Chiara Eenkhoorn – THK-1
Samenvatting cyclus 1.9 ‘ORM’
Thema: ‘Voedselopname’
College 1 – Functie van membranen (12-02-2020)
Voedselopname in de darm
In het lumen van de darm vindt afbraak plaats van moleculen, zoals:
• Koolhydraten, worden afgebroken in monosacchariden.
• Eiwitten, worden afgebroken in aminozuren.
• Vetten (triglyceriden), worden afgebroken in vetzuren.
Deze afgebroken stoffen kunnen opgenomen worden door de
darmepitheelcellen (= enterocyten) via membraan transport
processen.
Door grote hoeveelheid darmvlokken en microvilli vindt er veel oppervlakte vergroting
plaats.
Brush border = laag microvilli.
Lipiden
Het celmembraan is opgebouwd uit lipiden. Lipiden hebben een
hydrofiele kop en een hydrofobe staart.
® De staarten liggen naar elkaar toe.
De basis van fosfolipiden is een glycerolmolecuul, deze bevat drie OH-groepen, waar
andere moleculen aan gekoppeld worden:
• Aan twee OH-groepen wordt een vetzuur gekoppeld.
• Aan een OH-groep wordt een fosfaat gekoppeld.
Als een lipide een fosfaatgroep bevat in de kop, wordt het een
fosfolipide. Als de kop dan ook nog een glycerol molecuul bevat wordt
het ook wel een fosfoglyceride genoemd.
De dubbele binding in een vetzuur zorgt voor een ‘knik’ in de staart.
Membraanlipiden
Er zijn drie verschillende membraanmoleculen van elkaar te onderscheiden, namelijk:
• Fosfoglyceriden: bevatten fosfaat en glycerol.
• Glycolipiden: bevatten een suikermolecuul in de kop.
• Cholesterol
Þ Geeft het membraan (fysische) eigenschappen.
Eigenschappen van membraanlipiden
Membraan lipiden hebben een amphipathisch karakter; ze hebben twee karakters een
hydrofoob en hydrofiel deel.
Lipiden vormen complexen met elkaar, in water noemen we het supramoleculaire, niet-
covalente, complexen.
1
,Chiara Eenkhoorn – THK-1
Moleculen met een staart, noemen we een kegelvormig molecuul. Als de
moleculen interacties met elkaar aangaan, ontstaat er een micel.
® Vetzuren hebben een staart.
Een micel heeft geen volume in zich, er zitten alleen hydrofobe staarten.
Moleculen met twee staarten, noemen we cilinder vormig. Als de
moleculen interacties met elkaar aangaan, ontstaat er een bilaag (=
dubbele laag).
® Lipiden hebben twee staarten.
Een liposoom heeft wel volume in zich (in het lumen).
Liposomen zijn niet in de cel te vinden, het zijn artificiële structuren die in een
reageerbuis gemaakt kunnen worden. In een cel spreken we van vesicles.
Functies van membranen
= de primaire functie van membranen is het vormen van
een barrière.
® Het afscheiden van het interne milieu van het
externe milieu.
Doordat er overal in de cel membranen aanwezig zijn kunnen er omgevingen in de cel
gecreëerd worden waar specifieke moleculen voorkomen die in die cel werken.
Membraan van een erythrocyt
Eiwitten zijn op verschillende manieren op het membraan
(in)gebouwd:
• Op het membraan
• In het membraan
• Dwars door het membraan heen
Een membraan heeft een dikte van 5 nm.
Volgens het ‘fluid mosaic model’ worden membranen vloeibaar genoemd. De moleculen
in het membraan bewegen continue, waardoor het geen stug geheel is.
Opbouw van membranen
Een membraan bestaat uit verschillende moleculen, zoals:
• Lipiden
• Eiwitten
• Koolhydraten
Þ Gekoppeld aan lipiden: glycolipiden.
Þ Gekoppeld aan eiwitten: glycoproteinen.
Suikers komen niet los voor in het membraan, dit komt
doordat ze hydrofiel zijn.
2
,Chiara Eenkhoorn – THK-1
Eiwitten
= zijn aminozuren. Deze aminozuren kunnen in het membraan ingebouwd zijn, ze
kunnen zowel hydrofiel, hydrofoob of neutraal zijn.
• α-helix
• β-sheet
𝛂-helix (= wenteltrap): wordt gevormd door stukjes polypeptideketen en hij
wordt door H-bruggen intact gehouden. De helix bevat hydrofobe
aminozuurgroepen die uitsteken, zij maken contact met de hydrofobe
vetzuurstaarten van het lipide.
