Praktijkgericht onderzoek Samenvattingen
Hoofdstuk 1, Journalistieke cultuur in Nederland:
In een relatief korte tijd heeft de journalistieke professie een enorme ontwikkeling meegemaakt. In
2002 ging het nog voornamelijk over grote, klassieke thema’s zoals de concentratiebewegingen in de
dagbladwereld, de groeiende betekenis van de AV media en vragen over vermenging van
amusementen informatie in de politieke journalistiek. Nu staan de uitdagingen in de nieuwe media
(vooral social media) centraal. In 2002 werden Google en Apple vooral beschouwd als
computerfirma’s, inmiddels zijn het grote en centrale spelers in de mediawereld geworden die ook
content leveren. Social media (zoals Facebook en Instagram) en andere media-initiatieven lijken onze
wereld te veranderen in een groot en laagdrempelig communicatieparadijs met vrije toegang voor
iedereen. Deze veranderingen zorgen voor een verandering van het discours over de aard en
betekenis van de journalistiek. Sinds jaren 70 begrip ‘informatiesamenleving’ gebruikt, vanaf
eeuwwisseling begrip ‘netwerksamenleving’.
Mensen spreken om crisis die het journalistieke vak aantast of zelfs zou kunnen wegvagen. Wellicht
vormt een algemeen verlies van kwaliteit en professionaliteit de grootste bedreiging voor de
journalistiek, waarin ‘iedereen journalist kan zijn, maar niemand het nog is’. Het debat hierover bevat
veel kanten, maar de technologie wordt gezien als de prime mover. Canadese mediawetenschapper
Marshall McLuhan ziet de technologie als allesbepalend en heeft de mens weinig andere keuze dan
zich hieraan over te geven. De vraag is of dit zo is: Geschiedenis laat zien dat culturele en sociale
patronen veelal bestendiger zijn dan technische vindingen. Nieuwe media moeten immers hun
positie bevechten te midden van bestaande media, sociale gedragingen en culturele opvattingen.
De term ‘social media’ wordt volgens technologische deterministen gebruikt omdat media nu
eindelijk met de nieuwe mediatechnologie sociaal is geworden. Media is echter altijd in samenhang
geweest met sociale gedragingen en culturele opvattingen. Er kan enkel gesproken worden van een
veranderend sociaal gebruik dat door technologie gefaciliteerd wordt. Technologie is dus vooral
succesvol naarmate deze sociaal wordt ingebed en geconstrueerd.
De verhouding van de journalistieke professie tot nieuwe technologie heeft ook ter discussie gestaan
bij elke grote innovatie in de geschiedenis (bijv. uitvinding telegraaf, drukpers, radio, tv, computer).
De ontwikkelingen werden omarmd (snelheid nieuws kon worden opgevoerd) of sceptisch bekeken
(techniek zou een obstakel vormen voor het creatieve journalistieke vak).
In een combinatie van technologische, maatschappelijke en economische veranderingen zoekt de
huidige journalistiek naar nieuwe wegen om een relevante factor in de samenleving te blijven. De
toegenomen concurrentie, grotere autonomie en atomisering van een geïndividualiseerd en mondig
publiek en de technologische trends richting convergentie en interactie hebben de verdienmodellen
waarop de journalistiek per traditie was gebouwd onder druk gezet. De traditionele kerntaken en -
waarden lijken niet langer toereikend te zijn om een belangrijke maatschappelijke rol te blijven
spelen. We staan aan de vooravond van een compleet nieuwe journalistiek óf we zijn slechts
getuige van alweer een volgende fase in het vooruitschrijdende moderniseringsproces.
De NL’se journalistieke cultuur heeft zich in vier periodes ontwikkeld:
1. De opbouwperiode rond een professionele standaard (1850-1918).
Hierin groeit de pers uit tot een massamedium en de journalistiek tot een afzonderlijk beroep (dankzij
industriële revolutie).
