wel een maatregel (TBS).
Verminderende toerekeningsvatbaarheid: het geeft de mate aan waarin een feit aan een verdachte
is toe te rekenen.
Afwezigheid van alle schuld: iets is niet verwijtbaar aan iemand. Het gaat om verontschuldigbare
dwaling: de dader heeft iets niet geweten en behoefde het ook niet te weten.
,Motorpapierenarrest: een beginnende motorrijder vroeg inlichtingen bij een opperwachtmeester van
de rijkspolitie die gaf te kennen dat hij alle benodigde papieren reeds in zijn bezit had. Uiteindelijk
bleek deze man in overtreding te zijn. Maar hij werd niet gestrafd op grond van rechtsdwaling.
Rechtsdwaling: er wordt gedwaald omtrent het recht.
Feitelijkedwaling: omdat in deze gevallen wordt gedwaald omtrent wat feitelijk juist is.
Melk-water-arrest: een boer vermengt zijn melk met water, de knecht verkoopt dit. De boer is
uiteindelijk als enige strafbaar om de knecht zich verhaald op afwezigheid van alle schuld.
Ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid: de delictsomschrijving wordt vervuld maar
iemand is alsnog niet strafbaar. Veeartsarrest: koeien die aan genoemde ziekte leden moet in contact
worden gebracht met gezonde koeien. Zo op het eerste oog een rare beslissing, maar op grond van de
nieuwe dierengeneeskundige inzichten was het gezien het ziekteverloop en de immuniteit, raadzaam
om droogstaande koeien in contact te breggen met reeds besmette dieren. Art. 82 Veewet werd zo
wel overtreden, maar alsnog was deze veearts niet schuldig.
Hoofdstuk 5: poging en voorbereiding:
Poging: een strafbare handeling (misdrijf) wordt afgebroken buiten de wil van de dader om, art. 46
lid 2 Sr.
Voorbereiding: gedragingen die nog niet een strafbare poging opleveren maar wel de intentie van de
potentiële dader aan het licht brengen, art. 46 lid 1 Sr.
Plan Voorbereiding Poging Voltooiing
Gedachten (criminele gedachten) zijn nooit strafbaar.
Samenspanning: het enkel maken van een afspraak met iemand is strafbaar bij staatsgevaarlijke
misdrijven, art. 96 Sr.
Poging: het voornemen van een dader zich heeft geopenbaard door een begin van uitvoering. Als de
dader zijn pogingen vrijwillig opgeeft dan is deze persoon niet strafbaar. Er zijn twee theorieën over
pogingen:
1. Subjectieve theorie: persoon A laat altijd om dezelfde tijd zijn of haar hond uit, persoon B wilt
persoon A graag vermoorden. Persoon B koopt een pistool en wacht op persoon A, maar
persoon A komt niet opdagen doordat hij of zij ziek is en niet met de hond kan lopen. Alsnog is
persoon B schuldig aan poging tot moord, omdat uit zijn handelingen blijkt wat hij of zij van
plan is.
2. Objectieve theorie: de gedraging moet daadwerkelijk een begin vormen van voltooiing van
het misdrijf. Men is de voltooiing dichter genaderd dan bij de subjectieve theorie. Persoon A
laat altijd om dezelfde tijd de hond uit, persoon B wil deze persoon graag vermoorden en
koopt een pistool. Persoon B staat te wachten op persoon A achter een boom, persoon B
springt voor persoon A en schiet, maar mist net persoon A. Persoon A rent hard weg. Dit is
ook een poging.
, Arrest Eindhovens-brandstichting: twee mannen verspreiden benzine lappen en kledingstukken door
een woonhuis. Buurtbewoners ruiken de lucht en komen kijken, tot uitvoering van brandstichting
komt het niet. De twee mannen durven het niet meer aan te steken door de buurtbewoners. Toch zijn
deze twee mannen niet strafbaar, omdat er nog geen begin van uitvoering was.
Cito-arrest: twee mannen bellen aan bij uitzendbureau Cito in Amsterdam, nadat zij er redelijk zeker
van waren dat een geldauto een bedrag aan geld had afgegeven bij het uitzendbureau. De mannen
hebben zich moeilijk herkenbaar gemaakt door het dragen van een bromfietshelm en door hun
gezichten af te dekken. De deur van het uitzendbureau wordt niet opgedaan door het personeel. De
overvallers worden ter plekke door politieambtenaren aangehouden. Wanneer er sprake is van een
begin van uitvoering: of een gedraging naar uiterlijke verschijningsvorm als te zijn gericht op de
voltooiing van een misdrijf, is er sprake van poging.
Het woord gedraging mag op verschillende manieren worden opgevat: fysieke gedragingen, die ter
plaatse zichtbaar zijn of achteraf en om relevante feiten en omstandigheden.
Uiterlijke verschijningsvorm: niet wat ter plekke zichtbaar is, maar om hetgeen dat achteraf
objectief vast te stellen is. Het gaat niet om het zien maar om het weten.
Grenswisselkantoor-arrest: twee mannen hebben het plan gemaakt om het grenswisselkantoor te
overvallen. Zij rijden met een gestolen auto met valse kentekenplaten. Ze hebben in hun auto een
wapen, handboeien en pruiken. Ze wachten in de auto op de kantoorbediende om de zaak te openen.
Deze kantoorbediende opent niet omdat hij de auto ziet staan, deze persoon belt de politie. Er is geen
strafbaar feit gepleegd omdat er geen sprake is van een poging.
Videodozen-arrest: B. wordt door verdachten op straat benaderd met het voorstel om een
videorecorder te komen. B. denkt dat het geen zuivere koffie is en doet aangifte bij de politie, die
houdt ze op heterdaad aan. De politie vindt in de auto dozen met plaatjes van videorecorders erop
maar de dozen zijn gevuld met zand. De verdachten worden vervolgd voor poging tot oplichting.
Absolute ondeugdelijke poging: een strafbaar feit kan niet plaatsvinden door een gebruikt middel.
Denken dat je iemand vergift met een stof, maar deze stof is uiteindelijk helemaal niet giftig. Dit is
niet strafbaar.
Relatief ondeugdelijk poging: het object is in principe geschikt om te komen tot voltooiing, maar
door min of meer toevallige omstandigheden blijft deze voltooiing uit. Je probeert een geldautomaat
te overvallen van een bank die failliet is. Dit is wel strafbaar.
Poging tot mishandeling is niet strafbaar.
Voorbereiding: art. 46 lid 1 Sr, vindt plaats als er op een strafbaar feit acht jaar of meer
gevangenisstraf staat.
Verschil tussen poging en voorbereiding: het pogingscriterium zegt dat de gedraging gericht moet
zijn op voltooiing.
Jetzt-geht-es-los-criterium: bij een poging moet iemand al begonnen zijn met uitvoering van het feit.
Als de dader zich vrijwillig terugtreedt dan is deze persoon niet strafbaar voor een poging. Als de
dader zich terugtreedt door externe omstandigheden dan is deze persoon wel strafbaar (weer).