BLOK C LEERDOELEN
AFPF
een definitie geven van een voedingsstof en een essentiële voedingsstof.
- Voedingsstof: is elke stof die wordt verteerd, opgenomen en gebruikt voor een lichaamsfunctie
- Essentiele voedingsstof: een stof die niet door het lichaam kan worden aangemaakt en daarom
in het voedsel aanwezig moet zijn.
de voedingsgroepen benoemen die onderdeel uitmaken van een evenwichtig
voedingspatroon.
- Brood, rijst, aardappelen en pasta
- Melk en zuivelproducten
- Voedingsmiddelen met een hoog vet- en /of suikergehalte
- Vlees, vis, eieren en bonen
- Groente en fruit
de formule van de body mass index toepassen.
Gewicht : lengte^2 (bijvoorbeeld Steven: 90:190x190= 24.9)
de groepen mensen beschrijven met specifieke voedingsvereisten.
- Zwangere en zogende vrouwen hebben meer energie nodig voor de groei van de baby en de
melkproductie
- Menstruerende vrouwen hebben meer ijzer nodig om het bloedverlies tijdens de menstruatie te
compenseren.
- Baby’s en opgroeiende kinderen hebben een hogere energiebehoefte dan volwassenen omdat ze
een sterkere groei en snellere stofwisseling hebben.
- Mensen met een maag- en darmafwijking zijn intolerant voor bepaald voedsel, bijvoorbeeld
coeliakie .
de voornaamste mono-, di- en polysachariden beschrijven.
- Monosachariden: koolhydraten worden, nadat ze zijn verteerd in het spijsverteringskanaal
opgenomen als monosachariden, bijvoorbeeld glucose, fructose en galactose.
- Disachariden: chemische combinaties van twee monosacharidenmoleculen, bijvoorbeeld
sucrose, maltose en lactose.
- Polysachariden: complexe moleculen die bestaan uit grote aantallen monosachariden,
bijvoorbeeld zetmeel, glycogeen, cellulose en dextrine. Niet alle polysachariden kunnen door
mensen verteerd, cellulose in groente en fruit passeren onverteerd het spijsverteringskanaal.
de voedingsfuncties van verteerbare koolhydraten benoemen.
- Beschikbare energie en warmte, afbraak van monosachariden, bij voorkeur samen met zuurstof,
geeft energie vrij voor metabolisme
- Eiwitbesparing: als de voeding voldoende koolhydraten bevat, hoeft het lichaam geen eiwit te
gebruiken om energie en warmte te leveren.
- Energievoorraad: als er meer koolhydraten worden gegeten dan de lichaamsbehoefte worden
ze omgezet in glycogeen, een korte termijn energievoorraad in de lever en de skeletspieren, en
vet, opgeslagen in de vetdepots, bijvoorbeeld onder de huid.
de bronnen van dierlijk en plantaardig eiwit opsommen.
Dierlijke eiwitten zijn van dierlijke afkomst; zuivel, eieren, boter, vlees en vis
Plantaardige eiwitten zijn van plantaardige afkomst; brood, noten, peulvruchten, granen en soya
de functies van eiwitten opsommen.
, Eiwitten worden bij vertering afgebroken in hun samenstellende aminozuren.
Functies:
- groei en herstel van lichaamscellen en weefsels
- de aanmaak van enzymen, plasmaproteïnen, antilichamen en sommige hormonen.
Als er teveel eiwitten worden ingenomen dan het lichaam nodig heeft wordt het stikstof
bevattende deel losgemaakt en door de nieren uitgescheiden, de rest wordt omgezet in vet en
opgeslagen in het vetweefsel.
de hoofdbronnen van vet uit voeding beschrijven.
Vet wordt ook wel triglyceriden genoemd. Vetten worden onderverdeeld in verzadigde en
onverzadigde vetten.
- Verzadigde vetten: hebben bij kamertemp een vaste vorm. Een te grote inname hiervan kan
zorgen voor hart en vaatziekte.