In periode 1850-1920 leken liberale vooruitgangsideeën te domineren die journalistiek als een soort
vierde stand zagen, met een eigen taak om de politiek in de actualiteit te volgen, liefst op een
onbevangen en onpartijdige wijze, zodat er een actief burgerschap bij de lezers kon worden
bevorderd. Er werd toen dus vooral gestreefd naar objectiviteit. Twee benaderingen stonden
tegenover elkaar: Franse journalist is quasi-literair persoon die zijn beroep in grote politieke
,pluriformiteit en in verschillende stijlen moest kunnen bedrijven. Angelsaksische journalist heeft
kritische benadering van politiek, maar daarbij moet ook de opvattingen van het publiek
richtinggevend zijn voor de inhoud en vorm van media. In beide opvattingen was journalist het meest
gebaat bij het beroepsmatig garen, selecteren presenteren en duiden van nieuws. Hierbij hoorde het
streven naar het achterhalen van de waarheid. Er ontstonden praktijken voor hoor- en wederhoor,
het checken van feiten, het scheiden van nieuws en commentaar en het bewaren van afstand tot
bronnen. Dit ging in vrijwel elk genre behoren tot journalistieke kernwaarden.
2. De politiek-maatschappelijke periode (1918-1960).
Sterk maatschappelijke oriëntatie en afhankelijkheid. Journalistiek was vooral spreekbuis van politiek-
maatschappelijke emancipatiebewegingen gekoppeld aan de verzuiling.
De politiek-maatschappelijke bewegingen wilden de toenemende mediamacht inzetten voor hun
doeleinden. Journalistieke producten waren nu gebonden aan politieke, maatschappelijk en
religieuze belangen. Sturing door zuilen was al in 19 e eeuw begonnen, maar WOI stimuleerde een
besef van grote verantwoordelijkheid en beheersing in de journalistiek. Tot aan jaren 60 zou leiding
vanuit politieke en maatschappelijke belangen een wezenlijk kenmerk van de journalistiek zijn.
Zendtijdtoedeling in 1930 zorgde voor een verdeelsleutel gebaseerd op de representatie van en
leiding door politiek-maatschappelijke groepen. Kernwaarden zoals onafhankelijkheid en
betrouwbaarheid kwamen niet goed tot ontwikkeling. Vanaf WOII werd de journalistieke opvatting:
Sociale verantwoordelijkheid. Uitgangspunt hierin was dat wat media rapporteerden, de samenleving
ten goede moest komen. Kritiek moest opbouwend zijn en er moest respect zijn voor de zware taak
die andere maatschappelijke groepen uitoefenden. Om dit beter te handhaven bestond tussen 1948-
1960 een journalistieke Raad van Tucht die dwingende sancties op kon leggen. Journalistiek mocht
niet te sterk zijn gericht op de smaken van de massa, dat zou leidden tot te veel populistische
opvattingen in bladen. Ze hadden een eigen autonome taak, maar er moest wel gelet worden op de
geschiktheid van het publiek.
3. De autonoom-kritische periode (1960-1989).
Emancipatiebewegingen maken plaats voor individuele ontplooiing (ontzuiling). Journalistiek
verwerft grote professionele autonomie als onafhankelijke intermediair (‘waakhond’) tussen politiek
en publiek.
Vergaande bedrijfseconomische bekwaamheid werd het richtsnoer in de bedrijfsvoer van
mediabedrijven, die op zoek moesten naar nieuwe doelgroepen ontstaan persconcentratie
(herwaardering van massamedia) op dagbladmarkt Grote bloei. Gesloten omroepbestel werd
opengebroken door nieuwe publieksgerichte omroeppen zoals de TROS en Veronica. Bij de ontzuiling
was de televisie evident, maar aansturing vanuit politiek verdween niet geheel. Er ontstond wel een
algemene overeenstemming in journalistieke kring, dat de professie (beroep gekenmerkt op
monopolie op bepaalde gebieden) een kritische en onafhankelijke macht in politiek en samenleving
moet zijn, die in het publieke belang opereerde op basis van strikt beroepsgeoriënteerde conventies
en normen. Sociale verantwoordelijkheid toonden ze vooral door t.a.v. het publiek en de burger die
men wilde bedienen en tot politieke participatie wilde bewegen. Het zinnebeeld van kwaliteit in de
journalistiek: De autonoom opererende journalist die met een kritisch-assertieve houding en met
inzet van gedurfde onderzoekstechnieken het publieke belang verdedigde en de mondigheid van het
publiek stimuleerde en vertolkte Eigenschappen geacht voor elke journalist. De
publieksgerichtheid moest leiden tot het ontwikkelen van nieuwe vormen die de drempel voor het
publiek zo laag mogelijk liet Leidde tot meer beeld, human interest en service-informatie (bij
, kranten) en de aandrang om meer te denken vanuit de specifieke televisie-logische vormen (bij
omroeppen).
