Leren op school
College 1: De school als pedagogische context
De context van de school
Passend onderwijs vormt het wettelijk kader. Het
beantwoord de vraag hoe onderwijs zou moeten worden
vormgegeven.
De volgende kind-factoren zouden op school moeten
worden bijgebracht:
1. Specifieke vaardigheden opdoen: Taal, lezen en
spellen, begrijpend lezen en rekenen.
2. Generieke vaardigheden opdoen: Intelligentie,
geheugen en leerpotentie.
Hierin bestaat een rol voor de:
• School en leerkracht;
• Orthopedagoog:
- Belangrijk bij het bepalen van de vaardigheden
waar een kind mee te maken krijgt.
• Omgeving en ouders:
- Beïnvloeden het leren van een kind op school.
De taak van school
Op de basisschool zijn de volgende punten van invloed op het leersucces:
1. Het beschikbare aanbod: De cognitieve uitdaging en passende begeleiding.
2. De plaatsing.
3. Klasklimaat.
4. Relatie met leerkrachten.
5. Relatie met leeftijdgenoten.
School moet kinderen klaarstomen voor deelname in de samenleving. Hiervoor zijn drie belangrijke gebieden:
1. Het gebied van persoonlijke ontwikkeling van kinderen;
2. Overdracht van maatschappelijke en culturele waarden;
3. Toerusten voor participatie in de samenleving.
Er bestaat een kader waaruit scholen werken:
• Kerndoelen:
- Landelijk en wettelijk vastgestelde uitgangspunten voor kennis en vaardigheden.
- Vaardigheden op het gebied van Nederlands, Engels, rekenen en wiskunde, oriënteren op jezelf en de
wereld, kunstzinnige oriëntatie en bewegingsonderwijs.
- Van basis- tot voortgezet onderwijs.
- Geven aan wat een leerling op welk moment moet kunnen in zijn schoolloopbaan.
- Streefdoelen: Inspanningsverplichting, waar wel ruimte is voor een eigen invulling.
• Referentieniveaus:
- Tussendoelen en referentieniveaus voor rekenen en Nederlandse taal (8 à 10 niveaus) die per wet
vastgesteld zijn en gelden van bassischool tot en met het MBO.
- 1f (fundamenteel): Het minimale niveau wat behaald moet worden. Vaardigheden die
leerlingen moeten beheersen.
- Ontwikkelingsperspectief met passende doelen (OPP):
Na beneden (of boven) definiëring als het fundamenteel deel niet gehaald kan worden door het kind,
waarbij een individueel op maat gemaakt leertraject wordt opgesteld.
1
, → Door de orthopedagoog wordt gekeken naar talenten, mogelijkheden en
beperkingen. Hieruit ontstaat een nieuwe leerlijn met passende doelstellingen,
perspectieven en talenten en mogelijkheden.
- 1s (streef): Het gemiddelde niveau wat behaald moet worden.
- 1s+: Richtlijnen voor kinderen die boven het streefniveau uitkomen.
• Leerlijn:
Scholen richten hun onderwijs zelfstandig in.
- Hierin staat beschreven hoe er gewerkt wordt naar een kerndoel en referentieniveau.
o Welke methodiek wordt gekozen.
o Hoe er naar doelen wordt gewerkt
o Concrete doelen met tussenstappen.
- Door de leerlijn ontstaat variatie in de groep.
Belangrijke verschillen:
Kerndoelen: Vormen een kader/richtingslijn voor het aanbod, maar zijn streefdoelen. De scholen
moeten zich inspannen de doelen te halen, maar hebben eigen invulling. Er is niet echt
een check.
Referentieniveau: Niet enkel een inspanningsverplichting, maar er moet ook duidelijk worden gemaakt
welke referentieniveaus het kind beheerst. Wordt ook gecheckt.
De middelen van de school
De geboortemaand (Verachte et al., 2010)
Competitieve onderwijssysteem: Leeftijdspositie is bepalend. Kinderen worden bewust
achtergehouden om later de beste uit de klas te zijn.
