Focus op jeugdcriminaliteit
Hoofdstuk 1 samenvatting
Criminologie: de wetenschap van ‘misdaad en straf’.
Misdaad of criminaliteit staat voor gedrag dat in strijd is met bepaalde – in wetboeken vastgelegde –
normen en waarop een straf staat. Straf is de consequentie van het overtreden van rechtsregels.
Rechtsregels (normen) zijn beschreven in wetboeken.
De verschillende wetten laten een grote diversiteit zien aan vormen van criminaliteit.
Criminaliteit of misdaad is – door zijn definitie – gebonden aan tijd en plaats. Twintig jaar geleden zag
het Wetboek van Strafrecht er namens heel anders uit dan nu.
Ook per land verschilt de wet weer. Kijk bijvoorbeeld naar het dragen van softdrugs.
Men moet zich er bewust van zijn dat criminaliteit mede tot stand komt als gevolg van juridische en
politieke besluitvormingsprocessen in een bepaalde cultuur in een bepaalde tijd.
Binnen de aandachtsterreinen ‘misdaad en straf’ houdt de criminologie zich bezig met verschillende
vragen:
Allereerst is er aandacht voor de oorzaken, achtergronden en ontstaansgronden van
misdaden, strafbare feiten of delicten;
Daarnaast richt de criminologie zich op de aard en omvang van crimineel gedrag;
Wat betreft straf, houdt de criminologie zich onder andere bezig met de effectiviteit en de
preventieve werking van bepaalde maatregelen;
Tot slot is het functioneren van strafrechtelijke instituties – zoals politie, OM, rechterlijke
macht en strafinrichtingen (gevangenissen) – onderwerp van onderzoek.
Criminologische theorieën vormen een ondersteuning bij het zoeken naar oorzaken en trends in de
aard en omvang van (jeugd)criminaliteit. Theorieën kunnen daarnaast een uitgangspunt zijn voor de
aanpak van criminaliteit.
Godfathers van de wetenschappelijke theorie: statisticus Quetelet (1796-1874) en
medicus/psychiater Lombroso (1835-1909). Er is binnen de criminologie geen centrale,
allesverklarende theorie.
In hoofdlijnen zijn de theorieën binnen de criminologie te ordenen langs twee vragen:
1. Waarom overtreden mensen de wet? (oorzaaktheorieën);
2. Waarom gehoorzamen mensen de wet? (controle- of beheersingstheorieën).
Binnen de oorzaaktheorieën kunnen we grofweg twee groepen theorieën onderscheiden:
1. Theorieën op microniveau;
Oorsprong bij Lombroso: ‘Misdaad als product of expressie van het individu’.
Men gaat op zoek naar factoren die de kans vergroten dat bepaalde personen zich
tot delinquenten ontwikkelen. Deze criminogene factoren worden dan zowel gezocht
in het individu zelf (bijv. biologische, psychologische en psychiatrische factoren), als
in zijn directe leefomgeving (bijv. gezin, vriendengroep en woonbuurt).
2. Theorieën op macroniveau.
Oorsprong bij Quetelet: ‘misdaad als product of expressie van de maatschappij’.
Bij deze theorieën is de vraag naar het ontstaan van crimineel gedrag van personen
naar de achtergrond verdrongen.
, Men gaat er van uit dat criminaliteit verankerd is in de structuur van de samenleving
en daarom is het streven om aan te geven onder welke maatschappelijke condities
het aantal delinquenten toe- of afneemt.
Sociobiologische en biogenetische criminologie: een van de eerste stromingen binnen de
oorzaaktheorieën. Uitgangspunt is dat biologische factoren van invloed zijn op crimineel gedrag.
De ‘vroegere’ aanhangers onderzochten de relatie tussen aangeboren fysieke kenmerken en
criminaliteit kenmerken: asymmetrische lichaamsbouw, oogdefecten, langere armen,
doorgegroeide wenkbrauwen, verschillen in oorgrootte, enzovoort.
Ook zouden veel gedetineerden een tekort aan bepaalde B-vitaminen hebben door het eenzijdige
gevangeniseten. De opgespoorde relatie tussen de aanwezigheid van bepaalde E-nummers in
sommige producten en agressief gedrag is een bruikbaar onderzoeksresultaat voor het verklaren en
terugdringen van bepaalde vormen van ongewenst en onverklaarbaar gedrag.
