Verkorte samenvatting klinische psychologie II
Zie voor alle diagnostische criteria de uitgebreide samenvatting
Hoofdstuk 18: Middelgebonden stoornissen en verslaving
Psychoactieve middelen = stoffen die veranderingen in het psychisch functioneren teweegbrengen (drugs,
geneesmiddelen en toxische stoffen)
Onderscheid:
- Stoornissen in het gebruik van een middel (misbruik en afhankelijkheid)
- Stoornissen door het gebruik van een middel (intoxicatie, onthouding, secundaire depressies en angsten)
Misbruik = door het gebruik van een middel kan iemand niet meer voldoen aan bepaalde verplichtingen, handelt
fysiek gevaarlijk, komt in aanraking met justitie en/of het veroorzaakt problemen met andere mensen op sociaal
of interpersoonlijk gebied. Toch blijft diegene gebruiken; maar ze zijn (nog) niet afhankelijk.
Afhankelijkheid = er is sprake van lichamelijke afhankelijkheid (tolerantie en/of onthoudingsverschijnselen),
gebruik van grotere hoeveelheden of gedurende langere tijd dan het plan was, aanhoudende wens om het gebruik
te verminderen/beheersen, er wordt veel tijd besteed om aan het middel te komen/gebruiken/herstellen, sociale of
beroepsmatige bezigheden/vrijetijdsbesteding wordt opgegeven of verwaarloosd, men blijft gebruiken ondanks
aanhoudende of terugkerende sociale, psychische of lichamelijke problemen. Karakteristiek is dus het
onvermogen om het middelengebruik te beheersen of staken drang; een haast onweerstaanbare behoeft om
het middel tot zich te nemen.
Remissie = wanneer iemand na een periode van afhankelijkheid gedurende ten minste één maand niet voldoet
aan de criteria voor misbruik en afhankelijkheid.
Vroege remissie = eerste jaar niet meer afhankelijk
Langdurige remissie = langer dan een jaar niet meer afhankelijk
Volledige/gedeeltelijke remissie = voldoet aan geen enkel criterium/voldoet aan ten minste één criterium
Intoxicatie = omkeerbaar middelspecifiek syndroom t.g.v. recent gebruik (veranderingen in het gedrag of
psychisch functioneren)
Onthouding = middelspecifiek syndroom t.g.v. stoppen met gebruik van middel wat duidelijk lijden of
beperkingen veroorzaakt in het dagelijks functioneren.
Voor middelen met een korte halfwaardetijd (de tijd die nodig is om de bloedspiegel van het middel te halveren)
ontstaat het onthoudingssyndroom sneller dan voor middelen met een langere halfwaardetijd.
Groepen middelen
1. Alcohol
2. Amfetaminen (speed)
3. Cafeïne
4. Cannabis
5. Cocaïne
6. Fencyclidine (angel dust)
7. Hallucinogenen
8. Nicotine
9. Opiaten
a. natuurlijke opiaat; morfine
b. halfsynthetische opiaat; heroïne
c. zuiver synthetische/geheel chemisch geproduceerde opiaten; codeïne en methadon
10. Sedativa
11. Hypnotica en anxiolytica
12. Vluchtige stoffen
1
, De diagnose ‘afhankelijkheid van verschillende middelen’ is alleen van toepassing als iemand ten minste 3
middelen gebruikt waarbij er geen specifieke afhankelijkheid bestaat, maar wel afhankelijkheid van de middelen
als groep.
Drie soorten werkingen van middelen:
1. Verdovend/bewustzijnsverlagend
Deze middelen zijn sterk pijndempend en remmen de werking van het czs. De gebruiker wordt suf en
slaperig.
a. Alcohol
b. Opiaten
Waarbij methadon een veelgebruikt alternatief is voor heroïne vanwege de langere
halfwaardetijd; de kick is echter ook minder sterk.
c. Sedativa, hypnotica en anxiolytica
Onder deze categorie vallen barbituraten en benzodiazepinen. Een lage dosis kalmerende
werking. Hogere dosis slaapverwekkend. Anxiolytica heeft slechts een kalmerende
werking!
Veelvoorkomende intoxicatieverschijnselen:
- Lallende spraak
- Coördinatiestoornissen (niet bij opiaten)
- Onzekere gang (niet bij opiaten)
- Nystagmus (afwijkende oogbewegingen) (niet bij opiaten)
- Stoornissen in aandacht of geheugen
- Stupor (bewegingsloosheid en niet reageren op omgeving) of coma
2. Stimulerend/bewustzijnsverhogend
Lage tot normale dosis effecten aangenaam (energiek, opgewekt, praat veel, denkt helder,
lichamelijk/geestelijk veel presteren)
Te hoge dosis angstig, prikkelbaar, achterdochtig en rusteloos (hartkloppingen, misselijkheid,
braken, duizeligheid, slapeloosheid en hoofdpijn)
De algemene verzamelnaam voor amfetaminen, cocaïne en verwante middelen (zoals crack; een
geconcentreerde vorm van cocaïne met een zeer snel effect) is speed (officieel scheikundige naam
wekaminen).
a. Amfetaminen
Te hoge dosis agressief worden, verricht herhaaldelijk dezelfde en/of zinloze handelingen
(kauwen, tandenknarsen). Langdurig gebruik kans op amfetaminepsychose. Onthouding:
onrustig, prikkelbaar en soms depressief, veel slapen en eten.
b. Cocaïne
Overdosis tremoren en epileptische aanvallen. Chronisch gebruik kans op
cocaïnedysforie (sombere stemming, angst, achterdocht, concentratiestoornissen, huilen, moe,
gevoels- of visuele hallucinaties). Onthouding: somber, oververmoeid en gestoorde slaap.
c. Cafeïne
Intoxicatie: rusteloosheid, nervositeit, toegenomen diurese, hartritmestoornissen,
slapeloosheid, verwarde gedachtegang.
d. Nicotine
Veelvoorkomende intoxicatieverschijnselen van amfetaminen en cocaïne:
- Tachycardie (versnelt) of bradycardie (vertraagd)
- Pupilverwijding
- Verhooge/verlaagde bloeddruk
- Transpireren of koude rillingen
- Misselijkheid of braken
- Psychomotorische agitatie
- Verwardheid, insulten, dyskenisieën (bewegingsstoornissen) dystonieën (abnormale houding of
spierspasmen) of coma
3. Bewustzijnsveranderend/verruimend
a. Cannabis
‘high’ gevoel, lethargisch, waarnemings- en oordeelsstoornissen, vreetkick, lachkick, droge
mond, rode ogen. Hoge doseringen stoornissen in denkvermogen/verward. Werkzame
bestanddeel: tetrahydrocannabinol (THC). Er treedt negatieve tolerantie op. ‘Flippen’: bang dat
je gek wordt omdat je niet logisch kunt denken. Geen onthoudingsverschijnselen.
b. Fencyclidine
2