PATHOLOGIE DEELTOETS 1
HOOFDSTUK 2 CEL- EN WEEFSELADAPTATIE & SCHADE
Pathologie het kunnen herkennen & begrijpen van een ziekte (abnormaliteit dat leidt tot verlies van
gezondheid). Pathogenese is het ontstaan, ontwikkelen en verloop van een ziekte.
‘Normaal’ is wat het meest frequent voorkomt in een populatie. Ziektes kunnen teruggevoerd worden naar de
disfunctie van cellen, en vinden hun oorsprong in DNA: er vinden mutaties plaats.
• Missense mutatie - nieuw codon codeert voor ander aminozuur – ander eiwit
• Kiembaan mutatie – mutatie wordt doorgegeven aan geslachtscellen
• Puntmutatie
o Sikkelcel anemie – lage zuurstofspanning waardoor HB van vorm verandert, wat kan leiden
tot verstopping of infarct
Etiologie – oorzaak van een ziekte (bacterie of virus)
Pathogenese – verloop van een ziekte
Terminologie
Prefixen (voorvoegsel) Hyper-, Meta-, Hypo-
Suffixen (achtervoegsel) -itis = ontsteking, -oma, -oid=anders
Eponymen (soortnamen) Ziekte van Crohn
In cassettes worden stukjes weefsel gefixeerd bewaard, zodat ze herkenbaar blijven.
Weefselbewerking - fixeren (formaline) | dehydreren | inbedden | paraffineblokje | snijden | plakken |
kleuring
Diagnose (goed of kwaad / type tumor) | Prognose ( TNM classificatie & radicaliteit) | Predictie (respons
op de behandeling?)
Syndroom van Marfan is een bindweefselziekte (mutatie in fibrilline gen) waardoor typisch uiterlijk ontstaat:
lange ledematen.
Cholera zorgt voor uitscheiding van chloor, waardoor water naar buiten gaat: diarree.
Meercellige organisme ontstaat door amoebe om voedseltekort te overleven. Het interne milieu is optimaal,
dus ook voor binnendringers. Effectieve afweer is een vereiste. Daarnaast zijn organisatie en taakverdeling
belangrijk (proliferatie).
Adaptatie is het herstel van beschadigd weefsel door aanmaak van nieuwe cellen. Het is een reversibel proces.
• Hypertrofie – toename van grootte cellen – door hogere bloeddruk passen cellen zich aan
o Myocardhypertrofie – groeifactoren gesignaleerd doordat bloeddruk toeneemt, waardoor
het hart zich aanpast (moet harder pompen). Hartinfarct leidt tot celdood, als gevolg van
zuurstoftekort.
• Hyperplasie – toename van aantal cellen
o Melkklieren in de borst
,Celdood voornamelijk door zuurstoftekort. Dit leidt tot minder oxidatieve fosforylering, te weinig ATP door
disfunctie van de NaK-ATPase pomp. Hierdoor hoopt natrium op in de cel en gaat er minder water de cel uit,
waardoor de cel opzwelt.
Atrofie – afname van weefsel door afname grootte & aantal cellen, bij tekort aan zuurstof of voedingsstoffen
(cel wil organellen weghebben en kleiner worden)
• Autofagie – cel breekt zichzelf af m.b.v proteosomale degradatie
• Apoptose – geprogrammeerde celdood
• Metaplasie – vervanging weefsel door een ander weefsel
o Van eenlagig naar meerlagig epitheel (zonder trilharen, wel sterker)
Voorbeeld: Ziekte van Alzheimer leidt tot minder neuronen, smallere windingen en grotere ruimte ertussen,
waardoor de hersenen krimpen.
Necrose is het plaatselijk afsterven van weefsel door zuurstoftekort waardoor water- en ion huishouding niet
goed werkt (opzwellen cel). Dit is een reversibel proces waarbij allerlei eiwitten uit de cel vrijkomen, die
ontstekingsreacties induceert.
Fibrose – neerleggen van bindweefsel voor herstel
Necrose Apoptose
Ontsteking inducerend Anti-ontstekingreactie
Weefstelherstel en reparatie Géén inductie van reparatie
Celinhoud komt extracellulair vrij Celinhoud komt niet extracellulair vrij
Geen regulatie Strikt gereguleerd
Pathologisch Patho- & fysiologisch
Ontstaat af en toe (grote groep cellen) Voortdurend (kan 1 cel betreffen)
Apoptose bij: embryonale ontwikkeling | homeostase | selectie | involutie | eindigen ontstekingsreactie |
eliminatie virus, stress- of beschadigde cel
Gereguleerde eliminatie en vervanging
Eiwitten – degradatie en nieuwe synthese
Delen van de cel – autofagie & nieuwe synthese
Cel – apoptose en compensatoire celdeling
Weefsels – afbraak en opbouw (gebitswisseling / menstruele cyclus)
Organisme – sterfte en voortplanting
Mechanisme voor apoptose
De extrinsieke pathway omvat een dodelijk signaal van buitenaf de cel (FASL, TNF) die, via receptor activatie,
een cascade ingang zet met behulp van T-cellen en pro-caspase 8, wat leidt tot apoptose.