Sociobiologisch onderzoek in het gezinsonderzoek van het echtpaar Glueck begin jaren vijftig. Twee
hoofdlijnen komen naar voren.
1. De kans op crimineel gedrag is aanzienlijk groter in gezinnen waar een ‘deficiënte of
onvolledige socialisatie’ plaatsvindt. Te denken valt aan factoren als het zich niet on
onvolledig eigen maken van normen of de afwezigheid van een van de ouders;
2. Er is een grote kans op crimineel gedag in gezinnen waar te weinig sociale controle is.
Forensische psychiatrie (= de wetenschap die inzicht tracht te verschaffen in de psychiatrische
achtergronden van de misdaad van een individuele verdachte), psychologische criminologie (=
temperamentenleer van een bekende Nederlandse exponent Heymans. Daarna psycholoog Eysenck
die een verband tracht te leggen tussen de persoonlijkheidskenmerken introversie en extraversie en
de geneigdheid van mensen om de wet te overtreden) en psychopathologie (= hangen individuele
gedragsproblemen (conduct disorders) op jonge leeftijd samen met een grotere kans op latere
delinquentie?).
Kinderen met conduct disorders of vergelijkbaar probleemgedrag hebben een grote kans later in hun
ontwikkeling nog steeds antisociaal gedrag te vertonen.
Uit een onderzoek van Doreleijers onder minderjarige delinquenten, komt onder andere naar voren
dat er bij minderjarige delinquenten die ernstige delicten hebben gepleegd zes tot zevenmaal zo vaak
sprake is van psychiatrische stoornissen dan bij jongeren van deze leeftijd in het algemeen.
Ontwikkelingscriminologie. Oorzaken van crimineel gedrag worden gezocht binnen de bredere
ontwikkeling van kinderen tijdens het opgroeien. In deze theorie spelen de individuele
ontwikkelingen van het kind (in de tijd) een belangrijke rol bij het identificeren van
gedragsproblemen in het algemeen en bij het bestuderen van regelovertredend en delinquent
gedrag in het bijzonder. Het betreft dan ontwikkelingen op psychologisch, pedagogisch, didactisch en
sociaal terrein.
De ontwikkelingscriminologie heeft als zwaartepunt het antisociale gedrag van het kind en de
jongere. Het wordt gewoonlijk voorafgegaan en begeleid door antisociaal kindgedrag en later door
antisociaal jongerengedrag. Het komt dus niet uit de lucht vallen.
DSM = Diagnostica and Statistical Manual of Mental Disorder (Amerikaans handboek dat in de
meeste landen als standaard geldt voor psychiatrische diagnostiek).
,Antisociale/psychopathische types zijn arrogant en egocentrisch, hebben een opgeblazen zelfgevoel
en er is sprake van een diepgaand patroon van misbruik van anderen.
Een gedragsstoornis bij minderjarigen (leeftijd van 18-) wordt beschouwd als een voorspellen voor
een antisociale persoonlijkheidsstoornis.
Gedragingen van het antisociale kind kunnen veranderen onder invloed van individuele factoren
(intelligentie, leeftijd, enzovoort) en omgevingsfactoren (verhuizing, echtscheiding, enzovoort). De
gedragingen blijven echter uitingen van een ‘antisociale persoonlijkheid’.
Kennelijk is criminaliteit een van de symptomen van de antisociale persoonlijkheid, maar geen
noodzakelijke voorwaarde. Dit lijkt erop te wijzen dat naast persoonsgebonden ook
niet-persoonsgebonden factoren een belangrijke rol spelen bij crimineel gedrag.
Onderzoek in relatie tot de voorspelbaarheid van ernstig crimineel gedrag bij jongens duidt op
zogenoemde ontwikkelingstrajecten. Er zijn 3 ontwikkelingstrajecten die een jongere kan doorlopen
en die kunnen leiden tot ernstig crimineel gedrag:
1. Een traject dat begint met openlijk probleemgedrag (zoals agressie en oppositie);
2. Een traject dat begint met heimelijk probleemgedrag (zoals diefstal en vernieling);
3. Een traject dat begint met autoriteitsconflicten voor het twaalfde jaar.
Hoe eerder de problemen bij de jongere beginnen, des te groter de kans dat het een ernstiger niveau
bereikt.
