Samenvatting Rechtsfilosofie B
HC 1 – De Europese Unie
2 vragen die in deze cursus centraal staan:
1. In welke zin is de EU een unie?
2. In welke zin is de EU Europees?
In welke zin is de EU een unie?
Is zij namelijk behalve een juridische en een economische gemeenschap ook een politieke
gemeenschap?
Uit het advies van de Raad van State van 12 september 2007 blijkt dat de RvS moeite
heeft om de EU een constitutie te gunnen (Grondwet voor Europa). Een constitutie is
volgens hen iets wat een staat heeft en de EU is niet als ‘staat’ de duiden. De RvS
probeert wel ruimte te creëren voor de EU als constitutionele gemeenschap, maar zonder
zo ver te gaan dat ze zeggen dat het een soort ‘verenigde staten van Europa’ zijn.
In welke zin is de EU Europees?
Is er een Europees volk? Wat zijn de grenzen van Europa? Die worden gesteld, maar zijn
willekeurig. Waar houdt Europa op?
Teleologische interpretatie van het Verdrag van Rome
Het ontstaan van de EU wordt vaak aangeduid door het Verdrag van Rome. Het Hof
interpreteert het EG-Verdrag teleologisch. Als je een gemeenschappelijke markt wil
bereiken (doel), moet je daar geschikte middelen voor inzetten, namelijk rechtstreekse
werking en voorrang van Europees recht. Twee belangrijke arresten die het HvJ heeft
gewezen zijn HvJ Van Gend en Loos en HvJ Costa v. ENEL. Bij allebei deze zaken was
er een activistische rechter die het Europese eenwordingsproces op gang probeerde te
brengen. De EU is namelijk opgericht om een gemeenschappelijke markt te bereiken,
nationale economieën worden zodanig met elkaar verweven dat oorlog maken
ondenkbaar is. De EU is dus niet alleen opgericht om tarieven weg te halen, maar ook om
nationale economieën te stimuleren.
In HvJ Van Gend en Loos heeft het hof bepaald dat EU recht rechtstreekse werking
heeft (let op! Niet hetzelfde als direct toepasbaar), dat betekent dat individuen een
rechtstreeks beroep op EU-recht kunnen doen.
‘’Overwegende dat het oogmerk van het EEG-Verdrag, namelijk de instelling van een
gemeenschappelijke markt wier werkzaamheid de ingezetenen der gemeenschap
rechtstreeks betreft, meebrengt dat dit verdrag meer is dan een overeenkomst welke
slechts wederzijde verplichtingen tussen de verdragsluitende mogendheden schept.’’
‘’Dat uit deze omstandigheden moet worden afgeleid, dat de gemeenschap in het
volkenrecht een nieuwe rechtsorde vormt ten bate waarvan de Staten, zij het op een
beperkt terrein, hun soevereiniteit hebben begrensd en waarbinnen niet slechts deze
lidstaten, maar ook hun onderdanen gerechtigd zijn.’’
Er moet wel aan twee voorwaarden voldaan zijn: de bepaling moet voldoende duidelijk
(geen verdere implementatie noodzakelijk) en onvoorwaardelijk (geschikt voor
toepassing door de rechter) zijn. De bepaling mag dus geen vage bepalingen bevatten als
‘’goed onderwijs’’. Het EU-recht is dus een rechtstreekse bron van rechten en plichten
voor particulieren. Ze kunnen zich hierop beroepen. De nationale rechters moeten deze
rechten beschermen. Dit is in de geest van het verdrag (=teleologische interpretatie). De
nationale burgers kunnen dus EU-recht tegenover nationaal recht inroepen. Het arrest
nodigt de burgers uit om zich te zien als Europeanen in plaats van alleen hun eigen
nationaliteit. Daarnaast heeft het arrest bepaald dat de EU een autonome rechtsorde
is, de lidstaten hebben namelijk hun soevereiniteit begrensd.
,In HvJ Costa v. ENEL heeft het hof bepaald dat EU-recht een absoluut karakter heeft en
dus boven nationaal recht gaat. EU-recht heeft dus voorrang op al het nationale recht
(ook de grondwet). Het gaat niet alleen om primair EU-recht (verdragen), maar ook
secundair EU-recht (verordeningen en richtlijnen).
‘’Het verdragsrecht, dat uit een autonome bron voortvloeit, kan op grond van zijn
bijzonder karakter niet door enig voorschrift van nationaal recht opzij worden gezet,
zonder zijn gemeenschapsrechtelijk karakter te verliezen en zonder dat de rechtsgrond
van de gemeenschap zelf daardoor wordt aangetast.’’
Ook hier is een teleologische interpretatie terug te zien, de voorrang van het EU-recht is
een middel om de doelstellingen van de EU te bereiken.