De intrinsieke pathway (mitochondriaal) ontbreekt signalering van BCL2 en BAX, waardoor de cel apoptose zelf
induceert. Als deze factoren aanwezig zijn, is er geen apoptose. Bij translocatie van BCL2 gen naar locus van
immunoglobuline, ontstaat overexpressie van het gen, waardoor cellen niet in apoptose gaan (ook al is het
nodig). Hierbij spelen caspase 3 en 6 een rol.
Normaal gesproken zijn pro-apoptotische en anti-apoptotische eiwitten in balans.
,Het maken van beste antilichaam gaat via ‘trial and error’, waar als apoptose nodig is, er weinig anti-
apoptotische eiwitten (BCL2) aanwezig izjn.
Cytochroom C speelt een rol bij de intrinsieke pathway, vanuit de mitochondriën & bij de oxidatieve
fosforylering. Cytochroom C bindt aan apoptose activating factor 1 (apoptosoom). Vervolgens bindt het
complex aan procaspase-9 en ATP, waarna de caspase activatie volgt.
Als door omstandigheden een eiwit foutief gevouwen wordt, herstelt de cel dit met chaperonnes of er vindt
intrinsieke apoptose plaats. Tijdens de apoptose flipt fosfaridylserine naar buiten, waaraan annexine V kan
binden (opsonisatie).
Gaat de vouwing fout in het ER, vindt er ER-stress plaats: bij milde ER stress worden de eiwitten opnieuw
gevouwen, bij strenge ER stress gaat de cel in apoptose.
Necroptose is het verschijnsel van zowel apoptose als necrose. Dit gaat niet via caspase, maar de
mitochondriën spelen hier wel een rol bij.
Stapeling van stoffen door fout in aanmaak of afbraak
• Dystrofische calcificatie – neerslaan van kalk in afwijkend weefsel (niet bloed)
• Abnormaal metabolisme
• Foutief vouwen van eiwitten
• Ontbreken enzym (ophoping stoffen)
• Cel neemt meer op dan nodig (ijzer)
• Cellulaire veroudering (telomeer inkorting)
Telomeer is einde van chromosoom, die niet mee gaat met het verdubbelingsproces van DNA, aangezien dit
niet gekopieerd kan worden. Bij elke deling wordt het chromosoom korter: uiteindelijk stopt de deling. Dit wil
je niet bij stamcellen en voortplantingscellen. Deze blijven delen door het telomerase enzym, die het erosie
proces van telomeren blokkeert. Tumorcellen heractiveren telomerase, zodat ze kunnen blijven delen.
Geforceerde proliferatie, ondanks te korte telomeren, leidt tot chromosoom breuk en end-to-end joining.
, CHAPTER 3 ONTSTEKINGSPROCESSEN EN HERSTEL
Afweercellen ontstaan in het beenmerg en verkeren in inactieve staat. Ze worden geactiveerd op het moment
van een ontsteking, door signalen van het endotheel.
Mediatoren zijn oplosbare stoffen, geproduceerd door afweercellen (zie plaatje). Ze beïnvloeden het proces
van ontsteking en zijn afkomstig van:
• Cellen betrokken bij proces (mestcel)
• Lever (zelf niet bij proces betrokken)
o Complementsysteem – lytische functie
o Factor XII Hageman – schakel tussen ontstekingsreactie en stollingsreactie
Bacterie wordt herkend als lichaamsvreemde stof door ontstekingsreactie receptoren.
• Adaptieve afweer door T cellen
• Aangeboren afweer door Toll Like Receptor
TLR herkennen producten van bacterie en sturen signaal door naar het cytoplasma, die een endosoomcomplex
kan vormen met het bacteriële product erin. Daarnaast kan het een inflammasoom vormen: een eiwitcomplex
dat ziekteverwekker herkent en interleukine-1 induceert door activatie van caspase-1. Dit leidt tot acute
inflammatie.
Migratie van leukocyten door bloedvaatwand
Neutrofiele granulocyt (witte bloedcel) rolt over de wand met selectines, die adhesie bevorderen. Vervolgens
vindt door integrines een stabiele interactie plaats, bevordert door chemokines.
In venulair weefsel liggen macrofagen, die na activatie zorgen voor dilatatie van de arterie. Hierdoor ontstaat
een verhoogde doorbloeding, waardoor het ontstoken weefsel rood is. Daarnaast verhoogd de
doorlaatbaarheid van het endotheel, waardoor (aan veneuze zijde) water, vocht en eiwitten extravasculair
terecht kunnen komen. De druk neemt toe, waardoor colloïd osmotische druk buiten hoger wordt, en vocht uit
het bloedvat treedt (oedeem).
Ontstekingsreactie
• Vasculaire respons – Bloedvaten wijder – bloedstroom aan buitenkant van bloedvat neemt af,
waardoor uitwisseling mogelijk is. Aan het endotheel zitten stoffen die aan de cel binden:
o Selectine (zwak) waardoor cel gaat rollen
o Integrine (sterk) waardoor cel vastzit
• Cellulaire respons
• Systemische respons
In het bloedvat is concentratie eiwitten hoog, waardoor water terug wordt gezogen, de bloedbaan in (colloïd
osmotische druk).
Resultaat
• Verhoogde doorbloeding & vertraagd aan buitenzijde
• Verhoogde doorlaatbaarheid vaatwand
• Accumulatie van exudaat (eiwitrijk vocht) extravasculair