Differentiële associatietheorie. Sutherland (1947) is de grondlegger van deze theoretische stroming
binnen de oorzaaktheorieën. Crimineel gedrag wordt gezien als imitatiegedrag. Mensen worden niet
slecht geboren, crimineel gedrag wordt aangeleerd in sociale netwerken die worden bepaald door
personen voor wie wetten geen vanzelfsprekende geldigheid hebben. Het principe van differentiële
associatie wil zeggen dat iemand crimineel wordt omdat hij vaak geconfronteerd wordt met
criminele gedragspatronen en ook doordat hij relatief veel wordt afgeschermd van anti criminele
gedragspatronen. Crimineel gedrag is in deze optiek ‘normaal’ gedrag, vanzelfsprekend en rationeel.
Geweldsoverdracht: er wordt wel eens gezegd en geschreven dat kinderen die opgroeien in een
gewelddadige omgeving en blootstaan aan bv. huiselijk geweld en kindermishandeling later zelf ook
gewelddadig zullen worden.
Opgroeien in een gewelddadige omgeving is een risicofactor waardoor kinderen die dit (intensief)
meemaken een grotere kans hebben om later zelf ook gewelddadig gedrag te vertonen.
Rationele-keuzebenadering. Afwegingen of keuzes bij het plegen van crimineel gedrag krijgen
binnen de criminologie vooral aandacht binnen de rationele-keuzebenadering van Clarke en Cornisch
(1985). Daders verschillen niet principieel van de rest van de bevolking, maar maken andere
afwegingen. Ze kiezen niet voor criminaliteit, maar komen vaak min of meer toevallig (door een
samenloop van omstandigheden) in de criminaliteit terecht.
De kosten-batenanalyse staat centraal: wat is de verhouding tussen de opbrengst van de criminaliteit
(baten) in relatie tot de pakkans (kosten). Binnen de rationele-keuzebenadering is meer aandacht
voor het delict dan voor de dader.
De laatste jaren is hierdoor meer aandacht gekomen voor een situationele en gelegenheidstheorie.
‘De gelegenheid maakt de dief’. het beleid dat heruit voortvloeit, heeft veel praktische implicaties
gehad, onder andere op het gebied van technopreventie (bv. cameratoezicht in de publieke en
semipublieke ruimte en elektronische beveiliging van artikelen) en domeingerichte preventie (het
,aanbrengen van extra verlichting op donkere plekken, buurtpreventieprojecten of het plaatsen van
afvalbakken en bankjes op rondhangplekken).
Anders dan andere oorzaaktheorieën besteedt de rationele-keuzebenadering expliciet aandacht aan
de keuzes (beslissingsmomenten) die plegers van delicten maken. bij de beslissingsmomenten
worden de volgende fasen onderscheiden:
1. Is de bereidheid om misdrijven te plegen;
2. Is de beslissing om daadwerkelijk een specifiek misdrijf te plegen;
3. Omvat de beslissingen die betrekking hebben op de concrete uitvoering van specifieke
misdrijven;
4. Heeft betrekking op de evaluatie van de beslissingen om delicten te blijven plegen
(continuering van de loopbaan) dan wel om het plegen van delicten te staken (afbreken van
de loopbaan).
Ook hier speelt de kosten-batenanalyse weer een rol.
Straintheorie. Andere criminologen zien criminaliteit als een uiting van spanning en protest. Merton
is er één van met de straintheorie. Uitganspunt is dat er strain (spanning) ontstaat wanneer gestelde
doelen niet bereikt kunnen worden met de in de samenleving bereikte (en geaccepteerde) middelen.
(Financieel) gewin en status (presteren en uitblinken) willen mensen vooral bereiken, maar niet
iedereen heeft hier dezelfde middelen toe. Daarom stellen sommigen hun doelen (verwachtingen)
bij, maar een ander deel zoekt andere, illegale oplossingen om alsnog zijn doelen te bereiken.
Criminaliteit is één zo’n oplossing.
Projecten die de drie B’s (bed, brood en baan) of de drie W’s (woning, werk en wijf) gebruiken,
komen voort uit deze straintheorie van Merton.
Bij de aanpak van jeugdcriminelen richt de aanpak zich niet alleen op hen, maar ook op de gezinnen
waarin ze opgroeien en hun jongere broertjes en zusjes, om het zogeheten Daltoneffect tegen te
gaan.