De rechtstreekse werking en de voorrang van het EU-recht hebben als gevolg dat deze
rechtsorde op ‘homogene wijze’ wordt uitgelegd en toegepast in de EU (Advies 91/1). Dit
betekent dat de relatie tussen het EU-recht en de nationale rechtsordes, dankzij
rechtstreekse werking en voorrang, vergelijkbaar is met de relatie tussen de bondsstaat
en deelstaten in een federale staat. In die zin kan men spreken van het EU-recht als
‘nieuw’ (Van Gend en Loos) en als ‘eigen’ (Costa v. ENEL), oftewel een autonome
rechtsorde. Het HvJ heeft in dit advies gezegd dat een internationaal verdrag niet alleen
kan worden uitgelegd aan de hand van de bewoordingen waarin het is gesteld, maar ook
in het licht van de doelstellingen ervan. Het instellen van een apart Hof dat tevens ook
onderlinge relaties tussen lidstaten kan beslechten is in strijd met het EU-Verdrag. Het
HvJ kan daardoor niet de homogeniteit van de rechtsorde in stand houden.
Les Verts arrest (de EU als constitutionele gemeenschap)
Les Verts was een politieke Franse partij die meedeed voor de Europese
parlementsverkiezingen. Voor het meedoen aan de verkiezingen stelde het EP een
bedrag beschikbaar voor deelnemende partijen. Het geld wat de partijen kregen, mocht
enkel worden gebruikt voor de financiering van de campagne en organisatie voor de
verkiezingen. Les Verts was het niet eens over de begroting en stelde daarom dat het EP
in strijd met het Verdrag handelde. Ze legde een verzoek neer bij het HvJ om deze
strijdigheid vast te laten stellen. De essentie in dit arrest is hoe het hof oordeelde welke
bevoegdheden zij had om over besluiten van het EP te oordelen. Het hof overweegt:
‘’De EG een rechtsgemeenschap is in die zin, dat noch haar lidstaten noch haar
instellingen ontkomen aan het toezicht op de verenigbaarheid van hun handelingen met
het constitutioneel handvest waarop de Gemeenschap is gegrond, namelijk het Verdrag.
Waarbij het Hof het toezicht op de wettigheid van de handelingen van de instellingen is
opgedragen.’’
Door de teleologische interpretatie noemt het hof het EU-Verdrag het constitutionele
handvest van de Europese gemeenschap. Dit betekent dat het hof in feite als een soort
constitutionele rechter fungeert, die over de horizontale verdeling van bevoegdheden
tussen de EU-instellingen én over de verticale verdeling van bevoegdheden tussen de EU
en haar lidstaten beslist. MAAR: deze stelling is problematisch. De bevoegdheid van het
hof staat wel in het verdrag, maar er is geen Europees volk dat boven het verdrag staat.
Dat zijn in dit geval de lidstaten. Het hof spreekt dus over een autonome rechtsorde,
maar klopt dit wel? Want in bijv. Duitsland staat het volk bovenaan, dat is hier niet zo.
Kan er wel een autonome rechtsorde zijn zonder politieke gemeenschap? In de
preambule van het Verdrag van Rome staat namelijk ‘Europese volkeren’, dit betekent
dat er verschillende volkeren zijn, niet één Europees volk. Kan het EU-Verdrag wel als een
constitutioneel handvest worden gezien?
Bijbehorende MC-vragen
,Vraag 1
In de uitspraak Costa v. ENEL stelt het Europese HvJ het volgende: ‘’Dat, waar de
lidstaten de rechten en plichten die uit de verdragsbepalingen voortvloeien aan de
rechtsorde van de gemeenschap hebben overgedragen, dit impliceert dat hun soevereine
rechten definitief zijn beperkt, zodat latere eenzijdig afgekondigde wettelijke
voorschriften, die tegen het stelsel van de gemeenschap ingaan, iedere werking
ontberen.’’
Waarom stelt het HvJ, mede op grond van deze overweging, dat het Europees recht een
‘’eigen’’ rechtsorde is?
a. De voorrang van Europees recht impliceert dat de Europese instellingen geen
rechtsnormen in het leven mogen roepen die inbreuk plegen op het Europees
recht
b. De inperking van soevereine rechten gaat verder dan alleen de gezamenlijke
uitoefening van bevoegdheden
c. De delegatie van soevereine rechten aan de EEG is niet te verenigen met de
rechten en plichten die uit een regulier internationaal verdrag voortvloeien
Vraag 2
In wat waarschijnlijk de meest beroemde (en voor sommigen beruchte) overweging is in
de geschiedenis van de uitspraken van het HvJ, stelt het HvJ het volgende:
‘’Overwegende dat het oogmerk van het EEG verdrag, namelijk de instelling van een
gemeenschappelijke markt wier werkzaamheid de ingezetenen der Gemeenschapsrecht
rechtstreeks betreft, meebrengt dat dit verdrag meer is dan een overeenkomst welke
slechts wederzijdse verplichtingen tussen de verdragsluitende mogendheden schept.’’