® Door de H-bruggen aan de binnenkant van de helix zorgt ervoor dat het
hier een beetje hydrofiel wordt. Door dit kanaaltje kunnen geen
moleculen, omdat de ruimte te klein is.
Deze helixen kunnen ook in een structuur bij elkaar gaan liggen in het
membraan, waardoor er in de midden van deze helixen een kanaaltje
ontstaat.
® De oppervlakten die naar buiten gericht zijn, zijn hydrofoob.
® De oppervlakten die naar binnen gericht zijn, zijn hydrofiel.
𝛃-sheet zijn transmembrane eiwitten. De sheets vormen een groot
eiwitcomplex en dat is al een grote ton in het membraan te zien. Hierdoor ontstaat er
een enorme opening, waar door grote moleculen kunnen passeren.
Eiwitten in het membraan
Er zijn verschillende eiwitten in het membraan aanwezig welke van elkaar te
onderscheiden zijn:
• Integrale membraaneiwitten: zijn verankerd in het membraan.
Þ Transmembraan eiwitten.
Þ Eiwitten die aan een kant van het membraan zijn ingebouwd.
Þ Lipide anker (= covalente binding): eiwitten die
door middel van een lipide in het membraan
verankerd zitten.
• Perifere eiwitten: zijn niet in het membraan verankerd,
maar ze kunnen wel interacties aan gaan met eiwitten
die wel in het membraan verankerd zijn.
Þ Cytoskeleteiwitten
Principes van membraanorganisatie
Er zijn twee principes die heel belangrijk zijn voor de functie van de cel. In/op het
membraan gebeuren verschillende processen, zoals signaaltransductie, opname van
moleculen, opname van informatie, etc.
Twee belangrijke eigenschappen van membranen zijn:
• Membraanvloeibaarheid = de laterale beweeglijkheid van lipiden en eiwitten in
het membraan.
• Membraan asymmetrie
3
, Chiara Eenkhoorn – THK-1
Membraanvloeibaarheid is dus de laterale beweeglijkheid van lipiden en eiwitten in
het membraan. Er zijn vier verschillende bewegen die lipiden in het membraan kunnen
maken, namelijk:
• Laterale diffusie: van plek verwisselen door twee lipiden.
• Flip-flop
Þ Flip: van buiten naar binnen verplaatsen van lipiden.
Þ Flop: van binnen naar buiten verplaatsen van lipiden.
• Flexie
• Rotatie
Laterale diffusie gebeurt heel snel, duurt zo’n 1-2 seconden.
Flip-flop gebeurt nauwelijks, zo ongeveer om de 2 dagen.
Het proces van flip-flop kan gekateriseerd (= versnelt) worden door flipase.
Onverzadigde vetzuren verhogen de vloeibaarheid van membranen; als
er een knik in de vetzuurstaart aanwezig is (zie afbeelding), zorgt dit voor
meer beweeglijkheid tussen de lipiden en dus voor een hogere
membraanvloeibaarheid.
® Geknikt lipide = een onverzadigd vetzuur.
Er kan ook cholesterol ingebouwd worden in membranen, zoals tussen de
fosfolipiden. Doordat er cholesterol op de ‘lege’ plek ingebouwd wordt,
kunnen de lipiden minder bewegen. Of te wel, cholesterol verlaagt de
vloeibaarheid van membranen.
Korte vetzuren zorgen ook voor het verhogen van de vloeibaarheid.
® Hoe langer het vetzuur, hoe lager de membraanvloeibaarheid.
Membraanasymmetrie betekend de zijden van het membraan uit andere (soorten)
lipiden opgebouwd zijn. De binnen- en buitenzijde bevat andere moleculen:
• Binnenkant zit fosfatidylserine; geeft een ‘eat me’ signaal, waardoor de cel
afgebroken zal worden.
• Buitenkant zit glycolipiden; zijn herkenningsstructuren.
Glycolipiden zorgen aan de buitenkant voor het aantrekken van
water, waardoor er een soort ‘gel laag’ over het membraan
gevormd wordt. Deze laag zorgt voor bescherming van de cel
voor bijvoorbeeld botsen tegen de bloedvatwand.
Restricties van laterale beweeglijkheid
Het is niet altijd handig dat er beweeglijkheid in de cellen mogelijk is.
In bepaalde cellen of zijden van de cel is het niet gewenst dat de lipiden
bewegen, zoals:
• Op gespecialiseerde membranen zitten junctions (D), die ervoor
zorgen dat de beweeglijkheid daar ophoudt.
• Bij cell-cell interacties (C) wil je niet dat de lipiden gaat
verplaatsen, omdat de verbinding tussen de cellen in stand
gehouden moet worden door deze interactie.
4