Radicale of kritische criminologie. Iedere vorm van criminaliteit wordt gezien als een vorm van
maatschappijkritiek. Criminaliteit is het product van het kapitalistische productiesysteem dat zich
tegen de zwakste groepen van de samenleving keert. Criminaliteit ontstaat aan de ‘onderkant’ van
de samenleving als een latente vorm van verzet tegen de machtongelijkheid. De ‘bovenkant’ echter
heeft de macht in handen om criminaliteit te definiëren en beschikt bovendien over de
mogelijkheden om het strafrechtelijke systeem te gebruiken om de eigen belangen te verdedigen.
Vanuit machtsposities gepleegde wandaden, denk aan corruptie, worden dan ook zelden bestraft.
Volgens deze theorie is er dan ook geen beheersing van de misdaad mogelijk in het kapitalistische
systeem omdat de oorzaak gelegen is in datzelfde systeem.
Interactionistische theorie. Binnen deze theoretische stroming wordt ervan uitgegaan dat geen
enkel gedrag crimineel is, maar dit wordt op grond van de sociale definitie. Criminaliteit is dus gedrag
dat door anderen zo wordt benoemd.
Primaire deviantie: iemand overtreedt de wet, maar ziet zichzelf niet als een wetsovertreder.
Labeling: overtredend gedrag kan reacties oproepen van derden (politie, sociale omgeving, justitie).
Stigmatisering: de delinquent gaat aan zichzelf twijfelen door allerlei negatieve reacties die hij vanuit
de samenleving krijgt. Dit kan leiden tot secundaire deviantie, wat inhoudt dat de persoon in kwestie
zich als crimineel gaat zien en zo gaat handelen.
,Maar waarom gaan sommigen niet over tot het plegen van criminaliteit? Hier zijn ook
verschillende redenen voor:
Controletheorie van Hirschi (1969) (ook wel bindingstheorie genoemd). Mensen houden zich aan de
wet omdat ze zowel affectieve (bijvoorbeeld met de ouders) als rationele banden (bijvoorbeeld met
school en werk) met de samenleving hebben. Dit verschilt qua sterkte. Binnen de controletheorie
wordt aangenomen dat de uiteindelijke kracht van de affectieve bindingen in sterke mate bepaald
wordt door de ervaringen tijdens de vroege socialisatie (opvoeding). Door deze affectieve bindingen
zal het voor de meeste mensen (1) moeilijk zijn om de naasten verdriet te doen, en (2) mogelijk zijn
om zich in te leven in het potentiële slachtoffer.
Daarnaast is er de meer rationele band. Bijna iedereen heeft op z’n minst wel iets te verliezen.
Voorbeelden hiervan zijn bezit, investeringen in opleiding, werk, gezin, enzovoort. Door de wet te
overtreden – zeker wanneer er sprake is van ernstige misdrijven – worden dit soort verworvenheden
op het spel gezet.
Ten aanzien van de binding met de maatschappij zijn er vier elementen van belang:
Attachment. Door emotionele gehechtheid aan andere personen is er gevoeligheid voor de
mening en wensen van deze personen. Als iemand slechte emotionele relaties heeft, is hij
waarschijnlijk minder gevoelig voor de waardering van deze personen en is hij via deze
personen niet gebonden aan maatschappelijke normen. Heeft iemand kwalitatief goede
relaties met bijv. ouders, leraren en (goede) vrienden dan voorkomt dit criminaliteit.
Commitment. Dit gaat over de verplichtingen die mensen aangaan. Als je veel hebt
geïnvesteerd in je maatschappelijke positie, heb je veel te verliezen als je delinquent gedrag
vertoont. Andersom zul je sneller in criminaliteit vervallen.
Involvement. Een persoon die het druk heeft met conventioneel bezigheden, zoals
afspraken, zal minder in de gelegenheid zijn om criminaliteit te plegen. Veel rondhangen is
dus een riskant tijdverdrijf.
Belief. De waarde die iemand aan de maatschappelijke regels bindt. Daarbij wordt een
gezamenlijk moreel standpunt verondersteld. De mate waarin mensen vinden dat ze zich aan
de wet moeten houden, hangt samen met de mate waarin iemand deze wetten wel of niet
zal overtreden.
Mensen met een lage zelfcontrole zullen eerder tot antisociaal en delinquent gedrag overgaan,
ongeacht de maatschappelijke en sociale gevolgen. Personen met een voldoende ontwikkelde
zelfcontrole kunnen beter weerstand bieden aan allerlei verlokkingen.