- Onverzadigde vetten: zijn meestal oliën en zijn meestal verkregen van groenten of planten
Linozuur, loneleenzuur en arachidonzuur zijn essentiële vetzuren die niet in grote hoeveelheden
door het lichaam aangemaakt kunnen worden. Zijn nodig voor de aanmaak van prostaglandinen,
fosfolipiden. Deze vetzuren zitten in vette vis
de functies van vet in het lichaam benoemen.
o De meest geconcentreerde bron van chemische energie en warme
o Steunweefsel van bepaalde lichaamsorganen, bijvoorbeeld nieren en ogen
o Transport en opslag van de vetoplosbare vitaminen: A,D,E,K
o Bestanddeel van myelinescheden en van talk o Grondstof voor steroïden uit cholesterol
o Energieopslag in vetweefsel onder de huid en in het mesenterium, vooral er meer wordt
gegeten dan nodig is.
o Verzadiging: de legingstijd van de maag wordt verlengd als er voeding met een hoog vetgehalte
wordt geconsumeerd, het hongergevoel blijft dan langer weg.
de bronnen en functies van de vetoplosbare vitaminen: A, D, E en K beschrijven.
Vitamine K stolling, groene bladgroenten, maar ook in andere groenten, fruit, melk en
melkproducten, vlees, eieren en granen.
Vitamine D botten en opbouw, vooral in vette vis, en met wat lagere gehaltes in vlees en
eieren. Vitamine D wordt toegevoegd aan halvarine, margarine en bak- en braadproducten.
Vitamine E antioxidant, zonnebloemolie, halvarine, margarine, brood, graanproducten, noten,
zaden, groenten en fruit.
Vitamine A visus, Vitamine A zit in dierlijke producten en komt vooral voor in lever. Het lichaam
maakt ook zelf vitamine A aan uit carotenoïden. Deze stoffen komen voor in plantaardige
producten.
de bronnen en functies van de wateroplosbare vitaminen: B-complex en C beschrijven.
o Vitamine B complex bevorderd de werking van enzymen die betrokken zijn bij de chemische
afbraak van voedingstoffen om energie vrij te maken. Vitamine B bestaat uit:
- Vitamine B1 (Thiamine)
Bron: noten, gist, eigeel, lever, peulvruchten. Functie:belangrijk bij het vrijkomen van energie
uit koolhydraten.
- Vitamine B2 (Riboflavine)
Bron: Gist, groene groente, melk, lever, eieren, kaas, viskuit. Functie: betrokken bij
metabolisme van koolhydraten en eiwitten vooral bij ogen en huid.
- Vitamine B3 (Niacine)
Bron: lever, kaas, gist, volle granen, vis, eieren, noten. Functie: energetische reacties in de
cellen. Het onderdrukt de productie van cholesterol en helpt bij de afbraak van vet.
- Vitamine B6( Pyridoxine
, Bron: eigeel, erwten, bonen, vlees, lever Functie: speelt een rol bij het aminozuurmetabolisme
- Vitamine B12 (cobalamine)
Bron: lever, vlees, eieren , melk. Functie: Aanmaak DNA, vorming en het onderhoudt van de
myelineschede.
o Vitamine C complex Bron: vers fruit, rozenbottels en groene groenten. Functie: speelt grote
rol bij de eiwitmetabolisme, beschermt het lichaam tegen schadelijke oxidatiereacties.
de meest voorkomende mineralen opsommen die het lichaam nodig heeft en hun functies
beschrijven.
o Calcium belangrijk in beenderen en tanden. Is ook betrokken bij de bloedstolling en de
werking van zenuwen en spieren
o Fosfaat speelt samen met calcium en vitamine D een rol bij het harder maken van botten en
tanden. Fosfaten spelen een essentieel onderdeel van de nucleïnezuren (denk hier bij aan RNA en
DNA)
o Natrium Speelt een rol bij spiercontractie, overdracht van zenuwprikkels langs axonen,
Onderhoud van de elektrolytenbalans in het lichaam
o Kalium is betrokken bij veel chemische activiteiten binnen cellen.
o IJzer is essentieel voor de vorming van hemoglobine in de rode bloedlichaampjes
o Jodium essentieel voor de vorming van schildklier hormonen.
uitleggen wat de distributie van water is in het lichaam en de functies van water in het
lichaam uitleggen.
Distributie veel water gaat verloren in urine, zweet en ontlasting, dit wordt gecompenseerd
door voldoende te dringen en vocht via voedsel binnen te krijgen. 60% van lichaamsgewicht
bestaat uit water, water komt intracellulair voor en extracellulair, hierbij is 2-3 liter plasma en de
rest interstitieel vocht.
o Functies : Voorzien in het weefsel vocht dat alle levende cellen in het lichaam nodig hebben
- Waterige omstandigheden die nodig is voor de metabolische reactie
- Bevochten van voedsel zodat je het door kan slikken.