In Nederland momenteel geen harde grens meer, maar beslissing
op basis van de ontwikkeling van het kind.
Vroeger: Kinderen voor 1 oktober en later voor 1 januari
jarig directe doorstroom.
→ Kinderen die jarig zijn voor januari zijn zo
de jongste en kinderen direct na januari
de oudste van de klas.
Leeftijdsverschillen door indeling op geboortemaand hebben invloed op schoolprestaties. Waardoor kinderen
die de jongste van de klas zijn vaker achterstanden hebben.
→ Hierdoor blijven jonge kinderen vaker zitten, is er achterstand op rekenen, worden ze vaak onderschat
en is de standaard te hoog.
→ Dergelijke verschillen lossen in het tweede deel van de basisschool op.
Blijven zitten (Jimerson, 2001)
Blijven zitten werkt niet (behalve kleuterklas (vooral psychosociale effecten), bij missen van veel onderwijsstof
of als kortdurend effect). Kinderen die niet blijven zitten laten:
• Betere of gelijke resultaten zien op welbevinden.
• Betere of gelijke leerprestaties zien.
Redenen hiervoor zijn de volgende:
• Risicofactoren van het kind en omgeving worden met blijven zitten niet aangepakt.
• Er is een remediërende aanpak nodig: Een individuele aanpak gericht op het verminderen van
risicofactoren en vergroten van positieve factoren.
Door: Versimpelde procedures (ezelsbruggetjes), cognitieve gedragstherapie, directe en
versimpelde instructie, ouderbetrokkenheid, schoolbreede interventies, specifieke
interventies of individuele begeleiding.
→ De orthopedagoog is nodig met kennis over sociaal-emotionele ontwikkeling,
cognitieve ontwikkeling, kennis van interventiemethoden en voor passende
adviezen, diagnostiek en behandeling.
2
,Versnellen en plusklassen (Neihart, 2007)
• Positieve gevolgen op basis van de leerprestaties:
- Voordelen groot voor geselecteerde leerlingen;
o Sociaal-emotionele én cognitieve voorsprong.
o Motivatie.
o Onderdeel van een groep.
- Moet op tijd worden overwogen;
- Geleidelijkheid is helpend dus tijdig oefenen;
- Negatieve gevolgen vooral op de korte termijn, wat op de lange termijn vaak weer goed komt.
• Geen nadelige gevolgen op het sociaal-emotioneel functioneren en depressie.
• Niet doorstromen kan daarentegen wel negatieve gevolgen hebben op de leerontwikkeling van het kind.
Er moeten wel belangrijke overwegingen worden gemaakt op het gebied van:
Afname zelfconcept, competitie, relatie met vrienden, specifieke leerproblemen en SES
(tweedelig: Lage SES hebben thuis minder uitdaging dus extra uitdaging kan helpend zijn, anderzijds
kinderen met een lage SES hebben minder begeleiding thuis).
→ Orthopedagogen zijn nodig om een goede afweging te maken voor een leerling.
College 2: Zorg op school
Passend onderwijs
Doel per 2014: Er moeten minder jongeren naar het speciaal onderwijs, wat betekend dat binnen
het regulier onderwijs ook plekken biedt aan jongeren met extra ondersteunings-
behoefte.
Uitgangspunten passend • De mogelijkheden van leerlingen staan
onderwijs: voorop, waarbij scholen moeten inspringen
in verschillende situaties.
• Speciaal onderwijs blijft voor de leerling die
dit nodig heeft.
• Scholen hebben zorgplicht en zijn hierin
verantwoordelijk voor het vinden van een
passende plek.
• Er is een samenwerkingsverband,
waarbinnen wordt bepaald welke
ondersteuning een leerling krijgt.
Meer aandacht voor zorgleerlingen op school:
• Meer kennis over leerproblemen;
• Sociaal meer acceptatie;
• Maatschappelijk belang van schoolse vaardigheden. Gemengde klassen zijn hierbij helpend.
• Het speciaal basisonderwijs is duur.
