Verbintenissenrecht
Week 1 – totstandkoming overeenkomst en vertegenwoordiging
Kernbegrippen verbintenissenrecht
1. De rechtshandeling, titel 3.2 BW
2. De verbintenis, titel 6.1 BW
3. De overeenkomst, titel 6.5 BW
De rechtshandeling
De rechtshandeling is een handeling, dis is gericht op een “rechtsgevolg”. Dus: een
rechtshandeling is een handeling waar het recht gevolgen aan verbindt die de handelende
persoon ten doel heeft.
- Rechtsgevolg wil zeggen: het ontstaan, wijzigen of tenietgaan van een juridische relatie
of toestand.
Eenzijdige rechtshandeling
- Tot een persoon gerichte rechtshandeling (bv. opzeggen van
een huurovereenkomst);
- Een niet-gerichte rechtshandeling (bv. opstellen van een
testament).
Meerzijdige rechtshandeling
- Twee personen verrichten ieder een rechtshandeling,
bijvoorbeeld door het sluiten van een overeenkomst.
Totstandkoming rechtshandelingen
Volgens artikel 3:33 BW is voor de totstandkoming van een rechtshandeling vereist:
- Een op rechtsgevolg gerichte wil, die
- Geopenbaard wordt door een verklaring.
Artikel 3:37 BW;
- Lid 1: een verklaring is vormvrij.
- Lid 3: een verklaring heeft pas werking indien deze de ontvanger heeft bereikt.
- Lid 4: een verklaring die door het middel (bv. de computer waarmee de e-mail is
verzonden) verkeerd is overgebracht aan de ontvanger, is wel geldig.
- Lid 5: een verklaring kan ingetrokken worden, maar dan moet de intrekking de ontvanger
eerder of gelijktijdig hebben bereikt met de verklaring zelf.
Discrepantie tussen wil en verklaring
De verklaring komt niet overeen met de wil, of de wil ontbreekt. Dit kan bijvoorbeeld door een
verschrijving, iemand typt €20,- i.p.v. €200,-. Uitgagspunt is dat wanneer wil en verklaring
niet met elkaar overeenstemmen, er geen rechtshandeling tot stand komt. Het is lastig te
bewijzen; het is dus aan degene die zich beroept op discrepantie om dit te bewijzen.
Geestelijke stoornis: art. 3:34 BW
In dit artikel staat beschreven hoe iemand met een geestelijke stoornis kan bewijzen dat een
met de verklaring overeenstemmende wil ontbrak. Hij moet twee dingen bewijzen:
1. Het bestaan van een tijdelijke of blijvende geestelijke stoornis;
2. Een verband tussen de stoornis en een verklaring (zonder stoornis, was er geen
rechtshandeling)
- De verklaring werd onder invloed van de stoornis gedaan, of;
- De stoornis belette “een redelijke waardering van de betrokken belangen”
1
,Indien de rechtshandeling nadelig was voor de geestelijk gestoorde, wordt het vermoeden
aangenomen dat de rechtshandeling onder invloed van de stoornis is gedaan. De wederpartij
moet dan het tegendeel bewijzen.
Rechtsgevolg: rechtshandeling is vernietigbaar
Gerechtvaardigd vertrouwen: art. 3:35 BW
Uitzondering bij discrepantie tussen wil en verklaring; Indien iemand erop mocht vertrouwen
dat wil en verklaring wel met elkaar in overeenstemming zijn, komt er wel een
rechtshandeling tot stand. De rechtshandeling is dan alsnog geldig, zelfs als er een geslaagd
beroep is gedaan op art. 3:34 BW.
Wilsvertrouwensleer:
1. Er is schijn gewekt d.m.v. een verklaring/gedraging;
2. Subjectief vertrouwen wederpartij: hij heeft op de schijn vertrouwd;
3. Objectief vertrouwen: hij mocht op de schijn vertrouwen.
Goede trouw en wilsvertrouwensleer
Bij de vraag of er objectief gezien sprake is van gerechtvaardigd vertrouwen speelt de goede
trouw van art. 3:11 BW een grote rol. Iemand die zich beroept op de wilsvertrouwensleer,
heeft een onderzoeksplicht. Hij mag er niet zomaar van uit gaan dat wil en verklaring met
elkaar overeenstemmen.
Iemand die niet te goeder trouw is, kan geen beroep doen op gerechtvaardigd vertrouwen.
Redelijkheid en billijkheid en wilsvertrouwensleer
- Arrest Westhoff-Spronsen
- Wilsvertrouwensleer is het uitgangspunt, maar in bepaalde gevallen eisen de redelijkheid
en billijkheid dat aan een wederpartij geen beroep toekomt op de wilsvertrouwensleer:
- Wanneer er sprake is van ernstige gevolgen van een rechtshandeling voor de ene partij
en minimaal of geen nadeel voor diens wederpartij.