Deze periode werd gezien als de ‘gouden periode’, waarin men de voortgang van politiek en
maatschappij mede kon bepalen, of in elk geval kon bewaken.
4. De markt- en publieksgerichte periode (1989-nu).
Door nieuwe netwerken en technologische slaat de arbeidsmarkt om in een vragersmarkt. Journalist
moet zich een plek verwerven op basis van nieuwe bemiddelingspraktijken en verdienmodellen.
1989 een breukjaar in de ontwikkeling van de journalistiek (bijv. val Berlijnse muur, eind
communisme). Dit zorgde voor het wegvallen van grote ideologische tegenstellingen en de trend van
individualisering in de cultuur. Dit wakkerde de neoliberale cultuur aan. Maatschappelijke
emancipatie werd minder een collectieve strijd (zoals bij verzuiling) en meer een kwestie van
individuele expressie en vormgeving van het eigen bestaan. Britse socioloog Anthony Giddens heeft
dit aangeduid als de ontwikkeling van de oude, collectieve ‘emancipation politics’ in de richting van
een nieuwe, individuele ‘life politics’ Deze individualisering zorgt volgens Sociaal Cultureel
Planbureau veruit de belangrijkste sociale ontwikkeling van laatste kwart 20 e eeuw. Deze
ontwikkeling van een collectief vormgegeven burgerschap naar een individueel ingevuld
consumentisme vindt ook haar weerspiegeling in een aanzienlijke verschuiving van de traditionele
smaakhiërarchie. In de decennia ervoor had politieke journalistiek de grootste aanzien, maar nu zien
we de populariteit en het prestige toenemen van journalistieke inhoud en van titels die persoonlijke
leefstijlen en bekende personen centraal stellen. Nieuwe benaderingen kwamen op om de stem van
het publiek een meer prominente plaats te geven. Er betrad nu een jonge generatie die dankzij de
opkomst van de journalistieke opleidingen meer formeel geschoold was dan de redacties. Bij een
schaalvergroting in de nieuwsmedia paarden zij professionaliteit aan een no-nonsense pragmatisme
en namen meer afstand tot oude vormen en gedachten. Tot ver in de jaren ’90 groeiden de
redacties, het werd een zittend beroep en geleidelijk een gewone kantoorbaan.
Omdat de redactiecollectieven de stadscentra hadden verlaten om plaats te nemen in perifere
kantoorgebouwen waar ook plaats was voor de drukkerij, drong zich een beeld op van een
industriële journalistiek (strakke organisatie, formele arbeidsverdeling en hiërarchische relaties).
In 1989 kwam de commerciële tv in NL. Dat was een onvermijdelijk moment dat paste in de
technologische ontwikkeling naar een wereldwijde verspreiding van tv-signalen via satelliet- en
kabeldistributie. Waaraan het tempo en de intensiteit nog verder werden opgevoerd toen
digitaliseringstechnieken vanaf de jaren ’90 de analoge technologie gingen vervangen. De liberale
mediaregelgeving van de EU speelde daarop eerder in dan het NL’se beleid, dat met de moed der
wanhoop probeerde om het monopolie van het publieke omroepbestel overeind te houden. De
komst van de NL’se commerciële tv-zender RTL in 1989 kon echter ingevolge de nieuwe Europese
regels niet meer voorkomen worden in het publieke bestel kwamen vele aanpassingen tot stand
die op marktgerichtheid van commerciële omroepen waren geïnspireerd: een horizontale
programmering.
De opkomst vh internet leidde tot nieuwe, interactieve mediaplatforms, commodificering vd
communicatiesector en een verdere democratisering vd mediaverhoudingen, inclusief meer ruimte
voor populariteit en populisme. Burgers die zich via blogs, websites, YouTube-filmpjes en andere
internet gerelateerde podia rechtstreeks tot een publiek gingen richten, gaven aan het actieve
burgerschap waarin de 19e eeuw de journalistieke professie was ontstaan, nieuwe richting en inhoud
Netwerkjournalistiek.
Vierde vorm van journalistiek, voornaamste kenmerken:
1. Interactiviteit, waarbij het accent komt te liggen bij zelfbediening door de gebruiker.