Jeugdcriminologie
Hoofdstuk 1 Criminaliteit onder de loep
Criminologie = de wetenschap van ‘misdaad en straf’. Misdaad of criminaliteit staat voor gedrag dat
in strijd is met bepaalde – in wetboeken vastgelegde- normen en waarop een straf staat.
Straf is de consequentie van het overtreden van rechtsregels.
Binnen de aandachtsterreinen ‘misdaad en straf’ houdt de criminologie zich bezig met verschillende
vragen:
o Oorzaken, achtergronden en ontstaansgronden van misdaden, strafbare feiten of delicten
o Aard en omvang van crimineel gedrag
o Effectiviteit en preventieve werking van bepaalde maatregelen (straffen)
o Functioneren van strafrechtelijke instituties zoals politie, OM, rechterlijke macht en
strafinrichtingen (gevangenis).
Criminologische theorieën vormen een ondersteuning bij het zoeken naar oorzaken en trends in de
aard en omvang van (jeugd)criminologie. Theorieën kunnen daarnaast een uitgangspunt zijn voor de
aanpak van criminaliteit.
In hoofdlijnen zijn de theorieën binnen de criminologie te ordenen langs twee vragen
1. Waarom overtreden mensen de wet? oorzaaktheorieën
2. Waarom gehoorzamen mensen de wet? controle- of beheersingstheorieën
Oorzaaktheorieën
Oorzaak theorieën zijn te onderscheiden in micro en macroniveau.
De oorzaaktheorieën op microniveau vinden hun oorzaak bij: misdaad als product of expressie van
het individu. Bij deze theorie gaat men op zoek naar factoren die de kans vergroten dat bepaalde
personen zich tot delinquenten ontwikkelen. Deze criminogene factoren worden dan zowel gezocht
in het individu zelf, als in de directe leefomgeving.
De oorzaaktheorieën op macroniveau vinden hun oorzaak bij: misdaad als product of expressie van
de maatschappij. Bij deze theorieën is de vraag naar het ontstaan van crimineel gedrag van personen
naar de achtergrond verdrongen. Men gaat er vanuit dat criminaliteit verankerd is in de structuur van
de samenleving en daarom is het streven – binnen dit type theorieën – om aan te geven onder welke
maatschappelijke condities het aantal delinquenten toe- of afneemt.
Sociobiologische en biogenetische criminologie: biologische factoren zijn van invloed op crimineel
gedrag. De relatie tussen aangeboren fysieke kenmerken (uiterlijk) en criminaliteit werd bekeken.
Ook is er verklaard dat veel criminelen een tekort hebben aan B-vitaminen. Dit tekort bleek door te
werken in het gedrag zoals ongeïnteresseerd en apathisch gedrag.
Ook werden gezinnen onderzocht en hun reactie op crimineel gedrag. Allerleest blijkt dat de kans op
crimineel gedrag aanzienlijk groter is in gezinnen waar een ‘deficiënte of onvolledige socialisatie’
plaatsvindt. Te denken valt aan factoren als het zich niet of onvolledig eigen maken van normen of
de afwezigheid van ouders. Daarnaast is er een grotere kans op crimineel gedrag in gezinnen waar te
weinig sociale controle is.
1
,Forensische psychiatrie, psychologische criminologie en psychopathologie:
Forensische psychiatrie = de wetenschap die inzicht tracht te verschaffen in de psychiatrische
achtergronden van de misdaad van een individuele verdachte.
Er wordt gekeken naar temperamentenleer (Heymans), persoonlijkheidskenmerken als introversie en
extraversie en de geneigdheid van mensen om de wet te overtreden (Eysenck).
De forensische psychiatrie en de psychologische criminologie hebben nog steeds een ruime
toepassing in het strafrecht, denk aan ontoerekeningsvatbaarheid.
Bij het thema jeugdcriminaliteit is het belangrijk om te weten of bijvoorbeeld individuele
gedragsproblemen (conduct disorders) op jonge leeftijd samenhangen met een grotere kans op
latere delinquentie zoal agressie of hyperactiviteit. Bewezen is dat kinderen met conduct disorders of
vergelijkbaar probleemgedrag een grote kans lopen later in hun ontwikkeling nog steeds antisociaal
gedrag te vertonen.
Ontwikkelingscriminologie: oorzaken voor criminaliteit worden gezocht binnen de bredere
ontwikkeling van kinderen tijdens het opgroeien. In deze theorie spelen de individuele
ontwikkelingen van het kind een belangrijke rol bij het identificeren van gedragsproblemen in het
algemeen en bij het bestuderen van regelovertredend en delinquent gedrag in het bijzonder.
Het betreft dan ontwikkelingen op psychologisch, pedagogisch, didactisch en sociaal terrein.