Waarom steunt de aanspraak van autonomie van de Europese rechtsorde mede op de
invoering van rechtstreekse werking, zoals in deze overweging verwoordt?
a. De rechtstreekse werking geeft de ingezetenen der Gemeenschapsrecht de kans
om ten volle gebruik te maken van de vier vrijheden: vrijheid van verkeer van
goederen, personen, diensten en kapitalen
b. Door de invoering van de rechtstreekse werking ontstaat een gemeenschappelijke
markt die onafhankelijk is van de regulering van de nationale markten door de
lidstaten
c. De rechtstreekse werking schept een voorwaarde voor zelfwetgeving gericht op
de voltooiing van een gemeenschappelijke markt
Vraag 3
Het HvJ vat de kern van de standpunten van de NLse en Belgische regeringen in de zaak
Van Gend & Loos als volgt samen: ‘’Overwegende dat de Nederlandse Regering en de
Belgische Regering de bevoegdheid van het Hof betwiste, aanvoerende dat het
onderhavige verzoek niet de uitleg van het Verdrag betreft, maar een vraag van des zelfs
toepasselijkheid binnen het kader van het Nederlandse staatsrecht.’’
‘’Dat het Hof met name niet bevoegd zou zijn zich uit te spreken over de eventueel aan
de bepalingen van het EEG-Verdrag toe te kennen voorrang hetzij ten aanzien van
andere door NL aangegane en van het interne recht deel uitmakende overeenkomsten.’’
Welk argument kunnen de NLse en Belgische regeringen gebruiken om hun standpunt te
staven?
a. De (toenmalige) EEG kende alleen een horizontale bevoegdheidscontrole door de
Europese rechter
b. Slechts bij uitzondering kan de Europese rechter afzien van het pacta sunt
servanda beginsel van internationaal recht
c. Het NLse staatsrecht heeft voorrang over het Europees recht, ook al heeft het EEG
Verdrag een nieuwe rechtsorde in het leven geroepen.
, Vraag 4
In zijn Les verts-uitspraak stelt het HvJ: ‘’De EEG is een rechtsgemeenschap in die zin, dat
noch haar lidstaten noch haar instellingen ontkomen aan het toezicht op de
verenigbaarheid van hun handelingen met het constitutionele handvest waarop de
Gemeenschap is gegrond, namelijk het Verdrag. In het bijzonder bij de artikelen 173 en
184 enerzijds en artikel 177 anderzijds heeft het Verdrag een volledig stelsel van
rechtsmiddelen en procedures in het leven geroepen, waarbij het Hof het toezicht op de
wettigheid van de handelingen van de instellingen is opgedragen.’’
Waarom stelt het HvJ, op grond van deze overweging, dat het EEG een constitutioneel
handvest is?
a. Het wettigheidstoezicht stelt het HVJ in staat om én de supranationale én de
intergouvernementele dimensies van de EEG te controleren
b. Het Hof heeft rechtsmiddelen om zelfstandig de gemeenschappelijkheid van de
gemeenschappelijke markt te bewaken
c. Een constitutie is primair een stelsel van regels waarmee de legitieme uitoefening
van macht door een federale overheidsstructuur wordt bewaakt onjuist het gaat
om legaliteitscontrole (democratie), niet legitimiteitscontrole.
Vraag 5
In zijn advies 1/92 over een verdrag tussen de EEG en de EFTA stelde het HvJ dat
bepaalde afspraken van het verdrag niet te verenigen waren met een homogene
interpretatie en toepassing van Europees recht in de EEG, wat de autonomie van het
Europees recht kon ondermijnen.
Waarom is de homogene interpretatie van Europees recht volgens het HvJ essentieel voor
de autonomie van deze rechtsorde?
a. Zelfregelgeving door de EEG veronderstelt de homogene interpretatie en
toepassing van die regels
b. Potentiële conflicten tussen de EEG en de EFTA staan de voltooiing van de
gemeenschappelijke markt in de weg
c. De EEG is alleen autonoom wanneer haar lidstaten, en dus niet de lidstaten van de
EFTA, bepalen hoe het Europees recht geïnterpreteerd en toegepast dient te
worden.
Toelichting:
Vraag 2: a is onjuist, het gold sowieso al voor Van Gend en Loos. Daarvoor hadden ze
vrijheden al. Van Gend en Loos stelt de burgers alleen in staat om vragen te stellen,
bijvoorbeeld wat de vrijheid van goederen is. Ze krijgen dus de kans om mee te denken
over de gemeenschappelijke markt en de betekenis daarvan. B is onjuist, want er was
geen onafhankelijke markt. Behalve rechtstreekse werking heb je ook voorrang van het
EU-recht nodig. C is het juiste antwoord, het hof werkt zich niet alleen als rechter op,
maar ook als grondwetgever. Hij roept de rechtstreekse werking in het leven. Als de
burger mee kan bepalen wat vrijheid van goederen etc. is, dan zijn de burger mede
betrokken bij het tot stand brengen van een Europese gemeenschap en rechtsorde =
zelfwetgeving.
Vraag 4: a is onjuist, geen intergouvernementele dimensie (dit is een statenverbond). C is
onjuist, want het gaat om een legaliteitscontrole (democratie), niet een
legitimiteitscontrole. B is het juiste antwoord, het hof hoeft geen beroep te doen op
nationale constitutionele rechters.
Goede antwoorden:
1B, 2C, 3A, 4B, 5A