Response to instruction model (Vaughn & Fuchs, 2003)
De bepaling voor welke leerlingen zorg nodig hebben:
Voorheen: Momenteel:
Discrepantie criterium: Response to instruction model:
Kijken naar een significant verschil tussen potentie en Verantwoording bij het onderwijs en het aanbod.
prestatie (het kind laat minder zien dan die op basis van • Er wordt eerst context gericht gekeken.
zijn intelligentie zou moeten laten zien). • Pas bij goed onderwijsaanbod en
• Er wordt kindgericht gekeken. onvoldoende vooruitgang kijken of er sprake
• Onvoldoende wetenschappelijke ondersteuning over is van leerproblemen.
de koppeling met intelligentie en leerproblemen.
3
, Het response to instruction model bestaat in de Amerikaanse opzet uit 4 fasen:
Fase 1: Vooruitgang bijhouden en kijken of het algemeen onderwijsaanbod voldoende is.
Fase 2: Leerlingen identificeren die achterblijven.
Fase 3: Leeromgeving aanpassen voor zorgleerlingen, hen remediëren en testen of dit effect heeft.
Fase 4: Individueel onderzoek naar problemen/stoornissen (speciaal onderwijs).
Voordelen: Problemen:
• Vroeg identificeren en ingrijpen; • Er wordt laat naar kenmerken bij het kind gekeken.
• Nadruk op de risico i.p.v. de stoornis. • De grens voor problemen: Wanneer heeft het kind een
• Minder bias in selecteren leerlingen probleem?
(niet elk geval krijgt direct actie). • Uitgegaan van goede methoden voor preventie en
• Resultaatgericht (gewenste resultaat interventie
op aanpassing onderwijsaanbod). • Uitgegaan van betrouwbare en valide metingen van
prestaties en vooruitgang
• Uitgegaan van kennis over beiden binnen de school. Je
weet als school wat je moet doen maar nog niet hoe als
deze kennis niet aangeboden wordt.
• Wanneer kan kind zorgniveau terug? Hoe stabiel is
vooruitgang? Een fase verder is heel duidelijk. Moet dit
kind altijd extra hulp blijven krijgen?
Binnen het Nederlandse zorgcontinuüm:
Per gehanteerd zorgniveau wordt gevraagd dat er een aantal stappen worden genomen:
Niveau Stappen
Niveau 1: 1. Kwalitatief goede instructie en klassenmanagement
Goed onderwijs voor Vooral elementen van uitleg en voordoen, ruimte om te oefenen en
alle leerlingen. verwerken met gelijksoortige problemen heeft veel effect op het leren van
kinderen.
(75% van de kinderen)
Kwalitatieve instructie:
De effecten van instructiebieden ingedeeld op effectiviteit (Hattie, 2009):
Feedback (.73) Toetsen (.34)
Metacognitieve strategieën (.69) Geïndividualiseerde instructie (.23)
Directe instructie (.59) Probleemgestuurd leren (.15)
Uitleg in stappen (.57) Niveaugroepen (.12)
Doelen stellen (.56)
Klassenmanagement:
Voorzien in drie basisbehoeftes: verbondenheid, competentie, autonomie
(zelfdeterminatietheorie). Gedragsverandering teweeg brengen: belonen,
negeren, straffen.
2. Gebruiken van effectieve methodes.
3. Monitoren en vooruitgang
Dit kan op verschillende manieren:
- Leerlingvolgsysteem (LVS)(als: CITO): I (hoog) -V (laag) scores;
- Vaardigheidsscores: Meten van prestaties over lange termijn.
- Leerrendement: Verschil bekijken tussen DL en DLE (didactische leeftijd
en didactische leeftijd equivalent): Wat een kind per leeftijd moet
kunnen en op hoeveel onderwijsmaanden zijn niveau ligt.
Niveau 2: 4. Potentiële uitvallers krijgen extra instructie en sterke leerlingen een extra
Differentiatie in de klas uitdaging.
- Verlengde instructie met meer herhaling
- Reteaching.
4