Delinquent gedrag komt niet uit de lucht vallen, het wordt gewoonlijk voorafgegaan en beleid door
antisociaal kindgedrag en later door antisociaal jongerengedrag.
De gedragingen van het antisociale kind kunnen veranderen onder invloed van individuele factoren
(intelligentie, leeftijd) en omgevingsfactoren (verhuizing, echtscheiding). Criminaliteit is een van de
symptomen van de antisociale persoonlijkheid, maar geen noodzakelijke voorwaarde. Zowel
persoonsgebonden als niet-persoonsgebonden factoren spelen een belangrijke rol bij crimineel
gedrag. Onder jongeren zijn er drie ontwikkelingstrajecten (Loeber e.a. 1999) die ze kunnen
doorlopen en leiden tot crimineel gedrag:
1. Een traject dat begint met openlijk probleemgedrag (agressie, tegenstand)
2. Een traject dat begint met heimelijk probleemgedrag (diefstal, vernieling)
3. Een traject dat begint met autoriteitsconflicten voor het twaalfde jaar
Differentiële associatietheorie: Sutherland is de grondlegger van deze theoretische stroming binnen
de oorzaak theorieën. Crimineel gedrag wordt gezien als imitatiegedrag. Mensen worden niet slecht
geboren, crimineel gedrag wordt aangeleerd in sociale netwerken die worden bepaald door
personen voor wie wetten geen vanzelfsprekende geldigheid hebben. Het principe van deze theorie
wil zeggen dat iemand crimineel wordt omdat hij vaak geconfronteerd wordt met criminele
gedragspatronen en ook doordat hij relatief veel wordt afgeschermd van anti-criminele
gedragspatronen.
Rationele-keuzebenadering: afwegingen en keuzes bij het plegen van crimineel gedrag staan
centraal in deze theorie (Clarke en Cornish). Daders verschillen niet principieel van de rest van de
bevolking, maar maken andere afwegingen. Binnen dit perspectief wordt ervan uitgegaan dat
mensen niet kiezen voor criminaliteit, maar dat ze vaak min of meer toevallig in de criminaliteit
terechtkomen. Eenmaal actief in de criminaliteit nemen mensen min of meer rationele beslissingen.
De kosten-baten analyse staat centraal.
2
,Binnen deze theorie staat niet de dader, maar het delict centraal. Niet de achtergronden van de
dader zijn van belang, maar de omgeving waarbinnen die criminele gebeurtenis plaatsvindt ‘de
gelegenheid maakt de dief’. Oplossingen hiervoor zijn bijvoorbeeld: het plaatsen van camera’s,
elektronische beveiliging (techno preventie) of extra verlichting, buurtpreventieprojecten,
afvalbakken op hangplekken (domeingerichte preventie).
Beslissingsmomenten van de dader in vier fases:
Fase 1: de bereidheid om misdrijven te plegen
Fase 2: de beslissing om daadwerkelijk een specifiek misdrijf te plegen
Fase 3: omvat de beslissingen die betrekking hebben op de concrete uitvoering van specifieke
misdrijven
Fase 4: heeft betrekking op de evaluatie van de beslissingen om delicten te blijven plegen, dan wel te
staken (kosten-baten analyse).
Straintheorie: in deze theorie van Merton is het uitgangspunt dat er strain (spanning) ontstaat
wanneer gestelde doelen niet bereikt kunnen worden met de in de samenleving bereikbare (en
geaccepteerde ) middelen. Merton gaat er vanuit dat er cultureel bepaalde, maatschappelijk
gewaardeerde doelen zijn waar iedere burger in principe naar streeft. Volgens hem zijn dat vooral
(financieel) gewin en status (presteren en uitblinken). Binnen de samenleving echter staan niet
iedereen met dezelfde hoeveelheid en kwaliteit van middelen ter beschikking die nodig zijn om de
gestelde doelen te bereiken. Een deel stelt daarom hun doelen bij, maar een ander deel zoekt
andere, illegale oplossingen om alsnog zijn doelen te bereiken criminaliteit.
Merton zoekt vooral verklaringen voor een verschillend criminaliteitsniveau tussen
bevolkingsgroepen en niet zozeer geïnteresseerd in het verklaren van individueel crimineel gedrag.
Radicale of kritische criminologie: binnen deze theorie wordt iedere vorm van criminaliteit gezien als
een vorm van maatschappijkritiek. Criminaliteit ontstaat aan de ‘onderkant’ van de samenleving als
een latente vorm van verzet tegen de machtsongelijkheid. De ‘bovenkant’ echter heeft de macht in
handen om criminaliteit te definiëren en beschikt bovendien over de mogelijkheden om het
strafrechtelijke systeem te gebruiken om de eigen belangen te verdedigen. Vanuit machtsposities
gepleegde wandaden, denk aan corruptie, worden zelden gestraft omdat de oorzaak ligt in het
kapitalistische systeem (de machtsposities).