Wilsgebreken
Wanneer wil en verklaring wel met elkaar overeenstemmen, maar op een gebrekkige of
onjuiste wijze is gevormd, spreek je van wilsgebreken. Wilsgebreken geven een mogelijke
grond om de rechtshandeling aan te tasten:
- Bedreiging, art. 3:44, lid 2 BW;
- Bedrog, art. 3:44, lid 3 BW;
- Misbruik van omstandigheden, art. 3:44 BW;
- Dwaling, art. 6:388 BW (alleen bij overeenkomsten).
De verbintenis
Een verbintenis is een vermogensrechtelijke rechtsbetrekking tussen twee of meer personen
op grond waarvan de één jegens de ander tot een prestatie verplicht is en de ander jegens
de één tot die prestatie gerechtigd is. Twee elementen:
1. Een verplichting van de schuldenaar tegenover de schuldeiser om een prestatie te
verrichten.
2. Een vorderingsrecht van de schuldeiser om nakoming van de prestatie van de
schuldenaar af te dwingen.
Art. 6:1 BW: een verbintenis moet zijn grondslag vinden in de wet;
- Indirect uit de wet: overeenkomst;
- Direct uit de wet: onrechtmatige daad, rechtmatige daad of wanprestatie;
- Uit het stelsel van de wet: rechtspraak of redelijkheid en billijkheid.
2
, Natuurlijke verbintenis
Een natuurlijke verbintenis kan niet via de rechter worden afgedwongen, wel is er een
verplichting. Twee mogelijkheden in art. 6:3, lid 2 BW:
1. De wet of een rechtshandeling onthoudt de afdwingbaarheid aan de verbintenis;
2. Een dringende morele verplichting naar “objectieve maatstaven” jegens iemand.
Bij een natuurlijke verbintenis kan iemand dus niet veroordeeld worden tot nakoming hiervan,
of tot schadevergoeding.
De overeenkomst
Een overeenkomst is een meerzijdige rechtshandeling, waarbij één of meer partijen jegens
één of meer partijen een verbintenis aangaan (art. 6:213 BW).
Rechtshandeling, verbintenis en overeenkomst staan in relatie tot elkaar:
- De overeenkomst komt tot stand door aanbod en aanvaarding.
- Aanbod en aanvaarding zijn allebei rechtshandelingen, deze komen tot stand door wil
en verklaring.
- Een overeenkomst bevat één of meerdere verbintenissen.
Er zijn overeenkomsten met één verbintenis (bruikleenovereenkomst), maar meer
voorkomend is de wederkerige overeenkomst (koopovereenkomst).
Fasen van de overeenkomst;
1. De totstandkoming van de overeenkomst;
2. De inhoud van de overeenkomst;
3. De uitvoering van de overeenkomst.
Totstandkoming overeenkomst
De overeenkomst is de belangrijkste ontstaansbron van verbintenissen. Art. 6:217 BW
bepaalt dat een overeenkomst tot stand komt door aanbod en aanvaarding daarvan.
Het Aanbod
Aanbod en aanvaarding zijn allebei op zichzelf staande rechtshandelingen. Om te weten of
er een geldig aanbod is gedaan, moet je kijken naar art. 3:33, 3:34 en 3:35 BW. Voor een
geldig aanbod is vereist: een op rechtsgevolg gerichte wil, die wordt geopenbaard door een
verklaring.
Artikel 6:227 BW bepaalt dat een aanbod bepaalbaar moet zijn: het moet duidelijk zijn welke
rechten en plichten aan het aanbod zijn verbonden en welke verbintenissen bij aanvaarding
daarvan uit de ontstane overeenkomst zullen voortvloeien.
Alleen bij aanvaarding van een volledig aanbod kan een overeenkomst tot stand komen. Een
onvolledig aanbod bevat niet alle essentiële elementen van de te sluiten overeenkomst. Door
aanvaarding hiervan, komt er geen overeenkomst tot stand.
Arrest Hofland-Hennis
Een onvolledig aanbod is een uitnodiging tot het doen van een aanbod. De Hoge Raad heeft
gezegd dat een advertentie waarin een individueel bepaalde zaak voor een bepaalde prijs te
koop wordt aangeboden, in beginsel dient te worden opgevat als een uitnodiging om in
onderhandeling te treden.
Vervallen van een aanbod
1. Door herroeping van het aanbod, art. 6:219 en 6:221, lid 1 BW;
a. Bij een afgesproken termijn is het aanbod onherroepelijk.
b. Herroepen is niet meer mogelijk als het aanbod al is aanvaard.
c. Een vrijblijvend aanbod kan nog direct na aanvaarding worden herroepen.
d. Een mondeling aanbod vervalt indien het niet onmiddellijk wordt aanvaard.
2. Door verwerping van het aanbod, art. 6:221, lid 2 BW
3