Reintegrative shaming. Crimineel wordt aangeleerd in de omgang met anderen. Mensen plegen
delicten omdat het resultaat van crimineel gedrag aantrekkelijker gevonden wordt dan het niet-
plegen van delicten. Het geweten echter doorkruist dit economisch calculeren. Daarbij staat shaming
(schaamte, schande) centraal.
Braithwaite stelt dat de meest effectieve manier om een crimineel tot inzicht te laten komen, is als
hij ter verantwoording wordt geroepen door mensen met wie hij een affectieve relatie heeft. Deze
mensen hebben als het ware invloed op hem. Slachtofferconfrontaties sluiten qua filosofie aan bij de
gedachtegang achter de reintegrative-shamingtheorie.
Jongeren van 12 tot 18 jaar die voor een licht misdrijf in aanraking komen met de politie, kunnen een
alternatief voor een strafrechtelijke vervolging aangeboden krijgen: de Halt-straf. Dit is een
vroegtijdige, snelle en duidelijke reactie op onaanvaardbaar gedrag van jongen. Meestal bestaat de
, straf uit gesprekken met de jongere en zijn ouders, het aanbieden van excuses aan het slachtoffer,
indien van toepassing, het vergoeden van de schade en een leeropdracht die aansluit bij het
gepleegde delict. Soms krijgen de jongeren ook een werkstraf.
Hoofdstuk 2
In ons land zijn er scherpe leeftijdsgrenzen als het gaat om de vraag wat strafbaar gedrag is en wat
niet, en als het gaat om de vraag wat jeugdcriminaliteit is en wat niet.
Kern van het Nederlandse strafrecht is dat de strafrechtelijke verantwoordelijkheid met het
toenemen van de leeftijd groter wordt. In het kort komt het op het volgende neer:
Onder 12 jaar is er geen strafrechtelijke verantwoordelijkheid en zijn jeugdigen niet
vervolgbaar;
Van 12 tot 18 jaar spreken we van strafrechtelijke minderjarigen op wie het jeugdstrafrecht
van toepassing is;
Vanaf 18 jaar geldt het algemene strafrecht, ook wel volwassenenrecht genoemd.
Bij een 12-minner (of kinderdelinquent) wordt geen proces-verbaal opgemaakt bij een aanhouding
door de politie. Dit heeft alles te maken met de inhoud van het jeugdstrafrecht in Nederland. Bij
twaalfminners wordt ervan uitgegaan dat een pedagogische aanpak meer op zijn plaats is dan een
strafrechtelijke aanpak. Ze worden door de Raad voor de Kinderbescherming geregistreerd als klacht
of opvoedingszaak.
Het jeugdstrafrecht is geen aparte wet, maar een serie wettelijke bepalingen binnen het algemene
strafrecht. In het Wetboek van Strafrecht staan namelijk bijzondere bepalingen (art. 77a t/m 77gg)
die van toepassing zijn op de categorie personen op wie het jeugdstrafrecht van toepassing is. Dit zijn
de strafrechtelijk minderjarigen van 12 tot 18 jaar. Iemand onder de 12 jaar is dus niet strafrechtelijk
verantwoordelijk en is niet vervolgbaar.
De meest zuivere en formele definitie van jeugdcriminaliteit is als volgt:
Jeugdcriminaliteit verwijst naar gedrag van jongeren van 12 tot 18 jaar waarbij bepaalde – in
wetboeken vastgelegde – normen worden overtreden en waarop een straf staat.
Adolescentenstrafrecht. Bij jongvolwassenen van 16 tot 23 jaar die terechtstaan voor een misdrijf,
wordt nadrukkelijk (vanaf 1 april 2014) een keuze gemaakt of zij worden berecht volgens het
jeugdstrafrecht of het volwassenenstrafrecht.
Door het verdwijnen van de harde grens van 18 jaar, kunnen adolescenten voortaan beter op maat
worden berecht, zo is de gedachte. Daardoor verkleint de kans op herhaling en krijgen jongeren die
de fout ingaan, meer perspectief.
Adolescenten zijn verantwoordelijk voor ongeveer een derde van de misdrijven in Nederland.
Hoofdstuk 4
Het overgrote deel van de gepleegde jeugdcriminaliteit is leeftijdgebonden en, vooral voor jongens,
vaak ‘normaal’ gedrag in vriendengroepen. Deze vorm van jeugdcriminaliteit wordt kickgedrag
genoemd. Kenmerkend hiervoor is de korte actieve periode van wetsovertreding.