Interactionistische theorie: binnen deze theorie is het motto: ‘criminaliteit is wat wij zo noemen’.
Binnen deze theorie wordt ervan uitgegaan dat geen enkel gedrag crimineel is, maar dit wordt op
grond van de sociale definitie. Criminaliteit is dus gedrag dat door anderen zo wordt benoemd.
Het criminaliseringsproces in deze theorie gaat als volgt: iemand overtreedt de wet, maar ziet
zichzelf niet als overtreder (primaire deviantie). Dit wetsovertredende gedrag kan een reactie
oproepen van derden; politie, sociale omgeving, justitie. Als dit gebeurt vindt er labeling plaats. Door
deze labeling of etikettering worden de sociale kansen van de persoon in kwestie sterk aangetast.
Het zelfbeeld kan veranderen en de delinquent kan aan zichzelf gaan twijfelen door de negatieve
reacties die hij krijgt uit zijn sociale omgeving (stigmatisering). Dit kan leiden tot secundaire
deviantie, wat inhoudt dat de persoon in kwestie zich als crimineel gaat zien en zo gaat handelen.
3
, Controle- of beheersingstheorieën
De oorzaaktheorieën zoeken antwoord op de waarom-vraag. Maar bij al die theorieën is één vraag
onbeantwoord gebleven, en dat is de waarom-niet-vraag. Hoe kan het toch dat zoveel individuen die
blootgesteld zijn aan criminogene condities en onder dezelfde maatschappelijke structuren leven,
wél keurig in de pas blijven lopen?
Controletheorie (bindingstheorie): mensen houden zich aan de wet omdat ze zowel affectieve
(familie) als rationele banden (school/werk) met de samenleving hebben (Hirschi). Door deze
affectieve bindingen zal het voor de meeste mensen moeilijk zijn om naasten verdriet te doen, en
mogelijk zijn om zich in te leven in het potentiële slachtoffer. Door de rationele bindingen heeft bijna
iedereen wel iets te verliezen zoals bezit, investeringen, opleiding of werk. Door de wet te
overtreden – zeker wanneer er sprake is van ernstige misdrijven – worden dit soort verworvenheden
op het spel gezet.
Ten aanzien van de binding met de maatschappij zijn vier elementen van belang:
1. Attachment Door emotionele gehechtheid aan andere personen is er gevoeligheid voor de
mening en wensen van deze personen.
2. Commitment Verplichtingen die je aangaat met mensen. Als je veel hebt geïnvesteerd in
je maatschappelijke positie, heb je veel te verliezen als je delinquent gedrag vertoont.
3. Involvement Een persoon die druk is en veel bezigheden heeft, zoals afspraken,
schooltijden en werkuren, zal minder in de gelegenheid zijn om criminaliteit te plegen.
4. Belief De waarde die iemand hecht aan maatschappelijke regels. Daarbij wordt een
gezamenlijk moreel standpunt verondersteld. De mate waarin mensen vinden dat ze zich aan
de wet moeten houden, hangt samen met de mate waarin iemand deze wetten wel of niet
zal overtreden.
Hirschi en Gottfredson stellen dat er een controlemechanisme is dat regelovertredend gedrag kan
onderdrukken. Sommigen hebben moeite met het onderdrukken van regelovertredend gedrag, zij
beschikken over een lage zelfcontrole, wat kan leiden tot antisociaal en delinquent gedrag. Mensen
met een lage zelfcontrole zullen eerder overgaan tot dergelijk gedrag, ongeacht de maatschappelijke
en sociale gevolgen. Personen met voldoende ontwikkelde zelfcontrole kunnen beter weerstand
bieden aan allerlei verlokkingen.
Reintegrative shaming: het uitgangspunt van deze theorie is dat crimineel gedrag aangeleerd wordt
in de omgang met anderen (Braithwaite). Mensen plegen delicten omdat het resultaat van crimineel
gedrag aantrekkelijker gevonden wordt dan het niet-plegen van delicten. Binnen de theorie wordt
ervan uitgegaan dat kinderen leren zich te schamen voor afwijkend gedrag en expliciet merken dat ze
in de ogen van hun ouders aan respect verloren hebben (shaming).
Datzelfde principe geldt voor criminele personen die zich tegenover hun slachtoffer als het ware
schamen voor wat ze hebben gedaan. Braithwaite stelt dat de meest effectieve manier om een
crimineel tot inzicht te laten komen is, als hij ter verantwoording wordt geroepen door mensen met
wie hij een affectieve relatie heeft. Deze mensen hebben als het ware invloed op hem.
Ook bestaan er slachtofferconfrontaties waarbij de dader oog in oog komt met zijn slachtoffer en de
impact van zijn daad op het slachtoffer kan zien en aanhoren van het slachtoffer.
4