- Reguleren van de lichaamstemp (zweten)
- Transporteren van stoffen door het lichaam, bloed en weefselvocht
- Verdunnen van afvalproducten en giftige stoffen in het lichaam
- Uitscheiden van afvalproducten
- urine en ontlasting
de bronnen en functies van voedingsvezels beschrijven.
Voedingsvezels zijn het onverteerbare deel van de voeding. Ze komen veel voor in volkorenmeel,
de vliezen van granen en in groenten en fruit.
Functies:
- geeft massa aan voeding en helpt de eetlust te bevredigen
- stimuleert peristaltiek van de darmen
- trekt water aan zodat de ontlasting zacht blijft
- verhoogt frequentie van ontlasting
- voorkomt aandoedingen als colonCA en rectumCA en diverticulose.
De algemene principes van de stofwisseling benoemen, waaronder anabolisme, katabolisme,
energie-eenheden en stofwisselingssnelheid; de belangrijkste energiebronnen (koolhydraten,
eiwitten en vetten) van het lichaam met elkaar vergelijken en aangeven in welke volgorde de
energiebronnen worden aangesproken bij toename van de energiebehoefte.
, - Anabolisme: afbraak van grote moleculen tot kleinere. Hierbij komt chemische energie vrij die
wordt opgeslagen in ATP en warmte.
- Katabolisme: opbouw van grotere moleculen uit kleine. Hiervoor is energie (ATP) nodig.
- Energie-eenheden: De in het lichaam geproduceerde energie kan worden uitgedrukt in
eenheden van arbeid (joules, kJ) of in eenheden van warmte (kilocalorieën, kcal). De
voedingswaarde kan worden uitgedrukt in kJ of kcal per gram.
- Stofwisselingssnelheid: de snelheid waarmee energie kan worden vrijgemaakt uit
brandstofmoleculen in de cellen.
in eenvoudige bewoordingen de centrale stofwisselingspaden beschrijven: glycolyse,
citroenzuurcyclus en oxidatieve fosforylering.
Elk glucosemolecuul levert 38 ATP (energie) op. Het vrijmaken van energie uit glucose gebeurt via
de volgende processen.
- Glycolyse: omzetten van glucose in 2 moleculen pyrodruivensuiker en 2 ATP in het cytoplasma
van een cel.
- Citroenzuurcyclus: vindt plaats in de mitochondriën van een cel en is zuurstofafhankelijk. Door
de 2 moleculen pyrodruivensuiker die de cyclus binnenkomen worden 2 ATP gevormd.
- Oxidatieve forforylering: Hier worden de overige 34 ATP vrijgemaakt. Dit proces is
zuurstofafhankelijk en heeft ook waterstof uit het eerdere proces nodig.
een definitie geven van ondervoeding.
Ondervoeding is een tekort aan calorieën of aan een of meer essentiële voedingsstoffen zoals
vitaminen en mineralen.
de drie oorzaken uitleggen van ondervoeding.
- het niet beschikbaar zijn van voedsel
- aandoeningen die de inname, stofwisseling of opname van voedingsstoffen verstoren
- een sterk verhoogde behoefte aan calorieën
uitleggen welke factoren er meespelen bij het ontstaan van ondervoeding bij ouderen.
Ouderen eten vaak minder. Ouderen die voor zichzelf moeten zorgen en dus alleen eten, zullen
mogelijk minder geneigd zijn maaltijden klaar te maken en te gebruiken. Lichamelijke stoornissen
en verminderde mobiliteit kunnen problemen opleveren bij het boodschappen doen of bereiden
van maaltijden. Door een verminderd geur- en smaakvermogen kan men minder genieten van
eten. Ook neemt met de leeftijd het vermogen af om bepaalde voedingsstoffen op te nemen. Veel
aandoeningen die vaker bij ouderen voorkomen, kunnen bijdragen aan ondervoeding.
Gebitsproblemen, zoals een slecht passend kunstgebit, of tandvleesaandoeningen, kunnen het
eten pijnlijk maken of bemoeilijken. Demente personen kunnen vergeten te eten en daardoor
gewicht verliezen. Ouderen gebruiken ook veel geneesmiddelen die tot gewichtsverlies kunnen
leiden.
de meest voorkomende complicatie van sondevoeding uitleggen.
Aspiratie van het voedsel door verkeerde ligging van de sonde of door terugstromen van het
voedsel.